hoofdstuk 5 - BESLUIT.
„Heb je zelf wel eens marineschetsen geschreven ?" vroeg ik
den matroos le klas Vandersteng, nadat ik hem bedankt had voor de
vele en uitvoerige inlichtingen die ik van hem over dit onderwerp
had ontvangen. ,,Neen", zei hij. Ik kijk wel uit ! Bovendien is
dit een taak van schrijvers en niet van mij.
Misschien, later, als ik gepensionneerd ben... Maar daarvoor heb
ik nog den tijd. Ik ben nog jong, althans te jong om al
marine-herinneringen te schrijven. Trouwens er is zoo weinig te
maken van je belevenissen bij de marine. Van den zeeman in het
algemeen en van zijn schepen in het bijzonder zijn prachtige
gruwelschetsen of zoutwaterverhalen te maken, waarover een
schrijven met een beetje fantasie boekdeelen vullen kan.
Ter koopvaardij schijnt men meer te beleven dan bij de marine. Ik
heb eens twee vrienden gehad. Een voer ter koopvaardij, de ander
was bij de marine. Ze hadden allebei een langen staat van dienst,
liepen tegen de veertig en hadden bijna 30 jaren gevaren. De een
was als afhouder op een logger naar zee gegaan, nauwelijks
dertien jaren oud en de ander was op ongeveer dienzelfden
leeftijd bij de marine gekomen, eerst als scheepsjongen naar de
,Kweekschool voor de Zeevaart" te Leiden, daarna als lichtmatroos
te Hellevoetsluis, waar zijn marineloopbaan feitelijk begon,
zeilexercities op de ,,Castor” en praktijk halen op de
kotters ,,Boelen" en „Van Goens".
De afhouder wend reepschieter, kon toen monsteren op een
sleepboot, stapte vandaar over op een deftige lijn, hield het er
— vanwege z'n onrustigen geest — maar enkele jaren
uit, trok toen over alle zeeën met vrachtschepen op de wilde
vaart, tolde in een kleine kring van havens maandenlang achtereen
rond, soms geen dag reizen van de thuishaven, zonder er binnen te
loopen en zwalkte dan weer jaren achtereen op de wereldzeeën.
Hij leed twee keer schipbreuk; het kan ook wel drie of vier keer
geweest zijn, als je de kleine op-de-klippen-loopertjes er bij
telt, zat één keer acht dagen met tien man in een
losgeslagen sloep honderden mijlen uit den wal, zonder eten en
drinken, zoodat ze elkaar wel hadden kunnen opvreten — eten doe je alleen aan een goed gedekte tafel
— en hij zou beslist ook nog een keer op een onbewoond
eiland terecht gekomen zijn, als er toevallig maar een in de buurt gelegen had.
Viermaal had hij een ,,pokkeschip" gehad, waarop het eten slecht
en het werk afbeulen was; tweemaal had hij een prachtschip
gekregen met een ouwe, waarvoor je door het vuur zou gaan als 't
moest — maar 't was geen een keer noodig — en zijn
laatste reis was toch wel zóó avontuurlijk geweest,
dat je bijna niet zou gelooven, dat zooiets in dezen tijd —
modernen tijd, zei hij — kon gebeuren.
Met zeilschepen had hij ook nog gevaren. Ongelooflijk wat een
fijne schepen dat waren. Daar aan boord werd je zeeman,
dáár zong het tuig en beleefde je de echte
onvervalschte romantiek, dáár leerde je precies
aanvoelen hoe 't onze voorvaderen vergaan was op hun maandenlange reizen tusschen lucht en water.
Ik had beide vrienden eens bij me thuis genoodigd onder een
heerlijke kouwe pijp, omdat ik ze aan boord niet hebben kon
vanwege den vroegen tijd van kooien-af. De heele eerste wacht en
een goed deel van de hondewacht, hebben we zitten praten. Dat wil
zeggen : heeft de koopvaardijman zitten praten. En ik moet zeggen dat ie 't kon !
Daar ben ik, al zeg ik 't zelf, niks bij. M'n andere vriend, die
ook bij de marine is en toch ook wel weet wat varen is,
luisterde. Ik luisterde ook. We luisterden beiden met dezelfde
hardnekkigheid als waarmede mijn koopvaardij-vriend vertelde.
Toen het dik half twee op de hondewacht en het bier op was en wij
klarigheid maakten om onze kooien op te zoeken — ik zou
dien nacht wegens gebrek aan beter maar zoolang een divan nemen,
want ik ben klein behuisd — zei m'n maat van de marine, die
meer dienstjaren heeft, dan hij oud is : ,Wil je wel gelooven,
dat ik echt zin krijg om ook een beetje te gaan varen ?"
Ik lachte ongeloovig en niet al te stuntelig naar ik hoop.
,,Soenggoeh", beweerde Vandersteng, ,en het aardige is, dat mijn
koopvaardij-vriend honderd-en-één...
,,Duizend-en-één", verbeterde ik, doch Vandersteng
keek me vernietigend aan: je moet nooit overdrijven", meende hij,
zweeg een moment alsof hij den draad van z'n verhaal kwijt was,
doch zei toen met nadruk z'n zin voltooiende: ...honderd-en-een
namen kent van schepen, die je op de Lloydslijst met moeite vindt.
Wordt vervolgd.. |
donderdag 11 juli 2013
Schetsen en Humor 137
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten