Persberichten
1901
'Eendragt maakt magt' staat er te lezen onder een wapenschild met
een Boerenwagen, een Boer, een leeuw en een anker. 'Boer' hoort
in dit geval met een hoofdletter te worden geschreven; het
wapenschild is van de Zuid-Afrikaanse Boerenrepubliek Transvaal.
Het zijn details op een zilveren inktstel van behoorlijke
afmetingen. Onder de wapenspreuk zijn op een schelpvormige schaal
twee inktpotten aangebracht, erachter en erboven troont een
zilveren model van het Nederlandse marineschip 'De
Gelderland'. Zonder begeleidende tekst is het ondoenlijk te
raden met wat voor
voorwerp we hier van doen hebben. Het betreft een
huwelijksgeschenk van de president van Transvaal, Paul Kruger,
aan koningin Wilhelmina en prins Hendrik in 1901.
6 juni
1904
De pantserdekschepen Hr.Ms. 'Gelderland' en Hr.Ms. 'Utrecht'
lopen schade op aan hun beider rompen als de schepen aan de grond
lopen bij de Aroes Lampoejang (Zuid-Sumatra). De 'Gelderland'
loopt als vlaggenschip, voorop varende, het eerst aan de grond,
maar kan niet verhinderen dat de op 600 meter volgende 'Utrecht'
ook aan de grond loopt.
De ondiepte was niet op de aanwezige kaarten aangeven. Beide
schepen wijken vervolgens uit naar respectievelijk Soerabaja en
Singapore voor de noodzakelijke reparaties.
22 sept
1905
Door Wijlen president Kruger werd bij het verlaten van Harer
Majesteits pantserdekschip Gelderland aan den commandant
den toenmaligen kapitein ter zee J H L J baron Sweerts de Landas
Wyborgh thans schout-bij-nacht directeur en commandant der marine
te Amsterdam de stoel door hem van Lorenco-Marques medegenomen en
gedurende de reis van daar naar Marseille steeds gebruikt als een
herinnering aangeboden.
De
schout-bij-nacht die van meening was dat de stoel wegens de
daaraan verbonden herinnering eerder voor eene plaats in eenige
historische verzameling van het Rijk in aanmerking kwam dan te
worden opgenomen in een particulieren inboedel heeft dezen ten
geschenke schenke aangeboden aan het Nederlandsen Museum voor
Geschiedenis en Kunst te Amsterdam.
Aan den schenker is hiervoor de bijzondere dank der regeering
betuigd.
11 maart
1907
Van Hr. Ms. pantserdekschip Gelderland is gisterenavond bij het
proefstoomen ter reede van Texel de matroos W. van den Koppel
overboord geraakt en verdronken.
10 juli
1907
Brievenmaal naar West-Indie De directeur-generaal der posterijen
en telegraphie maakt bekend dat elken Dinsdag en elken Vrijdag
hetzij den trein van 6.39 van Amsterdam naar Antwerpen hetzij met
den trein van 7.39 van Amsterdam naar Vlissingen een gesloten
brievenmaal wordt gezonden zonden aan Hr. Ms. pantserdekschip
Gelderland in West-Indie.
Deze
brievenmalen worden verzonden naar het kantoor te New York en
door dit kantoor vervolgens overeenkomstig telegraphische
aanwijzing wijzing van den commandant der Gelderland naar de
plaats waar deze bodem verblijf houdt.
In de bedoelde brievenmalen worden alleen opgenomen de brieven en
andere stukken welke voldoende zijn gefrankeerd en van de
daarvoor vastgestelde aanwijzing (twee elkander snijdende lijnen)
zijn voorzien.
30 November
1908
President Principe Castro van Venezuela was er in 1908 in
geslaagd de Curacaose handel op Venezuela lam te leggen, hetgeen
escaleerde tot een diplomatieke breuk. Daarop volgde een Blokkade
van de Venelozolaanse havens door Hr.Ms. pantserdekschepen
Jacob van Heemskerck, De Ruyter, Friesland, Utrecht en
Gelderland. De Jacob van Heemskerck, De Ruyter,
Friesland, Utrecht en Gelderland patrouilleerden voor de
Venezolaanse kust met de opdracht alle Venezolaanse overheids en
oorlogsschepen te enteren en op te brengen naar Willemstad. Twee
schepen werden ook daadwerkelijk opgebracht. Principe Castro was
inmiddels voor een medische behandeling naar Europa gereisd. Vice
president Juan Vincente Gomez, die zich tevens van Amerikaanse
steun verzekerd wist, greep daarop de macht en herstelde de
betrekkingen met Nederland
22 mei
1911
Ter gelegenheid van het bezoek van den president der Fransche
republiek zullen te Amsterdam de volgende schepen onzer marine
vertoeven : de pantserschepen Jacob van Heemskerck,
Evertsen en Kortenaer het pantserdekschip
Gelderland de twee torpedobooten Wolf en
Fret en zes kleinere torpedobooten benevens de
onderzeeboot no 1. De Fransche oorlogsbodems die daar
komen tellen te zamen 1550 koppen. De Nederlandsche ongeveer 1000
zoodat er ruim 2500 jantjes in Amsterdam samenkomen.
17 juni
1911
ZKH prins Hendrik vaart aan boord van het pantserdekschip Hr.Ms.
'Gelderland' vanuit Rotterdam naar Sheerness om de inhuldiging
van de Britse koning George en koningin Mary bij te wonen. Het
laatste deel van de reis wordt de 'Gelderland' begeleid door vier
Britse torpedoboten.
15 maart
1917
s'Gravenhage. Ongeluk aan de Gelderland -
Wij vernemen dat
aan boord van het pantserdekschip Gelderland liggende in
Zeeland vermoedelijk tengevolge van een keteldefect een ongeluk
heeft plaats gehad, er zijn een doode, negen zwaargewonden en
vijf lichtgewonden.
Naar wij vernemen is er van de 9 personen die bij het ongeval aan
boord van de Gelderland zwaar zijn verwond
èèn overleden. De slachtoffers van het ongeval
behooren tot het machinekamerpersoneel beneden den rang van
machinist.
De naaste
familiebetrekkingen van de twee dooden en van de overige zwaar en
licht gewonden zijn door het departement van Marine van het
gebeurde op de hoogte gesteld.
15 augustus 1924
Onze
oorlogsschepen -
Op 27 Augustus zullen in het openbaar op de Rijks werf te
Willemsoord bij inschrijving worden den verkocht het uit de
sterkte afgevoerde pantserschip De Ruyter en het eveneens
afgevoerde pantserdekschip Zeeland.
Het pantserschip
De Ruyter werd gebouwd in 1901. De waterverplaatsing is
5080 ton. Van de beide andere schepen van dit type werd de
Koningin Regentes reeds eerder verkocht.
De andere t.w de Hertog Hendrik is reeds eenigen tijd
gedeeltelijk ontwapend en zal wel spoedig eveneens eens in
sloopershanden overgaan.
Van de
pantserschepen blijven dan nog slechts over de Tromp, de
Heemskerck en de Zeven Provincien.
Van de pantserdekschepen zijn de Zeeland en de
Gelderland de laatst overgeblevenen. Met de Holland,
Noordbrabant, Friesland en de Utrecht vormden zij een
klasse.
Zij werden
gebouwd bouwd in de jaren 1895 — 1898 en hadden gemiddeld
een waterverplaatsing van 4000 ton.
De Gelderland is nog in dienst als schoolschip voor
kannonniers doch is voor andere doeleinden niet meer geschikt. De
Noordbrabant werd indertijd omgebouwd tot tuchtschip doch
ligt in afwachting van nadere bestemming nog steeds op
s'rijkswerf te Willemsoord.
9 okt
1936
EEN NIEUW SCHIP VOOR DE NEDERLANDSCHE MARINE.
Een
artillerie-instruktie schip ter vervanging van Hr. Ms.
Gelderland. Naar de NRC verneemt wordt op het departement van
Defensie op het oogenblik ernstig overwogen over te gaan tot het
doen bouwen van een artillerie-instructieschip ter vervanging van
het als zoodanig dienst doende pantserdekschip
Gelderland.
Hr. Ms. Gelderland dateert al uit 1899 en heeft uiteraard
door haar zeer verouderde artillerie als instructievaartuig niet
veel waarde meer. Haar geringe snelheid maakt haar waarde als
drijvende batterij welke functie haar is toegedacht in
oorlogstijd ook al zeer problematisch terwijl deze geringe
capaciteit tevens van ongunstigen invloed is op de waarde van de
tactische oefeningen waarbij het schip meestal als kruiser moet
dienst doen tegenover het moderne materiaal.
Zooals men weet
wordt aan de vloot weldra een nieuwe leader (een klein soort
kruiser) toegevoegd welke als opleidingsschip hier te lande zal
fungeeren. Deze leader de Tromp is thans te Amsterdam in
aanbouw. Deze bodem zal Hr. Ms. Heemskerk het thans te
Nieuwediep uit dienst gestelde pantserschip vervangen. Hr. Ms.
Hertog Hendrik zal uit den dienst worden genomen zoodra de
Tromp gereed is. Deze Tromp zal dan deelnemen aan de
tactische oefeningen in groot verband.
Het nieuwe schip zal van een zeer moderne vuurleiding worden
voorzien en het zal eveneens eens een behoorlijke vaart kunnen
loopen. De grootte zal ongeveer 3000 ton bedragen. Het schip zal
tevens dienstbaar worden gemaakt voor de defensie van de
Nederlandsche kust.
11 maart
1937
DE GELDERLAND WEER IN ACTIEVEN DIENST !
Nu nog te
Willemsoord opgelegd -
Bij Koninklijk besluit van 10 Maart j is bepaald dat Hr. Ms.
pantserdekschip Gelderland thans in dienst opgelegd te
Willemsoord op den 18 Maart voor den actieven dienst beschikbaar
is gesteld, en is met ingang van genoemden datum het bevel over
deze is opgedragen aan den kapitein-luitenant ter zee P. B. N.
van Straelen.Hr. Ms. van Kinsbergen
Hr. Ms. Van Kinsbergen (U 93, N 3, D 804, A 876) was een kanonneerboot gebouwd door de Rotterdamse scheepswerf RDM. Na de indienststelling in 1939 moest dit schip de oude pantserkruiser Hr. Ms. Gelderland als artillerie-instructieschip vervangen. Het schip is genoemd naar luitenant-admiraal Jan Hendrik van Kinsbergen en gedoopt door mevrouw A. van Dijk-Wierda, echtgenote van de toenmalige minister van Defensie Jannes van Dijk
De Van Kinsbergen vóór de Tweede Wereldoorlog
Door het uitbreken van de oorlog in West-Europa kon de Van
Kinsbergen de rol als artillerie-instructieschip op de Noordzee
niet uitoefenen. Hierop werd besloten de Van
Kinsbergen naar West-Indië te sturen.
Tijdens de voorbereidingen op de tocht naar West-Indië bezocht Koningin
Wilhelmina de Van Kinsbergen. Op 2 oktober begon de
Van Kinsbergen aan de overtocht naar West-Indië.
Tijdens deze tocht begeleidde het schip de onderzeeboten
O15 en
O20. Vanwege de veiligheid ging de overtocht niet door
het Kanaal maar voer men om de Britse eilanden heen naar de
Azoren. Op 14 oktober liepen de schepen de haven van Ponta
Delgada binnen. Op 18 oktober nadat een aantal reparaties hadden
plaatsgevonden vertrok het drietal schepen naar Curaçao
waar het konvooi na Puerto Rico te hebben aangedaan op 31 oktober
arriveerde.
De Van Kinsbergen tijdens de Tweede Wereldoorlog
Tijdens de Duitse aanval op Nederland in 1940 bevond de Van
Kinsbergen zich op Curaçao. Op dat moment waren op
Curaçao ook zeven Duitse koopvaarders aanwezig die asiel
hadden aangevraagd, maar ook de opdracht hadden gekregen de
schepen te vernietigen dan wel te ontsnappen; als ze dit niet
zouden doen zouden ze later vervolgd kunnen worden volgens de
orders. De Van Kinsbergen had de opdracht gekregen
te voorkomen dat de bemanning de schepen zou vernietigen. Naast
de bemanning van de Van Kinsbergen werden ook
mariniers ingezet bij deze actie.
De Duitse koopvaardijschepen lagen verspreid rond Curaçao:
de Vancouver en Este lagen in de
Caracasbaai, de Henry Horn, Karibia, Patricia,
Frisia en Almania lagen in de Fuikbaai.
Eerst werden de schepen liggend in de Caracasbaai geënterd,
deze twee schepen werden zonder al te veel moeite in beslag
genomen.
Van de vijf schepen in de Fuikbaai wist de Duitse bemanning op de
Patricia, Frisia en Alemania brand te stichten. De branden konden
geblust worden, waardoor ongeveer 25.700 ton aan vrachtschepen
voor de Geallieerde vloot werden behouden.
In het begin van de oorlog bestond de taken uit het patrouilleren
van de Franse eilanden in West-Indië. Tijdens deze
patrouilles heeft ze een Duits koopvaardijschip in brand kunnen
steken en twee Franse koopvaardijschepen intact kunnen veroveren.
Na de aanval op Pearl Harbor in 1941 werd de Van
Kinsbergen ingezet voor het begeleiden van konvooien in de
Caribische Zee
De Van Kinsbergen na de Tweede Wereldoorlog
Na de Tweede Wereldoorlog arriveerde het schip op 31 augustus
1945 in Rotterdam waar het klaargemaakt werd om naar
Nederlands-Indië te vertrekken. In maart 1946 ondersteunde
het schip de landing op Lombok. Na de politionele acties keerde
het schip in 1950 terug naar Nederland en werd het schip wederom
opnieuw gekwalificeerd, ditmaal als fregat. Op 12 februari 1952
vertrok het schip vanuit Den Helder naar Nieuw-Guinea, waar het
op 21 maart in Sorong aankwam. Het schip verbleef tot december
1954 in Nieuw-Guinea om op 5 februari 1955 terug te keren naar
Nederland waar het per 1 november 1955 dienst deed als
logementsschip in Vlissingen.
Op 20 maart 1952 arriveerde de Van Kinsbergen in
Sorong. Dit fregat was in 1939 in Nederland oorspronkelijk
gebouwd als artillerie-instructieschip. Ondanks zijn leeftijd
bleek het goed geschikt voor de dienst in Nieuw-Guinea en
verbleef het dan ook bijna drie jaar in Nieuw-Guinea. In die
periode werd tweemaal een reis naar Australië ondernomen
voor een dokbeurt.
De voornaamste taak was het uitvoeren van patrouillediensten
tegen infiltratiepogingen over zee en het assisteren bij de
uitschakeling van infiltranten, wanneer die waren
gesignaleerd.
Het patrouillevaren werd meestal gecombineerd met bezoeken van
kampongs aan de kust. Er werden allerlei gegevens verzameld en
contact opgenomen met de bevolking en de lokale
bestuursambtenaren.
In mei 1953 infiltreerde een aantal Indonesische militairen in de
omgeving van FakFak. Alle infiltranten werden door het
KL-garnizoen achterhaald. In verband hiermee werd een versterkt
peloton mariniers tijdelijk in het nabij gelegen Kokas
gestationneerd.
De Van Kinsbergen bewaakte het
omliggend zeegebied, terwijl een Catalina voor verkenningen werd
ingezet. Alhoewel de infiltratie uit militair oogpunt weinig te
betekenen had, was dit toch een goede oefening voor de inzet van
gecombineerde strijdkrachten aan Nederlandse zijde.
Op 20 december 1954 vertrok de Van Kinsbergen weer
naar Nederland, om een jaar later opgelegd te worden.
Na dat het schip op 29 mei 1959 uit dienst is gesteld werd het
als oefenobject gebruikt. Op 19 februari werd het schip voor de
sloop verkocht aan het bedrijf van Heyghen in Gent.
Geschiedenis Hr. Ms.
Pantserdekschip Gelderland
Type schip : Pantserdekschip
Op stapel : 1 november 1897, Maatschappij Fijenoord te
Rotterdam
Te water gelaten : 1898
Afmetingen : 94,70 x 14,82 x 5,40 meter
Waterverplaatsing : 4033 ton
Machinevermogen : 9867 PK
Bepantsering : commandotoren 100 millimeter, dek 50 millimeter.
Constructie :
Het schip was de laatste van de tweede serie en herkenbaar aan
haar afwijkende luchthappers tussen de schoorstenen die meer
prominent aanwezig waren dan bij haar zusterschepen.
Aandrijving :
De kosten van het schip bij de eerste uitrusting bedroegen : 3.048.000 gulden. (€1.383.122,-)
12 Yarrow waterpijpketels en twee zuigermachines geleverd door de
Maatschappij Fijenoord te Rotterdam
Vermogen : 9867 pk.
Kolenberging : 850 ton.
Aandrijving : Twee schroeven.
Maximum snelheid : 20,05 mijl.
Bewapening :
2 kanons van 15 centimeter No.3.
6 kanons van 12 centimeter No.2.4 kanons van 7,5 centimeter No.2. 8 kanons van 3,7 centimeter 4 revolverkanons van 3,7 centimeter. 2 kanons van 7,5 centimeter A. 2 mortieren van 7,5 cm 2 torpedolanceerbuizen en 2 torpedokanons.
In 1906 werd het aantal kanons van 3,7 centimeter teruggebracht
van 8 naar 4 stuks,
verder is er toen 1 kanon van 7,5 centimeter A, en 1 mortier van
7,5 centimeter verwijderd.
In 1912 werd het aantal kanons van 12 centimeter teruggebracht
van 6 naar 4 stuks.
In 1915 werden er twee luchtdoelartillerie-kanonnen aan de
bewapening toegevoegd.
Omdat het schip in 1920 zou dienen als artillerie-instructieschip
wijzigde de bewapening zodanig dat deze vanaf toen bestond uit :
4 kanons van 15 centimeter, 8 kanons van 7,5 centimeter.
De bewapening wijzigde nogmaals in 1922 en bestond toen uit :
10 kanons van 12 centimeter.
Bemanning : 325 bij indienststelling.
2 kanons van 7,5 centimeter. 4 kanons, van 3,7 centimeter. 1 mortier van 7,5 cm. 2 mitrailleurs.
Naamgeving : Gelderland naar de grootste provincie
van Nederland.
Historie : Indienststelling te Den Helder op 15 juli 1900
van het pantserdekschip Hr.Ms. 'Gelderland' door de
kapitein-ter-zee J.H.L.J. baron Sweerts de Landas Wyborgh als
eerste commandant van het schip.
Wanneer het schip te Perim (Jemen) is krijgt ze op 17 September
1900 opdracht om koers te wijzigen en op te stomen naar Lourenco
Marques (het huidige Maputo, Mozambique), om daar de president
van de Zuid-Afrikaanse Republiek, S.J.P. Paul Kruger,
aan boord te nemen en naar Europa te brengen.
De annexatie van Transvaal en Oranje Vrijstaat door Groot
Brittannie in 1877 leidde tot een aantal vrijheidsoorlogen. Aan
het begin van de tweede Boerenoorlog (1899 - 1902) werd de
president van de Zuid Afrikaanse Republiek, Paul Kruger,
gedwongen om te vluchten. Op dat moment verbleef hij op Portugees
koloniaal grondgebied.
De Britse autoriteiten in Perim gedroegen zich afstandelijk
tegenover het Nederlandse schip. Zeekaarten waren niet
verkrijgbaar en kolen konden pas worden verstrekt wanneer een
nieuwe scheepslading arriveerde. Er werd niet gewacht, het schip
zette koers naar Aden. Daar slaagde de consul erin om enkele oude
zeekaarten te bemachtigen en deze per sloep aan boord te brengen.
Daarna werd er koers gezet naar Mozambique.
Als het schip haar bestemming nadert blijkt dat de oude
zeekaarten geen goede informatie verschaffen. De vaargeul is
onvindbaar. Later blijkt dat de haven een nieuwe, meer zuidelijk
gelegen vaargeul heeft gekregen. Noodgedwongen voer de
Gelderland langzaam de oude onbetonde vaargeul
door, terwijl er lodingen werden gedaan. Wanneer het schip op 12
oktober Lourenzo Marques binnen loopt liggen daar al drie Britse
marineschepen. Toch houden die zich afzijdig.
Om niet te provoceren, komt de president een week later in de
ochtend aan boord. Het voormalige hoofd van de Republiek
Transvaal is zichtbaar geroerd en overgelukkig dat hij aan boord
wordt ontvangen. De belangstelling voor het schip dat 'Oom Paul'
naar Frankrijk zal brengen is bijzonder groot. Het is dan 19
oktober, de dag waarop de verloving bekend wordt gemaakt van H.M.
Koningin Wilhelmina met Z.K.H. de hertog Hendrik van
Mecklenburg-Schwerin.
Op 20 oktober verlaat
het schip de haven en vaart via Dar es Salaam en Djibouti
naar Marseille waar ze op
22 november arriveert. (Het gebeuren bracht Zuid-Afrika er in
1954 toe om een aangekocht Britse Seaward defence boat van de
Ford-klasse, Gelderland te noemen.) In Nederland was de publieke
opine sterk op de hand van de Oud-Nederlandse kolonisten in Zuid
Afrika. De president zou zijn land niet weerzien. Voor hij terug
kon keren was de oorlog verloren en in ballingschap overleed hij
in 1904 te Clarens in Zwitserland.
Pantserdekschip Gelderland arriveert op 29 januari
1901 te Tandjong Prink waar ze de Holland aflost. In de periode
van 12 november 1904 tot 24 februari 1905 zou de Gelderland het
vlaggeschip in Nederlands Indie zijn. Met de zusterschepen
Utrecht en Noordbrabant werd het schip verenigd in de Java
Divisie.
6 juni 1904
De pantserdekschepen Hr.Ms. 'Gelderland' en Hr.Ms. 'Utrecht'
lopen schade op aan hun beider rompen als de schepen aan de grond
lopen bij de Aroes Lampoejang (Zuid-Sumatra). De 'Gelderland'
loopt als vlaggenschip, voorop varende, het eerst aan de grond,
maar kan niet verhinderen dat de op 600 meter volgende 'Utrecht'
ook aan de grond loopt. De ondiepte was niet op de aanwezige
kaarten aangeven. Beide schepen wijken vervolgens uit naar
respectievelijk Soerabaja en Singapore voor de noodzakelijke
reparaties.
17 juni 1905
Vertrek vanuit Tandjong Priok van de pantserdekschepen Hr.Ms.
'Utrecht', Hr.Ms. 'Noordbrabant' en Hr.Ms. 'Gelderland', verenigd
in het Nederlands Eskader in Oost-Indië (vroegere
Java-divisie), voor de terugreis naar Nederland via Mahe, Perim,
Port Saïd, Algiers en Tanger. De schepen zullen op 30
augustus 1905 weer in Den Helder terugkeren.
12 september 1905
wordt het schip uit dienst gesteld. Gedurende 1906-1907 zou het
schip onderhoud krijgen bij de Maatschappij Fijenoord te
Rotterdam. Daarbij werd ze uitgerust met nieuwe ketels.
25 februari 1907
wordt het schip te Den Helder weer in dienst gesteld. Ze vertrekt
dan op 20 maart naar Curacao, via Tanger, Las Palmas en Fort de
France. Vanwege het Amerikaanse nationals herdenkingsfeest
vertrekt het schip op 23 mei uit Curacao. Ze zet vervolgens koers
naar Hampton Roads, waar op de rede wordt geankerd. Later, van 13
-17 juni wordt er te Newport News gedokt.
20 juni 1907
De reis gaat verder naar New York. Wanneer het schip op 3 juli
weer zee kiest om naar Curacao te gaan blijken er 35 schepelingen
te zijn gedeserteerd.
Het schip arriveert op 10 juli te Curacao om vervolgens op 6
augustus weer te vertrekken voor een reis naar Paramaribo.
Vandaar gaat het schip naar Barbados, Grenada, Venezuela en terug
naar Curacao. Op 22 januari 1908 van Curacao naar Colombia,
Panama, Centraal-Amerika en Mexico, om daarna te New-Orleans te
dokken. Via Havanna gaat de reis terug naar Curacao waar ze 14
april 1908 arriveert.
De maand erop wordt er een reis gemaakt van Curacao via Trinidad
naar Suriname en terug naar Curacao. In december 1908 neemt de
Gelderland deel aan de actie tegen Venezuela,
waarbij het Venezolaanse patrouillevaartuig, Alix naar Curacao
wordt opgebracht. Op 24 april 1909 keert het schip terug naar
Nederland.
Ze arriveert op 14 mei te Den Helder, waarna ze op 5 juni bij de
Rijkswerf in dienst wordt opgelegd met een minimale bemanning. Te
Den Helder wordt het schip op 1 februari 1911 weer in dienst
gesteld. Het schip heeft dan een aantal wijzigen ondergaan. Zo
heeft ze langere masten gekregen.
Op 7 april 1911 maakt het schip een oefenreis met
adelborsten en jonge schepelingen. Ze vertrekt naar zee en
bezoekt Cadiz, Las Palmas, Gibraltar en enkele malen
Tanger.
Op 8 juni meert men weer of te Den Helder. Wanneer het schip op
18 juni 1911 te Rotterdam is, komt Z.K.H. Prins Hendrik aan
boord. Hij reist met het schip naar Sheerness om de
kroningsfeesten van het Britse koningspaar bij te wonen. Het
schip is op 29 juni weer terug.
Tussen 21 oktober en 21 december wordt er vanuit Den Helder een
oefenreis gemaakt met adelborsten naar de Middellandse Zee.
Van 29 april 1912 tot 30 mei wordt een oefenreis gemaakt op de
Noordzee, Noord-Atlantische Oceaan en de Deense wateren. En een
reis van 4 juni 1912 tot 29 juni in de Noorse wateren, waarbij
een aantal fjorden wordt aangedaan.
Op 16 oktober 1912 vertrekt het schip van Den Helder wederom voor
een oefenreis naar de Middellandse Zee. Het schip verblijft dan
langere tijd in Smyrna (Izmir) in verband met de Eerste
Balkanoorlog (1912 - 1913) tussen Bulgarije en Turkije. De
oorlogsituatie in Turkije geeft een onverwachte wending aan de
bootjesreis met adelborsten in de Middellandse Zee.
Op 11 november 1912 vertrekt ze naar Constantinopel om, wanneer
nodig, de Nederlandse belangen te beschermen. In de haven van
Constantinopel (Istanboel) is het druk. Ook andere Europese
landen hebben marinevaartuigen gezonden om hun gezantschappen,
die voornamelijk, in de wijk Pera liggen te beschermen. Wanneer
het front op gehoorafstand de stad nadert, wordt op 18 november
1912 om 05.00 uur een landingsdetachement van 100 man
ontscheept.
Pantserdekschip Gelderland verlaat, een half jaar
later, op 29 mei 1913, het gebied om op 19 juni weer Den Helder
binnen te lopen.
Van 16 oktober 1913 tot 18 december wordt een oefenreis gemaakt
naar de Middellandse Zee.
Op 26 mei 1914 vertrekt het schip vanuit IJmuiden voor een
oefenreis op de Noordzee en Noord-Atlantische Oceaan waarbij
Christiana, Bergen en Trontheim worden bezocht. Ze keert op 26
juni terug in Den Helder.
Gedurende de periode van mobilisatie (1914-1918) wordt er
nauwelijks gevaren. Wel worden er allerlei diensten verricht.
Gedurende 1915 verandert haar bewapening ; er komen twee
anti-luchtvaartkanons aan boord.
Tijdens een patrouille voor de Nederlandse kust vindt op 14 maart
1917 een ketelontploffing plaats. Er vallen een dode en negen
zwaar gewonden.
Eenmaal terug in de haven wordt het schip kort daarop uit dienst
gesteld en in onderhoud genomen. Omdat het schip een nieuwe taak
krijgt als Artillerie-Instructieschip wordt er opnieuw een
wijziging in haar bewapening doorgevoerd. Uiterlijk verandert ze
verder doordat de hoeden van de schoorstenen worden
verwijderd.
Ze wordt opnieuw in dienst gesteld op 27 april 1920, nu als
Artillerie-instructieschip. Ruim zeven jaar later in november
1927 werd ze weer nit dienst gesteld, zodat het nodige
onderhoudswerk kon worden uitgevoerd.
Op 2 mei 1930 wordt ze weer in dienst gesteld. Vanuit Den Helder
vertrekt ze op 22 juni 1931 voor een reis naar de Noordzee en het
Kattegat. Er wordt een bezoek gebracht aan Aarhus. Als het schip
dan terug is in Den Helder, wordt ze op 21 juli uit dienst
gesteld. Opnieuw werden onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd.
Ze wordt op 18 maart 1935 weer in dienst gesteld. Van 4 november
1935 tot 22 december wordt een reis gemaakt naar de
West-Afrikaanse kust.
Op 9 september 1937 gaat het schip, met aan boord Prinses Juliana
en Prins Bernhard, naar Harwich in verband met de kroningsfeesten
van het Britse koningspaar. Het schip wordt daarbij geoscorteerd
door de torpedoboot Z5.
Om te voorkomen dat de opleidingen gedurende de winter gestaakt
moeten worden, maakt de Gelderland van 28 oktober
1937 tot 18 maart 1938 een reis naar Curacao, mede voor het
houden van schietoefeningen.
De Koninklijke Marine verwacht materiaaluitbreiding en heeft dus
een dringende behoefte aan kanonniers en konstabels. Vlak voor
het vertrek wordt de 40 jarige loopbaan van het schip door de
commandant herdacht.
Tijdens de terugreis verricht het schip in de Straat van
Gibraltar voor korte tijd konvooidiensten, dit vanwege de Spaanse
burgeroorlog.
Van 17 oktober 1938 tot 7 februari 1939 maakt het schip eenzelfde
reis naar Curacao. En ook nu verricht het schip weer een aantal
weken konvooidiensten in de Straat van Gibraltar.
Haar taak als Artillerie-instructieschip zou in 1939 worden
overgenomen door de Van Kinsbergen, waarna het
schip werd opgelegd en in mei 1940 op de Rijkswerf te Den Helder
ontwapend.
Toen de mobilisatie van kracht werd bleef ze opgelegd totdat de
Duitse bezetter het schip in 1941 in beslag nam. Het schip werd
daarna aanvankelijk door de scheepswerf C. van der Giesen en Zn
te Krimpen aan de IJssel en later bij Elbing, verbouwd tot
drijvende luchtdoelbatterij Niobe.
Vervolgens stelde de Duitse marine het schip op 1 maart 1944 in
dienst voor dienst in de Oostzee.
Op 16 juli 1944 werd het schip in de Finse Golf nabij de haven
van Kotka, Finland door een Russische luchtaanval tot zinken
gebracht op 60.28 N.B. en 26.37 O.L.
Het wrak werd later, in 1947, door de Finnen gelicht, en in 1953
definitief gesloopt.
Matrozen en Zeemiliciens
Het matrozenbestaan was eind 19e eeuw hard en vol ontbering. Maar
ook een bestaan vol afwisseling en avontuur. lets dat een gewone
arbeidersjongen niet kende, maar wel van droomde. Het deed veel
jongens van dertien, veertien jaar kiezen voor een dienstverband
tot hun 28ste jaar bij de Nederlandse Zeemacht. Officieel tekende
een matroos voor twaalf jaar dienst. Kwam iemand met een leeftijd
van veertien in dienst, dan werden de eerste twee jaar niet als
dienstjaren aangemerkt.
Eenmaal in dienst werden ze al snel geconfronteerd met het harde
bestaan van een matroos. Hard werken, armzalig eten, lage lonen
en pensioenen en vaak zware straffen voor kleine overtredingen.
Weliswaar werden de lijfstraffen op 14 november 1879 middels de
wet afgeschaft, maar straffen als detentie en degradatie waren in
de zeemacht aan de orde van de dag. Er was een strikte militaire
tucht.
Voorstellen tot verbetering van het leven aan boord en in
kazernes werden vaak gezien als een inbreuk op de militaire
gezagsverhoudingen. Het zou allemaal leiden tot de oprichting van
de Algemene Bond voor Nederlandsche Matrozen. in 1897. Een bond
die vooral in haar beginjaren veel tegenstand zou
ondervinden.
Maar er verandert meer. Binnen enkele jaren komen er meer
vakbonden voor de marineman. In 1910 krijgt de vloot haar eerste
vlootpredikant, dominee C.J. Wanders. Enkele jaren later komt er
ook een kapelaan, H.J.J.M. Alink. Deze houden zich dan vooral
bezig met het godsdienstelijk en zedelijk welzijn. In 1918 wordt
H.J.J.M. Alink tot vlootaalmoezenier benoemd.
Dienstplichtig
In 1908 golden onder andere de volgende zaken : Iedere
zondagmorgen is er kerkdienst. Deze was verplicht voor
minderjarigen. Tijdens de dienst las een van de officieren voor
uit de bijbel. Wanneer de schepeling jonger is dan achtien jaar
moest deze, wanneer hij ging passagieren, om 22.00 uur weer aan
boord zijn. Hierop kon een uitzondering gemaakt worden wanneer
hij naar het theater ging, maar dat moest dan wel schriftelijk
aangevraagd worden.
Op 1 april 1909 werd een verandering doorgevoerd in de betaling
van de schepelingen. Men zag het als een grote verbetering dat
het soldij nu eenmaal per week werd uitbetaald in plaats van om
de acht dagen. Het scheelde weer een dag. Maar ook omdat de vaste
lasten voor gezinnen, zoals de huur, ook wekelijks betaald
moesten worden.
Aan boord was de gehele bemanning in twee gelijke delen verdeeld.
Het stuurboordskwartier en het Bakboordskwartier. Wanneer men was
ingedeeld in het Stuurboordskwartier droeg men op de
rechterschouder een rode kwartierstreep, in het Bakboordskwartier
was deze groen en werd op de linkerschouder gedragen. Verder was
de equipage in bakken verdeeld, gewoonlijk veertien tot zestien
man, die per bak onder bevel stonden van een baksmeester.
De schepelingen, die tot een zelfde bak behoorden aten vaak aan
dezelfde tafel en deden dezelfde werkzaamheden. Iedere bak werd
aangeduid met een nummer, bak I, bak II enz., maar vaak ook als:
roeiersbak, busschietersbak, enz..
Enkele bakken bij elkaar vormde een divisie waarover een officier
de leiding had. Iedere schepeling moest altijd zijn uniform
dragen, ook wanneer hij met verlof was.
Aan boord werd het etmaal in zes wachten verdeeld. ledere wacht
duurde dus vier uren.
00.00- 04.00 uur : Hondewacht
leder half uur werd er op de klok geslagen, het zogenaamde glazen
staan. Het eerste halve uur na het begin van iedere wacht werd
aangegeven met èèn slag op de klok ;
èèn glas. Het tweede halve uur twee slagen ; twee
glazen, enz.. Wanneer er acht glazen werden geslagen was de wacht
dus om. De daaropvolgende wacht begon een half uur later weer met
één slag op de klok.
04.00- 08.00 uur : Dagwacht 08.00- 12.00 uur : Voormiddag 12.00- 16.00 uur : Namiddag 16.00- 20.00 uur : Platvoet 20.00- 00.00 uur : Eerste wacht
Vroeg in de morgen werd er 'reveille' geslagen of geblazen en
'overal' gefloten. Daarna werd het een drukte van belang, want
iedereen ging z'n kooi uit. Vervolgens werd deze gesjord en naar
de verschansing gebracht, waar ze werden aangenomen door de
kooienstuwer. Het was beslist verboden dat er spullen in de kooi
achterbleven, of de kooi op het dek te leggen. De kooi moest
worden overhandigd aan de kooienstuwer.
Een fluitsignaal gaf aan dat het 'wassen en kammen' was, waarna
ieder zijn 'waschblikje' pakte en zich gereed maakte voor de dag.
Na een zindelijkheidsinspectie werden de handdoeken aan een lijn
opgehangen. Het was niet toegestaan om de handdoek bij zich te
houden.
In iedere bak werd beurtelings één persoon
aangewezen als zeuntje en één als bijzeuntje. Het
zeuntje was verantwoordelijk voor het eten en bestek. Maar ook
voor de kooi van de baksmeester.
Het achterdek, de campagne, was verboden gebied voor de
schepeling. Alleen wanneer een bevel daar toe was gekregen mocht
hij daar komen.
De wacht
Aan boord van de grotere schepen waren er om de beurt twee
officieren, een Luitenant ter Zee le klasse en een Luitenant ter
Zee 2e klasse, verantwoordelijk voor de zeewacht. Bijgestaan door
een bootsman als chef onderofficier van de wacht, een
kwartiermeester en een korporaal konstabel.
Er waren verschillende wachtposten aan boord. Iedere diensttak
zorgde voor een eigen wacht. Op de brug, werd deze wacht
gedurende de dag uitgevoerd door de seinbrigade. Een groep van
vier man die onder toezicht van een kwartiermeester belast was
met het seinen, behandelen van lodingen en uitkijk. Ook zorgde
deze ervoor dat in de avond op tijd de scheepsverlichting
ontstoken werd en deze in de ochtend weer gedoofd werd.
Maar ook in het schip waren wachtposten. Zo was er, nabij de
machinekamer ventilators op het kuildek, vanaf 06.00 uur tot
22.00 uur een schildwacht aanwezig. Wanneer om 22.00 uur de
seinbrigade haar post op de brug verliet, dan nam deze
schildwacht de post tot 06.00 uur over. De wacht was daarbij
gekleed in tuniek of werkpak en bewapend met bajonet.
Gedurende
de dag moest deze wacht er op toezien dat opvarenden beneden de
rang van sergeant zich niet naar andere werkplekken begaven dan
hun eigen. Een stoker mocht bijvoorbeeld absoluut niet in de
machinekamer komen, tenzij hij een vergunning had gekregen.
Wanneer het schip onder stoom was, dan mocht alleen de olieman
van de wacht zich naar het achterschip begeven voor noodzakelijk
onderhoud. Ook moest de wacht er op toezien dat er geen
kledingstukken in de machinekamer te drogen werden
gehangen.
Wanneer het schip in een vreemde haven was stond er meestal een,
met geweer bewapende, schildwacht op post op de bovenbrug. Was
men op zee, of in het eskader met andere schepen, dan was dit
alleen gedurende de nacht. Dan werd deze post bemand door de
wacht van het kuildek. Op de bovenbrug was het vooral de taak om
als uitkijk te fungeren. Wanneer een vaartuig in zicht kwam, of
een sein werd afgegeven, dan maakte deze wacht daar melding van
aan een meerdere.
Een andere post aan boord was de schildwacht bij arrestanten, op
het tussendek. Hij beschikte over de sleutels van de boeien die
alleen werden afgegeven aan de provoost. Wanneer een arrestant
buiten zijn cel was moest de wacht er op toezien dat de arrestant
geen contact had met andere schepelingen. Verder mocht de
arrestant niet praten en kreeg hij een ratsoen van water en
brood. (Voor niet-Europese schepelingen werd het brood vervangen
voor rijst.)
Ook was het een taak van deze schildwacht om er op toe te zien
dat er niets werd gekocht uit langszij komende prauwen (door de
torpedopoort) Ofwel dat er niets binnen-of buitenboord werd
gebracht zonder dat de adelborst van de week hiervan op de hoogte
was. Tevens werd er op toegezien dat er niet op het tussendek
gerookt werd gedurende werkzaamheden of wanneer de
munitiebergplaats open was.
Straf
Wanneer men gearresteerd was vanwege een vergrijp dan werd men
verbannen naar een cel op het tussendek, voor in het schip. Een
ruimte waar men dan de komende tijd zou verblijven. Weliswaar
mocht de arrestant gedurende de dag zo nu en dan uit de cel, maar
men moest in de kleine ruimte (meestal voor schot 21) voor in het
schip blijven. Vroeg in de avond werd de cel afgesloten. Men was
dan tijdens detentie gekleed in een zeildoekspak zonder
ondergoed. Alleen gedurende de nacht was men gekleed in hemd en
onderbroek.
Praten was ook strikt verboden voor een gestrafte. Daarbij kon
het gebeuren dat men in een strafklas werd geplaatst om
werkzaamheden te verrichten. Dan kon het gebeuren dat de
gestraften hun kleine ruimte tijdelijk konden verlaten. Het werk
bestond dan voornamelijk uit het vegen, poetsen of schoonmaken
van het schip.
brief uit 1901 van Korporaal Johannes Hollestelle
Als korporaal ziekenverpleger maakte Johannes in 1900 deel uit
van de bemanning van Hr. Ms. Gelderland die na interventie
van Koningin Wilhelmina president Paul Kruger uit Zuid-Afrika
naar Marseille. Johannes schreef daar een verslag (brief) over
dat bewaard is gebleven en nu te vinden is in het Nationaal
Archief in Den Haag.
Hij was later tewerkgesteld in het marinehospitaal Willemsoord
als ziekenverpleger, en ging op 1 januari 1924 met ontslag in de
rang van opper-ziekenverpleger. Zijn stamboeknummer was
27249.
“Op 22 Augustus 1900 vertrok Hr. Ms. "Gelderland"
uit de haven van Nieuwediep om de reis naar Ned. Indië te
aanvaarden. Doch vooraf zouden we enkele dagen in Vlissingen
blijven om eventuele fouten van het kompas te controleren.Op 25 Augustus verlieten we de haven van Vlissingen met bestemming Algiers, waar we acht dagen later arriveerden. In Algiers bleven we 6 dagen liggen om kolen te laden en tevens de bemanning gelegenheid tot passagieren te geven.
Van Algiers werd de reis voortgezet naar Port Said, waar we zes
dagen later aankwamen.
Verder ging de reis door de Rode Zee naar Perim ; ook daar weer
bunkeren natuurlijk.Natuurlijk ook weer kolen laden en na de electrische installatie aan boord te hebben genomen om bij nacht het Suez-kanaal te kunnen doorvaren, verlieten we Port Said, om 36 uur later in Suez te arriveren. Hoewel er in Prim voor de bemanning niet veel "te beleven" was, bleven we daar toch ongewoon lang liggen, zodat allerlei geruchten de ronde deden over dit ongewoon lang verblijf in Perim. Ook in de kombuis (gewoonlijk hèt Nieuwsbureau aan boord) werden allerlei nieuwtjes gebrouwen, die echter niet steekhoudend bleken te zijn.
Doch eindelijk werd op het aanplakbord bekend gemaakt, dat de
Gelderland met geheime orders moest opstomen naar de
Delagoabaai (Lorenzo Marquez) Portugees Oost-Afrika dus.
Op een goede morgen kwam President Kruger heel vroeg in een klein
onooglijk scheepje aan boord van de Gelderland met als gevolg dr.
Hijmans, zijn zoon Eloff en zijn getrouwe hofmeester
Happé. Zodra de president aan boord was, werd onmiddellijk
het anker gelicht en vervolgde de Gelderland haar reis
naar Marseille waar we de President aan land zouden
brengen.
Onmiddellijk werd het anker gelicht en vervolgde de Gelderland haar reis weer terug door het Suezkanaal om vervolgens de reis voort te zetten naar de Delagoabaai. Bij het binnenvaren van deze baai zagen we 4 grote Engelse oorlogsschepen, waarbij onze Gelderland maar een povere indruk maakte.
Bij aankomst in de haven van Marseille waren zeer talrijke kleine
bootjes met muziekinstrumenten om de komst van de
Gelderland met vreugde te begroeten, kennelijk met de
bedoeling om de "fiere daad" van de jonge koningin Wilhelmina in
hoge mate te prijzen, en de vele "vive les Hollandais" waren dan
ook niet van de lucht.
Gedurende de reis van Lorenzo Marques was de president in een
grote stoel gezeten bij het kanon van 15 cm op het achterdek (bij
gunstig weer natuurlijk), doch zodra er een Engels schip in zicht
kwam, werd hij weer naar beneden gebracht. In gedachten zie ik
hem daar nog zitten, gestoken in een zwart laken pak, waarbij een
punt van een grote rode zakdoek uit een der broekzakken duidelijk
zichtbaar was. In zijn vest prijkte een grote gouden ketting met
ongelooflijk grote schalmen, iets om jaloers op te worden, dit
dan bij wijze van spreken ! Toen we President te Marseille aan
land hadden gebracht dankte hij minzaam door zijn "Hoge Zijden"
naar een kant even op te lichten ; ik zie dat hele tafereel nog
voor mij als de dag van gisteren.
Onmiddellijk hierna vertrokken we, door een duizendkoppige
menigte nogmaals luide toegejuicht, naar de overzijde (Algiers)
om aldaar enige tijd te Algiers te liggen om de bemanning wat
rust te geven en natuurlijk weer kolen bij te laden.
Doch hoe dit zij de Gelderland had door deze aanvaring
zware slagzijde gekregen en opname in het "dok" te Cairo was
noodzakelijk om de noodzakelijk geworden reparatie te verrichten.
Toen de repararties beëindigd waren, kon de
Gelderland de reis weer voortzetten en we gingen via Aden
en Colombo naar Batavia, waar we 29 januari 1901 aankwamen.
Na een zestal dagen in Algiers te zijn gebleven werd de reis voortgezet naar Port Said. Maar voor we in Port Said zouden aankomen (er liep een vrij hoge zee) werden we in 't gezicht van de haven aangevaren door een grote Engelse kolenboot "Peterston" genaamd, boze tongen beweerden dat een en ander opzettelijk zou zijn gebeurd, uit wraak dat we Paul Kruger uit Lorenzo Marquez naar Marseille hadden gebracht.
Samenvattend : een vermoeiende reis met veel wederwaardigheden,
een reis, die in de Annalen der geschiedenis geboekstaafd zou
blijven.
Het bevel over Hr. Ms. Gelderland was opgedragen aan de Kapitein
ter zee Baron Sweerts de Landas Wijborgh, de Luitenant ter zee
der 1e kl. J.W.H. Kuijl, Eerste Officier, Chef d'Equipage:
opperschipper C.J. v.d. Pol.
De stemming aan boord liet meermalen te wensen over !
Dat dit sobere en beknopte verslagje nog van enig nut zal kunnen
zijn hoopt de schrijver, J.Hollestelle korporaal ziekenverpleger
aan boord van Hr. Ms Gelderland.
Zeeroof !
De Java-Bode meldt :Den 11e October werd ons uit het Soerabaya Handelsblad geseind dat het pantserdekschip Gelderland eerst naar Batavia zou opkomen om daarna samen met het flottieljevaartuig Mataram naar de Zuidkust van Flores te stoomen tot het ondernemen van een tuchtigings-expeditie met als voornaamste doel het bestrijden van Zeeroof.
Wij begrepen al niet zegt de Java-Bode, wat eerstgenoemd genoemd
schip vooraf te Batavia zou te maken hebben ,dit bericht is ons
dan ook onjuist gebleken
Uit Soerabaya werd echter aan de Java-Bode schreven dat beide
schepen werkelijk zijn aangewezen om de weerbarstige kampongs
vanwaaruit zeeroof plaatsvindt, aan de Endehbaai te gaan
tuchtigen.
De Mataram zou eenige dagen eerder vertrekken om voor Labooan
Hadji ter Oostkust van Lombok vlag en machtsvertoon te maken.
De Haro landings-divisie sterk 30 man onder den luitenant ter zee
2e klasse N. Maats moet zich daar even aan den wal vertoonen.
Daarna moet de commandant van dit schip de luitenant ter zee le
klasse J J Rainbonnot zich stellen onder de bevelen van den
commandant der Gelderland den kapitein ter zee jhr J. F Coertzen
de Koek om samen naar Endeh te stoomen ten einde in overleg met
den resident Timor en onderhoorigheden de orde te
herstellen.
De landingsdivisie van dit schip is 120 man sterk onder bevel van
den luitenant ter zee Ie klasse K J Castendijk. Het commando over
de beide landingsdivisien samen wordt gevoerd door den commandant
der Mataram.
Men verwacht dat de tocht naar de baai van Endeh niet meer dan 8
a 10 dagen zal vorderen.Eerstvolgens daarna zou de Gelderland naar Tandjong Priok opkomen om kolen te laden en van die gelegenheid gebruik worden gemaakt om gevechtsschietoeteningen te houden in de Duizendeilanden
Uit Soerabaya werd Vrijdag den 14en October aan het Batavia
Handelsblad geseind : De Mataram is gisteravond naar Laboean
Hadji vertrokken. De landingsdivisie zal daar tochten maken voor
machtsvertoon. De Gelderland gaat vermoedelijk Maandag
derwaarts en vandaar samen met de Mataram naar Endeh. Den commandant
van de Mataram zal dan het commando over de gecombineerde
landingsdivisies worden opgedragen.
Toelichting:
De tweede werd uitgeoefend door uitgestrekte strooptochten, vaak
over zeer lange afstanden. De rooftochten strekken zich vooral
uit naar dichterbevolkte gebieden zoals Java.
De koloniale macht was gevestigd in een reeks bestuursposten
temidden van de inlandse bevolking. De zeeroof kon zijn doelen
kiezen en de koloniale overheid moest afwachten. Terwijl
zeerovers vrijelijk konden bewegen waren bestrijders gebonden aan
de verdediging van gevestigde posten en woonplaatsen.
De koloniale overheid probeerde tegenspel te krijgen door
aanpassing aan de inheemse omstandigheden. Ten eerste ging zij
over tot het in dienst nemen van inheemse vloten, zoals die van
de voormalige zeerover Radja Akil. Elders leunde de
koloniale macht zwaar op ondersteuning door vloten van inheemse
vorsten, zoals de kakap vloot van de sultan van
Ternate.
Er werd opdracht gegeven tot het bouwen van kruisvaartuigen naar
inheems model. Daarmee werd evenmin een afdoende antwoord
gevonden op het probleem van de zeeroof.
Mede daarom werd al vroeg gepleit voor het inzetten van
stoomschepen bij zeeroofbestrijding. Hun grootste voordeel
was het kunnen varen en manoeuvreren onafhankelijk van weer en
wind. Daardoor konden regelmatige kruistochten worden
gehouden.
Het ontslag van den kapt. ter zee van Asbeck
17 maart 1918
Het bericht dat de kapt. ter zee Baron van Asbeck directeur van
het Marine-Instituut met 1 Aug den zeedienst zal verlaten heeft
aanleiding gegeven tot enkele opmerkingen, Land en Volk was
begonnen met het bericht te lanceeren dat het ontslag een gevolg
zou zijn van een conflict met den minister van Marine, daarop
volgde een officieele verklaring van het Haagsche
correspondentiebureau dat het ontslag niet berustte rustte op een
geschil met den minister maar verband band hield met
gezondheidsredenen
Aan het Vaderland wordt nu aangaande gaande deze zaak het
volgende gemeld : De gezondheidstoestand van den genoemden
hoofdofficier is in de laatste jaren zeer goed zoodat dat niets
hem zou beletten buitengaats in volle zee te varen. Hij werd
ongeveer drie jaren geleden tot commandant van het Kon Instituut
benoemd niet omdat gezondheidsredenen hem beletten verder het
commando over Hr Ms pantserdekschip Gelderland destijds in
West-Indie te voeren maar omdat men in hem een zeer geschikt
opvolger van den kapitein ter zee G F Tydeman zag.
Maar zelfs indien werkelijk zijn gezondheidstoestand
varen in volle zee niet toeliet dan zou dat nog
geen reden behoeven te zijn hem niet voor bevordering tot
schout-bij-Nacht voor te dragen zooals in het bedoelde bericht
werd te kennen gegeven.
Alle vlagofficieren bij de Kon Nederlandse Marine toch, hebben
een plaatsing aan den wal en drie van de vier en de commandant
van de zeemacht in Nederland en de commandant van de stelling van
den Helder en de commandant van de stelling van de monden van den
Maas en het Haringvliet moeten ook in oorlogstijd aan den wal
blijven. De in het bericht aangevoerde redenen voor dit ontslag
hetwelk in de Marinekringen de gemoederen zeer in
beweging heeft gebracht kunnen dus niet de juiste zijn.
Op grond van verschillende ontvangen ingezonden stukken meent ook
het Handelsblad de conclusie te mogen trekken dat de officieele
verklaring van het ontslag door het Haagsche
correspondentie-bureau verspreid onjuist is. Onwaar is het dat
gezondheidsredenen voor kolonel van Asbeck een plaatsing aan den
wal noodzakelijk maakten en hoogst waarschijnlijk is niet het
feit alleen dat deze kapitein-ter-zee na langdurig verblijf aan
den wal gedurende de eerste dagen aan boord last van zeeziekte
heeft reden is tot ontslag.
De minister van Marine heeft allicht uitnemende redenen om den
kapitein-ter-zee van Asbeck niet te bevorderen. Een hooge
reputatie kan onverdiend verdiend zijn en bij bevordering bij
keuze is slechts de minister verantwoordelijk. Maar het heeft er
bijzonder veel van alsof de minister die goede reden wenscht
achter te houden en de reden van zeeziekte die den oppervlakkig
oordeelende plausibel en afdoende moet lijken slechts de o f f i
c i e e l e reden is.
Ook al lijkt een ontslag onbillijk men moet een moedige
beslissing van een minister om zelfs populaire hoofdofficieren te
passeeren indien hij de verantwoordelijkheid van bevordering niet
dragen wil eerbiedigen. Wat hier echter hinderen zal is de
klaarblijkelijke onwaarheid van de officieele verklaring. Ook
meenen wij den betrokken kapitein-ter-zee gegeven een verklaring
die doet denken aan onderstroomingen en intriges.
21 Januari 1914 - De tweede kamer
Aan de orde was de Marinebegrooting
Het debat werd geopend door den heer DUYMAER VAN TWIST
Gezorgd dient echter te worden den dat de vloot voor het g e h e
e l e volk openstaat. Om dit te bereiken moet men de omgeving
waarin de schepelingen verkeeren zoo maken dat jongelieden van
christelijken huize niet afschrikken dienst op de vloot te nemen.
De minister moet dus zorgen dat er een betere geest onder de
marine komt en tevens moet de materieele positie der schepelingen
verbeterd worden.
(die de bespreking over des ministers plannen voor den naaste toekomst in verband met het rapport der Staatscommissie uitstelde de totdat des ministers voorstellen zullen behandeld worden.)
De mededeeling van den minister dat hij wil nastreven eenerzijds
de logementschepen geleidelijk door kazerneering te vervangen en
anderzijds zooveel mogelijk actief oorlogsmaterieel in dienst te
hebben juichte spreker toe omdat daaruit blijkt de continuiteit
van het beleid van minister Colijn.
Over den toestand waarin het materieel onzer vloot verkeert was
spreker niet gerust. Ook want het bemannings vraagstuk aangaat
zijn de cijfers van het verloop verre van gunstig. Voor een
marine-militie gevoelde spreker niet veel. Hij onderschreef niet
de stelling van den minister dat het sluiten van een lang
dienstverband verband uit den tijd is.
Gezorgd moet worden :
1- dat de schepelingen op gevestigden leeftijd een
behoorlijke jaarwedde genieten.2- dat er voldoende bevorderingskans kans is. 3- dat het pensioen in overeenstemming is met het genoten traktement. Spreker raadde den minister aan alle mogelijke maatregelen te treffen om de uitbreiding van het inlandsch personeel op de vloot in Indie te bevorderen.
Verder drong hij aan op de instelling eener vlootcommissie
commissie in den zin van de lezercommissie en ten slotte betoogde
spreker dat hem ter oore was gekomen dat jonge schepelingen
van de Gelderland te Algiers in strijd met het voorschrift zonder
geleide hebben gepassagierd met treurige gevolgen van
dronkenschap en ziekte !
De heer HUGENHOLTZ :Spreker vroeg te dezer zake inlichtingen. Betoogde dat onze vloot een beeld vertoont van verouderde voor de defensie waardelooze schepen met een onvoltallige bemanning en te veel officieren. En ondanks dezen toestand stijgt de marinebegrooting maar steeds. Dat uitgaven voor de improductieve doeleinden stijgen en die voor het nuttige rendement steeds geringer worden.
Spreker was voor opruiming van allen ouden rommel en meende dat
slechts aangehouden moesten worden niet meer schepen dan voor de
opleiding van het personeel strikt noodig zijn. Door niet
allerlei ouden rommel aan te houden en door zuinigheid te
betrachten zal er tevens meer geld beschikbaar komen voor het
personeel. Spreker ging voorts na de oorzaken van de
ontevredenheid van het voltallig personeel.
Allereerst de slechte salarissen want de nieuwe salarisregeling
voldoet niet aangezien alleen oudere schepelingen er iets aan
hebben. Het kwam spreker voor dat het den minister geheel en al
ontbreekt aan sociaal inzicht. Nog steeds blijft de
salarisverbetering voor het jongere personeel uit. Een
proefneming om door salarisverbetering het verloop tegen te gaan
behoeft niet zooveel te kosten, vergeleken bij het totaalcijfer
onzer marinebegrooting. Zoolang een dergelijke proefneming niet
is ondernomen zal spreker zich zoo krachtig mogelijk verzetten
tegen het denkbeeld eener marine-militie.
Spreker drong voorts aan op een wettelijke regeling van de
arbeidsvoorwaarden. In plaats van op kleingeestige wijze de
organisatie van het marinepersoneel te belemmeren zou men veel
beter doen door de critiek in goede banen te leiden. Verkeerd is
het dat de minister de commandanten die verkeerd tegen de
schepelingen optreden de hand boven het hoofd. houd, in dit
verband critiseerde spreker scherp dat kolonel van der Worm die
de jeugd misleidde eervol uit den dienst is ontheven met een
pensioen van f 3250.
De heer NIERSTRASZ :Juichte de reorganisatie van de afdeeling materieel toe. Spreker oordeelde de dat de oorzaak der ontevredenheid op de vloot ligt in het bestaan der militaire bonden van welke niet ontkend kan worden dat zij een anti-militaire propaganda voeren. Niet de schepelingen maar die bonden behooren verwijderd te worden. Een einde moet er komen aan het prikkelen tot verzet het stelselmatig ondermijnen der krijgstucht en het aankweeken van een anti-militairen geest zooals van dergelijke bonden uitgaat. Een weermacht zonder krijgstucht leidt tot verwarring en nederlaag. Dit geldt vooral voor een zeemacht. De enige weg om ons volksbestaan te doen behouden is dat het volk er van doordrongen wordt dat er gediend moet worden zoolang men onder dienst is. Naast strenge tucht behooren goede levensvoorwaarden waarden te staan.
De heer DE MEESTER :
Spreker deelde des ministers niet-vijandig standpunt jegens de
militaire bonden indien zij zich niet uiten in den vorm van een
strijdvereeniging.
(U oordeelde dat wij met onze marine in een overgangstijdperk verkeeren) In dit licht beschouwd zou spreker zich niet verzetten tegen het alsnog oplappen van het pantserdekschip Holland. Spreker wachtte overigens des ministers vlootplan-norm af. Hij hoopte dat de ministers plannen ten aanzien van het personeel zouden getuigen van een milden geest zeker wat betreft de materieele dienstvoorwaarden als ten aanzien van de tuchthandhaving.
Het verbieden en niet toestaan zou niet werken. Het ontstaan van
Geheime Bonden zouden door dergelijke maatregelen het gevolg
zijn. Aan de eigenschappen waaraan aan de bonden moeten voldoen
voldoet niet de bond van mindere marine-personeel, aangezien deze
zich stelt op het standpunt vau den klassestrijd.
Spreker bepleitte voorts de positieverbetering voor de
verschillende categorieen van minder personeel. Over 't algemeen
dient ook het pensioen verhoogd.
De heer JANSEN :
Spreker verzocht voorts verschillende inlichtingen aan den
minister omtrent de vlootplannen voor Indie. Spreker meende dat
indien de officieren het scheepsvolk meer weten te leiden en
kleine bezwaren weg nemen de geest aan boord reeds veel zal
verbeteren. Hij critiseerde de schending van het briefgeheim en
het achterhouden van brieven.
Juichte toe dat geen uitvoering is gegeven aan het besluit tot samensmelting der departementen van oorlog en marine. Hij hoopt dat de ingrijpende plannen welke de minister denkt te nemen niet zullen getuigen van zenuwachtigheid en overijling hetgeen wel het geval is met de reorganisatie der afdeeling materieel aan het departement.
De heer ROODHUYZEN :
De heer VAN DER VOORT VAN ZIJP :(U sluit zich aan bij des heeren de Meesters standpunt ten aanzien van de militaire bonden.) (vroeg verschillende inlichtingen met betrekking tot het materieel.)
Kolen bunkeren
Dat er met regelmaat brandstof geladen moest worden spreekt voor zich. De pantserschepen die twee dekken hoog waren en een geringe snelheid hadden moesten vaak na ruim een dag alweer voorzien worden van kolen. De pantserdekschepen zoals de Gelderland consumeerden nogal wat kolen. Deze schepen waren snel en dat kostte extra brandstof. Gevolg daarvan was dat er met grote regelmaat, zo'n 700 ton kolen moesten worden geladen. (klik voor grotere afbeeldingen)
Bijna altijd gebeurde dit in de haven, nabij een kolenloods. Maar voordat men daadwerkelijk kon gaan beginnen met kolen laden was het al een enorme drukte aan boord. De bemanning moest eerst het schip op de komende werkzaamheden voorbereiden. Dit deed men door alle zwemvesten, grote kurken gevaarten, uit hun rekken te nemen en deze in de sloepen te laden waarna deze met tentzeil werden afgedekt. Daarna werden de dekhuizen, luikhoofden en
koekoeks in zogenaamde stuifkleden verpakt. Verder werden de voor- en achterloopplank vlak gemaakt door enkele extra planken over de kippetreden (dwarslatten) te leggen.
Het kolen laden zelf gebeurde door eigen bemanning.Met kruiwagens werden manden van 50 kilo aan boord gebracht. Twintig manden waren dus een ton. Zodat men dus ongeveer 14.000 manden ! had te verslepen. Soms werden er dan extra mensen ingezet om te helpen de kruiwagens de loopplank op te trekken. Het laden van kolen moest gebeuren. Ook bij slecht weer zoals regen waardoor het een nog zwaardere taak werd. Soms geschiedde het dat men, op kosten van de scheepstoko, een draaiorgel liet komen die dan op de steiger de gehele dag voor muziek zorgde. Elke 10de mand die uit de loods kwam, werd door een 'kolen-mandoer' gewogen. Voor menig schepeling was het daarbij een hele klus om de kruiwagen in balans te houden. Daarbij was de 50 kilo vracht moeilijk onder controle te houden wanneer een kruiwagen overstag ging. Gebeurde dit op de loopplank, dan laden de werkzaamheden stil. Als het hoog water werd, en de loopplank een stuk steiler, dan werd het zware arbeid. Om de kolenvoorraad van een pantserschip of pantserdekschip weer aan te vullen was men een aantal dagen bezig. Na een dag kolen laden was het schip al vrijwel onbewoonbaar. Het kolengruis wist werkelijk overal door te dringen en het deed haast vermoeden dat het inpakken met stuifkleden zinloos was. Veel van dit gruis kwam ook binnen in het schip doordat de bemanning steeds in en uit liep. Na het kolen laden was het interieur van het schip bijna net zo vuil als boven aan dek. Alles zat onder het zwarte gruis. Zelfs achter de stuifkleden bleek meestal alles zwart te zijn.
Met veel water en zeep werd alles in een dag weer gereinigd. Daarna was de bemanning aan de beurt. Wanneer mogelijk werd er dan een badhuis bezocht.
De kleding moest zelf gewassen worden, waarna iedere bak (groep) een waslijn kreeg toebedeeld. De schepeling moest de was dan in een vaste volgorde ophangen 'om het
aanzien van het schip niet te ontsieren'.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog begin augustus 1914
verklaarde Nederland zich direct en nadrukkelijk onpartijdig (neutraal).
Achtergrond
Dat Nederland zich in augustus 1914 neutraal verklaarde was begrijpelijk. Net zoals België was het een klein land dat grootmachten als Duitsland, Engeland en Frankrijk als 'buurlanden' had.
De Nederlandse krijgsmacht was te zwak om een van die mogendheden in een conflict te kunnen weerstaan. Daarom hechtte Nederland sterk aan neutraliteit en aan het internationaal recht,
om de status quo te behouden. In die jaren bezat Nederland nog zijn koloniën, waaronder het uitgestrekte Nederlands-Indië. Nederland besefte dat alleen dankzij een door alle staten
geaccepteerde rechtsorde die koloniën behouden konden blijven. In 1899 en in 1907 waren (niet toevallig) in Den Haag vredesconferenties gehouden. Als resultaat van de tweede vredesconferentie
werd in Den Haag het Vredespaleis gebouwd en in 1913 officieel geopend. Dit internationaal gerechtshof was bedoeld om internationale conflicten op vreedzame wijze te beslechten.
De Nederlandse neutraliteitsverklaring paste in een traditie.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) waren twaalf landen neutraal: Albanië, Argentinië, Chili, Denemarken, Ethiopië, Mexico, Nederland, Noorwegen, Spanje, Venezuela, Zweden en Zwitserland.
De rest van de wereld, toen 34 staten, was met elkaar in oorlog. De Nederlandse regering, hierin gesteund door koningin Wilhelmina en een groot deel van de bevolking, streefde strikte neutraliteit na.
Handhaving neutraliteit
Nadat in augustus 1914 de oorlog was uitgebroken moest de Nederlandse regering zijn neutraliteit handhaven. Bij grove schendingen van de Nederlandse neutraliteit, tientallen Nederlandse schepen
werden getorpedeerd of liepen op mijnen, protesteerde de regering bij het land dat zij daarvoor verantwoordelijk hield. De reacties van de oorlogvoerende landen waren verschillend.
Ze bestreden de Nederlandse lezing van het incident, maar in een aantal gevallen werd na veel overleg toch schadevergoeding uitgekeerd. Nadat Duitsland in februari 1917 de onbeperkte duikbootoorlog
had afgekondigd, liepen de Nederlandse schepen nog meer risico. Toen een Brits vliegtuig eind april 1917 per ongeluk Zierikzee bombardeerde, stelde de regering de Britse luchtmacht daarvoor
verantwoordelijk. Aanvankelijk wezen de Britten elke betrokkenheid af, maar moesten uiteindelijk toch toegeven en keerden een jaar later een schadevergoeding uit.
De neutraliteit hield ook in dat soldaten van de oorlogvoerende naties moesten worden ontwapend en geïnterneerd gedurende de rest van de oorlog als zij de Nederlandse grens overschreden.
Dat kon gaan om militairen die uitweken tijdens de strijd, piloten van vliegtuigen die een noodlanding moesten maken of deserteurs. Dat betekende dat er Belgische, Duitse, Britse soldaten
werden geïnterneerd. Er kwamen ook uit Duitsland of België krijgsgevangenen over de grens, zodat er zelfs Russische soldaten in Nederland belandden. Uiteindelijk liep het aantal nationaliteiten
van die militairen tot zo'n twintig op en het aantal zou de dertigduizend passeren. Kampen voor geïnterneerde militairen waren er in Loosduinen, Zeist, Harderwijk, Alkmaar, Oldenbroek, Zwolle,
Kampen, Urk, Leeuwarden, Veenhuizen en Assen. In Gaasterland was een interneringskamp voor Duitsers en in Groningen een kamp voor Brits vlootpersoneel, dat als infanterie-eenheid nabij Antwerpen
was ingezet. Ook waren er vluchtelingenkampen voor zowel Belgische als Duitse burgervluchtelingen. Zo'n honderdduizend Belgen zouden uiteindelijk tot november 1918 in Nederland blijven.
De Belgenmonumenten bij Ede en Amersfoort herinneren aan deze kampen.
Op het toenmalige eiland Urk werden de hele oorlog lang 2000 Britse mariniers vastgehouden die in 1914 onder persoonlijke aanvoering van Winston Churchill hadden geholpen Antwerpen te verdedigen.
Na de val van die stad waren de mariniers naar Nederland ontkomen, waar ze werden geïnterneerd (velen ontsnapten vervolgens ook van Urk, quasi spelevarend op de Zuiderzee).
In interneringskampen in Amersfoort, Zeist, Harderwijk en Bergen aan Zee zaten 30.000 gevluchte Belgische militairen opgesloten. In kamp Zeist kwam het tot een ernstig oproer toen Nederlandse
wachtposten twee Belgen verhinderden daaruit te ontvluchten. De bewakingstroepen schoten zeven Belgen dood en verwondden er 22.
Op de grens van België en Nederland liep gedurende een groot deel van de Eerste Wereldoorlog een elektrische draadversperring, bekend als De Draad. Deze was vooral bedoeld om de smokkel tegen
te gaan die op grote schaal plaatsvond, toen de schaarste nijpend werd en de prijsverschillen in beide landen waren toegenomen. De oorlogvoerende landen Duitsland en Groot-Brittannië hebben de
Nederlandse neutraliteit laten bestaan, omdat ze daar belang bij hadden. Voor Duitsland betekende het dat het toch een soort 'aanvoerkanaal' openhield, nadat vanaf augustus 1914 een Britse
blokkade van de Duitse wateren was ingesteld. Voor Groot-Brittannië was Nederland interessant om inlichtingen te verkrijgen en de Britten hadden vanaf de Nederlandse Noordzeekust geen vijandelijkheden te duchten.
Spionage
Vanwege de neutraliteit en geografische ligging tussen Groot-Brittannië, Duitsland en België werd Nederland een broeinest van spionage. Rotterdam was zelfs het grootste spionagecentrum van de
Eerste Wereldoorlog door de spoorverbindingen met België en Duitsland en de veerdiensten op Engeland. Ook steden als Vlissingen en Maastricht werden uitvalsbasis voor spionnen.
Geheime diensten van vooral Duitsland en Groot-Brittannië vestigden kantoren in Rotterdam.(Lees bij dagorders over spionage)
De Duitse marine inlichtingendienst 'N' stuurde vanuit Rotterdam spionnen naar Engeland, waaronder ook veel Nederlanders. Twee van hen, Heicke Janssen en Willem Roos, werden gepakt en in
juli 1915 ter dood gebracht in de Tower van Londen. In oktober 1917 werd Mata Hari in Frankrijk geëxecuteerd wegens spionage voor Duitsland. Nog eens drie Nederlanders werden in België door
de Duitse bezetter geëxecuteerd wegens deelname aan het Belgische verzet.
Einde van de oorlog
Toen Nederland aan het einde van die oorlog vluchtende Duitse troepen toestemming gaf om over Nederlands grondgebied snel Duitsland te bereiken en Nederland vervolgens óók nog eens asiel verleende
aan de vluchtende Duitse keizer Wilhelm II, was voor België de maat vol. Op het moment dat de geallieerde overwinnaars in 1919 in Parijs om de tafel gingen zitten om Europa opnieuw in te delen,
eiste de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Paul Hymans als straf voor de Nederlandse houding de volgende gebieden op : Zuid-Limburg ten zuiden van Roermond, plus heel Zeeuws-Vlaanderen, plus de Westerschelde.
Maar Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten steunden de onhandig opererende Belgische minister daarin niet. Zij zagen Hymans als een hebzuchtige lastpost en vreesden dat een als gevolg van het
verlies van aanzienlijke stukken grondgebied gekrenkt Nederland aansluiting zou kunnen zoeken bij een herlevend Duitsland. Het Nederlandse leger maakte zich al klaar om België 'preventief' binnen te vallen.
En op een nieuw Europees conflict zaten de geallieerden niet te wachten. (België kreeg in Versailles uiteindelijk alleen van Duitsland de Oostkantons – de streek van Eupen, Malmedy en Sankt Vith –
plus in Afrika de Duitse kolonie Ruanda-Urundi, als mandaatgebied.
Na thuiskomst van minister Hymans kopte de Belgische krant De Standaard : BELGIË VERLATEN EN VERNEDERD DOOR ZIJN BONDGENOTEN.
Pro-Duits of pro-Engels?
De Nederlandse regering had haar onzijdigheid (neutraliteit) in augustus 1914 kenbaar gemaakt bij de oorlogvoerende landen. Die landen gaven direct als antwoord de Nederlandse neutraliteit te zullen respecteren. Bij het Nederlandse volk lag tijdens de oorlog over het algemeen de sympathie bij de Geallieerden. De Duitse inval in het neutrale België – met de begane wreedheden – en in maart 1915 het torpederen van het Amerikaanse schip de Lusitania deden de Duitse zaak geen goed. Daarnaast ervoeren veel Nederlanders de Duitse buur met zijn enorme krijgsmacht als een bedreiging. Hoewel de Britten letterlijk in Hollands vaarwater zaten en veel Nederlandse schepen aan- of vasthielden, waren de meeste Nederlanders toch meer bevreesd voor de machtige oosterbuur. De handel met Duitsland bleef van belang voor Nederland, maar werd door de oorlog minder. Een bijverschijnsel in die oorlogsjaren waren de zogeheten oorlogswinstmakers, de O.W.'ers. Dat waren handelaren of anderen die profiteerden van de prijsverschillen die in Duitsland en Nederland ontstonden door de toenemende schaarste. Door reguliere handel en door smokkel wisten zij aanzienlijke winsten te verkrijgen.
In onder meer protestante kringen bestond wel sympathie voor de Duitse zaak. Die werd mede ingegeven door de herinnering aan de Boerenoorlog (1899-1902) in Zuid-Afrika.
Generaal Snijders was van mening dat totale neutraliteit uiteindelijk niet te handhaven zou zijn. Hij vroeg het kabinet daarom welke kant zij zou kiezen, wanneer het tot een treffen zou komen.
Dit met het oog op mogelijke voorbereidingen. Aan het eind van de oorlog sprak generaal Snijders de mening uit dat Nederland tegen een eventueel treffen met Duitsland niet opgewassen zou zijn.
Het kabinet-Cort van der Linden beschuldigde de generaal daarop van defaitisme.
De regering wilde de bevelhebber de laan uitsturen. Dit gebeurde echter niet. De reden daarvoor was dat koningin Wilhelmina bij die conflicten consequent de zijde van haar opperbevelhebber koos.
De reden dat de koningin standvastig naast haar bevelhebber bleef staan is dat zij erg begaan was met het leger en de marine. Zij wilde gezien worden als een soldatenkoningin.
In april 1918 leek de bom te barsten. Het Duitse voorjaarsoffensief ging van start en een Duitse inval in Nederland leek onvermijdelijk.
Generaal Snijders deelde de regering mee dat tegenstand tegen de Duitse troepen geen zin had.
Minister van Oorlog De Jonge vond het nu welletjes. Hij eiste officieel het ontslag van Snijders. Opnieuw verklaarde koningin Wilhelmina dat zij de generaal niet zou ontslaan, "zelfs niet als dit
het heengaan van de minister tot gevolg zou hebben". Logischerwijs zou de regering op deze mededeling hebben moeten reageren met aftreden. Maar er waren verkiezingen op komst en dus bleven de heren
zitten – net als de generaal. Die ruimde pas een half jaar later het veld, op 6 november – vijf dagen voor het einde van de oorlog – toen de regering hervormingen in de krijgsmacht doorvoerde.
Rellen
Die hervormingen waren hard nodig. Er waren 500.000 mannen gemobiliseerd, die hun gezin en hun werk in de steek hadden moeten laten. Mede daardoor heerste in het leger en op de vloot grote ontevredenheid. Er waren al rellen uitgebroken, officieren werden soms niet meer gehoorzaamd. Revolutie broeide, net als overal in Europa. In de laatste jaren van de oorlog had de ellende toegeslagen : bedrijven gingen dicht, duizenden kwamen op straat te staan. Daar kwam ziekte bij (de Spaanse griep maakte in 1918 in Nederland 17.400 slachtoffers) en honger. Het broodrantsoen was verlaagd. Troepen waren in Amsterdam en Rotterdam ingezet om plunderingen de kop in te drukken.
Toen op 11 november 1918 het einde van de oorlog kwam en Nederland de rekening kon opmaken, stond de zaak er beroerd voor. Maar wie de vergelijking maakt met de
verwoestingen in België en Frankrijk, kan niet anders dan concluderen dat Nederland toch door het oog van een naald is gekropen.
Overgenomen uit het officieel orgaan van de AVOM Juni 2003 Zonder verbindingen kan een vloot niet opereren. De oudste manier van communiceren op zee blijkt (voor zover bekend) een seinbrief te zijn van Hendrik van Borselen (1394-1474), waarmee, door middel van ‘banieren’ met elkaar werd ‘gepraat’.
In de seinbrief werden elf seinen vermeld,
maar ten tijde van onze grote vlootvoogd Michiel, A. de Ruyter
was dat aantal reeds tot 44 stuks uitgebreid. Ook gebruikte men
in dien tijd postduiven die tot de uitrusting van het schip
behoorden. Vice-admiraal J. H. van Kinsbergen was de man die voor
het eerst in 1757 het 'Groot Seinboek' uitgaf.
Pas in 1890 kwamen er veranderingen en verscheen er een nieuw seinboek.
Nieuw was ook de invoering van het armseintoestel,
uitgevonden door de toenmalige Luitenant ter Zee 1 C.
Vreede. In 1897 ontwierp hij een geheel nieuw stelstel van 24
seinvlaggen en daarmee overeenkomende 24 standen van de
semafoorarmen.
De geschiedenis
van de draadloze telegrafie in Nederland begon echter in 1899 met
een verzoek van Lloyds Committee te Londen om in het belang van
handel en scheepvaart geheel op eigen kosten een
Marconi-toestel te mogen plaatsen en exploiteren op het
lichtschip Maas.
Inwilliging van dit verzoek zou echter de
Nederlandse zelfwerkzaamheid op dit nieuwe arbeidsterrein voor
lange tijd aan banden leggen en verstrekkende gevolgen
kunnen hebben, voor zowel de telegraafdienst als voor de
Nederlandse marine die bij de toepassing van dit nieuwe stelsel
eveneens grote belangen had.
Deze overwegingen kwamen
tot uiting in een afwijkende houding ten aanzien van buitenlandse
inmenging en bij gezamenlijke beschikking riepen de
ministers van waterstaat, landbouw, nijverheid en die van
marine een commissie in het leven om advies uit te brengen
omtrent de mogelijkheid van een draadloze verbinding tussen
het lichtschip Maas en Hoek van Holland.
Men ging dus een stap
verder dan het voorstel van Lloyds en betrok in het plan een
kuststation, dat enerzijds nodig was om seinproeven te kunnen
doen met het lichtschip en anderzijds om een verbinding met het
bestaande telegraafnet tot stand te brengen.
Het resultaat van de experimenten, met toestellen van Ducretet uit Parijs, was
weinig bevredigend. Het zwakke punt was en bleef de
ontvanger aan boord van het lichtschip. De minister van
marine stelde intussen Hr. Ms. Evertsen voor proefnemingen
ter beschikking.
Het pantserschip werd daarbij van een
Marconi-installatie voorzien en zou op een afstand van 50
zeemijlen in verbinding worden gebracht met een voor die proef op
het Wilhelmina wandelhoofd te Scheveningen op te richten
tegenstation.
Over de resultaten van deze, op 25 april 1902
gehouden proef zijn geen gegevens meer beschikbaar, maar uit het
feit dat zelfs op het lichtschip Maas de tekens konden worden
ontvangen, mag men concluderen dat de demonstratie een vlot
verloop had.
Vergelijkende systemen
Bijministeriële beschikking van 7 mei 1903 nummer 58 werd door
de minister van marine een commissie benoemd met de opdracht
om, na het nemen van vergelijkende proeven met toestellen voor
draadloze telegrafie, advies uit te brengen omtrent het
aanschaffen van een aantal toestellen.
Drie systemen werden
onderzocht, dat van Branly-Pop (Société
Francaise de Télégraphie et
Téléphonie sans fils te Parijs), het systeem
Telefunken (Gesellschaft für drahtlose Telegrafie
Telefunken te Berlijn) en dat van Marconi (Marconi Wireless
Telegraph Company te Londen).
De resultaten van het Franse
systeem waren bedroevend. Heel anders lag de situatie met
Marconi. Hun apparatuur kon alleen in huur worden verkregen. De
bediening mocht door marinepersoneel geschieden, maar men moest
van de ingebouwde fabrieksgeheimen afblijven. Voor de Koninklijke
marine was dit volstrekt onaanvaardbaar.
In januari 1904 ging men
met Telefunken in zee en werden uitgebreide proeven gedaan.
Eerst tussen Amsterdam en Kampen, daarna tussen Groningen en Hoek
van Holland. De toestellen in Amsterdam stonden opgesteld in een
loods op de marinewerf, terwijl antennes waren opgezet in de
masten van de ‘Admiraal van Wassenaar'.
In Kampen hingen de
antennes in top aan de toren van de Grote Kerk en in Groningen
werd vanzelfsprekend de Martinitoren als steunpunt gekozen. De
grondige afwerking van de Telefunkentoestellen en de grote
openheid waarmee de Duitsers alles demonstreerden wekten
vertrouwen bij de marineleiding.
Begin oktober 1904 werden de
stations, behalve dat van Amsterdam, afgetuigd. Eén
station werd opgesteld aan boord van Hr. Ms. Hertog Hendrik,
terwijl een tweede aan boord van dit pantserschip werd meegenomen
voor proeven in Nederlands Indië.
Op 9 november, dus
eigenlijk nog voordat de 'Dienst der Draadloze Telegrafie'
officieel bestond, werd het eerste telegram naar paleis Het Loo
gestuurd. Het antwoord van de Koningin werd hierop door de
Admiraal van Wassenaar overgevonkt naar de Hertog Hendrik,
dat nog veertien uur contact kon houden met het station in Amsterdam.
Nieuwe dienst
De opleiding van het personeel werd ter hand genomen. In de eerste jaren was
men het er nog niet over eens of men voor het telegraferen het
Vreede- dan wel het Morsesysteem zou gebruiken. Omdat bleek dat
het systeem van Vreede niet geheel voldeed, ging men in 1906
voor zowel licht- als telegraafcommunicatie over op het Morsesysteem.
Voor armseinen bleef het Vreedestelsel
gehandhaafd. Zelfs nog tot in 1942. Zoals aangehaald bestond
het optische seinwezen toen allang en dus ook het brevet
'seinder' voor matrozen. Uit hen werden de toekomstige
seiners gekozen om te worden opgeleid tot seiner 1e klas.
Bij ministeriële beschikking van 26 juni 1913 nummer 45 werd
een nieuw reglement van de opleiding tot seiner en telegrafist
vastgelegd waarbij onder meer werd bepaald dat de seiners 1e
klas voortaan, in verband met hun gewijzigde werkkring de naam
zullen dragen van telegrafist.
Dit reglement trad op 1 juli 1913
in werking. De opleiding, ook die van de officieren die zich in
dit nieuwe vak gingen specialiseren, was in Amsterdam en is daar
altijd gebleven.
Amsterdam als centrum.
Ook in de koloniën.
Omstreeks 1905 had men in Nederlandse
Indië ook al radioverbindingen weten te maken.
Aangezien men uitsluitend langegolfuitzendingen
gebruikte, werden daar de luchtstoringen en het verlies aan
energie bij het seinen over zwaar begroeid bergterrein als
bezwaren ondervonden.
Toch had men al goede resultaten, zoals
bijvoorbeeld bij de Boni- en Lombokexpeditie. West
Indië bleef echter niet achter, want in 1908 werd op
Curaçao het eerste grote radiostation op het Riffort opgericht.
In tien dagen werden twee masten van elk 40 meter
hoogte neergezet. Ook hier bewees het goed diensten gedurende de
blokkade van Venezuela. Het had een bereik van 2.000
kilometer waarover men verbinding maakte met Hr.Ms.
Gelderland.
In 1916 hoorden telegrafisten in Sabang de
seintekens van het Duitse langegolfstation Nauen. Dit was een
stimulans om een wereldradiostation te bouwen, temeer omdat
men zo gedurende de oorlogstijd contact kon houden met de
Nederlandse schepen, waar zij zich ook zouden bevinden. De
voorstellen in deze richting leidden echter tot niets.
De PTT kreeg voorrang, zodat in 1922 de langegolfzender Kootwijk in
verbinding kon treden met het station op Malabar dat al eerder
gereed was. Aan dit laatste station hadden echter ook.
radio-officieren van de Koninklijke Marine meegewerkt.
klik voor groter Versnelde ontwikkeling. Bij het beëindigen van de eerste wereldoorlog kon een krachtige ontwikkeling van de draadloze telegrafie worden verwacht, mede door de opkomst van de radiobuis. Deze vond al snel toepassing in de installaties van de nieuwbouwschepen (onder andere Hr. Ms. Java). In 1919 werd naam 'Dienst der Draadloze Telegrafie' gewijzigd in 'Marine Radiodienst'. Het terrein waarop deze dienst zich bewoog werd meer en meer omvattend. De taak van de chef van de Marine Radiodienst werd een tweeledige, namelijk een staftaak, waarin hij de chef van de marinestaf adviseerde inzake aanschaffingen, nieuwbouw, onderhoud op het gebied van verbindingen, codes, personeelsaangelegenheden en een materieelzaak, waarin hij de chef materieel adviseerde. De opleiding van radio-officieren en telegrafisten geschiedde onder zijn leiding. Het materieel, tevoren voor een groot deel van buitenlandse origine, moest in deze tijd, mede in verband met economische en financiële redenen, meer en meer uit eigen land betrokken worden. Overgenomen uit het officieel orgaan van de AVOM Juni 2003 Kortegolf succes.
Een belangrijk jaar in onze radiogeschiedenis is 1924, toen de eerste kortegolfbeproevingen in Indië plaatsvonden.
De eerste kortegolfradioverbinding vond plaats op 29 juni 1926 tussen Soerabaja en Amsterdam.
Spoedig wist men de wereld radiografisch te omspannen.
De eerste grote afstandverbinding met schepen kwam in 1927 tot stand tussen Hr. Ms. Sumatra in de omgeving van Shanghai en Amsterdam.
De eerste aanzet tot de oprichting van een radiodienst ten behoeve van de vliegdienst geschiedde ook in deze roemrijke jaren.
Op het in dienst gestelde marinevliegkamp Moro-krembangan als hoofdbasis van de MLD werd een langegolfradio zend-en ontvangstation ingericht,
waarmee, dankzij voor die tijd vrij grote vermogen van 3 1/2 kilowatt, binnen een groot deel van de
Indische Archipel goede verbindingen tot stand werden gebracht.
Het grondstation Moro-krembangan bestond uit een lampenzender van het push/pullsysteem zoals geleverd
door de Nederlandse Seintoestellen Fabriek te Hilversum met een daarbij behorend ontvangststation.
Het had een golfbereik van 200 tot 2000 meter; de grootste verbindingsafstand welke ooit werd behaald was circa 1.500 kilometer.
De radiotoestellen uit de beginperiode van de draadloze telegrafie waren veel te groot en te zwaar om in vliegtuigen te worden ingebouwd.
In de jaren '20 begon men met proefnemingen met kleinere apparatuur, die resulteerden in radio-installaties die in 1927
konden worden ingebouwd in de Dornier-Wal vliegboten in Indië. Aanvankelijk opereerde men op de lange golf,
doch in 1929 begon men met de inbouw van korte-golfinstallaties.
Voor navigatievluchten en voor correspondentie met vliegtuigen werd als golflengte de 400 meter gebruikt.
Voor oefeningen bommen werpen werd gewoonlijk de 800 meter toegepast.
De juiste toepassing ?
Rond 1929 zien we, naast de technische ook andere ontwikkelingen plaatsvinden, welke nauw samenhingen met het gebruik van de radio.
Men begon zich af te vragen of de radio nu wel op de juiste wijze werd gebruikt.
Uit de literatuur en uit de oefeningen met het eskader hadden zich ideeën gekristalliseerd welke ertoe leidden
dat het gebruik van de radio meer aan banden werd gelegd, teneinde het gevaar van berichten onderscheppen zo klein mogelijk te maken.
Het zou nog enige jaren duren voordat er een tastbaar resultaat was.
Dit geschiedde in 1934 toen de Commandant Zeemacht in Indië bepaalde dat er in zijn commandement op alle schepen en
inrichtingen één officier, de verbindingsofficier, belast moest worden met het optische seinwezen en de verantwoordelijkheid voor
de beveiliging van de berichtgeving.
De marinestaf zorgde er ook voor dat er geheimschriften werden gemaakt.
Deze waren nooit op erg wetenschappelijke manier opgesteld. Een marinecode bestond al lang, maar men realiseerde zich dat veiligheid niet
mocht gaan ten kosten van de snelheid van de berichtgeving. Degenen die met de codes mochten omgaan waren alleen de verbindingsofficieren,
met alle bezwaren van dien wanneer er in tijden van spanning veel codeverkeer was.
Op een hoger plan.
De divisie onderzeeboten heeft in Indië er zeer toe bijgedragen om de radioverbindingorganisatie op een hoger plan te brengen.
De resultaten waren onder andere het toepassen van verkorte seinprocedures en het meer vertrouwen krijgen in de omroepprocedure.
Dit was natuurlijk alleen maar te bereiken indien er constante zenders werden gebruikt.
Dit bleek al vrij spoedig nadat de onderzeeboten waren voorzien van gestuurde zenders.
Al deze organisatorische vernieuwingen maakten het noodzakelijk dat de voorschriften daarmee gelijke tred zouden houden.
Einde van de toplamp.
In 1938 traden nieuwe Bepalingen Radiodienst in werking.
Het optische seinwezen kreeg bij de samenstelling van de zogenaamde 'Seininstructie' de belangstelling die haar toekwam.
Lange tijd was de toplamp het optische communicatiemiddel bij duisternis, waarmee seiners bijzondere resultaten boekten.
Toen het optische seinwezen herordend werd, had dit tot resultaat dat de grote vaardigheid van de seiners enigszins verloren ging.
Er mocht immers geen bericht worden gewisseld zonder toestemming van de verbindingsofficier.
Het 'praten' via de toplamp vond niet meer plaats De winst was echter meer discipline, wat op den duur altijd zijn vruchten afwerpt.
Ondertussen was ook de 'Aldis' ingevoerd en werden nieuwe schepen met zogenaamde dagseinlampen uitgerust
Voor het seinen met vlaggen werden de internationale seinvlaggen gebruikt. Het ene na het andere seinboek verscheen.
Met de ontwikkeling van de tactiek en dus wijziging van de tactische voorschriften,
ging hand over hand de wijziging van de seinhoeken.
Aldislamp.
Draagbare dagseinlamp, waarbij het licht tot een smalle bundel wordt geconcentreerd door middel van een reflector.
Hij is aangesloten via een vaste weerstand op het scheepsnet
of op een verplaatsbare accu, waarboven zich een richtvizierkijker bevindt;
morseseinen worden gegeven door de lichtbundel d.m.v. het bewegen van de
concave spiegel beurtelings te richten op, en af te wenden van de seinontvanger
Radio- verbindingsdienst.
Op 1 november 1938 werd de chef van de marine radiodienst tevens belast met de leiding van de verbindingsdienst.
De laatste jaren begon zich de techniek snel te ontwikkelen.
De bezuinigingsperiode belette ons met deze evolutie mee te gaan.
In 1940 kwam er echter geld beschikbaar. Snel werd modern materieel aangeschaft, met niet alleen alle voordelen,
maar ook de nadelen omdat personeel was opgeleid met het oude materieel.
Van de toenmalige telegrafisten werd dus, uit technisch oogpunt gezien, zeer veel geëist.
Wat betreft de walstations was de situatie nu zo, dat men in Willemsoord, Amsterdam,
Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden en Terschelling radiostations had.
De schepen, dicht onder de kust onderhielden verbinding met de stations van de Commandant Maritieme Middelen,
de overige schepen en de vliegtuigen werden door Amsterdam bediend.
In Nederlands Indië had men walstations te Batavia, Tandjong Priok, Soerabaja,
Balikpapan, Tarakan en later Ambon en Moro-krembangan.
Overgenomen uit het officieel orgaan van de AVOM juni 2003 De telex. Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog deed de telex haar intrede in Nederland. De grote en kleinere marine commandementen werden daarmee op efficiënte wijze met elkaar verbonden. In Den Haag werd een ontvangstation in het gebouw van de Hydrografie geïnstalleerd, van waaruit men de zenders in Amsterdam bediende. De eerste onderofficieren van speciale dienst verschenen, onder andere voor de telefooncentrales en codekamers. In het geheim werd een radioverbinding met de Admiraliteit onderhouden voor het treffen van voorbereidingen voor een mogelijke evacuatie, die tenslotte in 1940 zou plaatsvinden. De Dutch Naval Liaison Officer bij de Britse Admiraliteit heeft dan ook tot het laatste toe verbinding kunnen onderhouden door middel van een tijdig georganiseerde radioverbinding. Het verre Oosten.
De verbindingsbureaus werden bezet met officieren van speciale diensten en vrouwelijk burgerpersoneel.
De toenmalige chef van de marine radiodienst in Nederlands Indië en de verbindingsofficieren van de
Commandant Zeemacht en de Commandant Marine Soerabaja hebben al het mogelijke gedaan de verbindingen aan hun doel te laten beantwoorden.
Een gedeelte van de verbindingsdienst evacueerde naar Colombo en Australië.
In Colombo werd een verbindingsbureau ingericht.
Vele telegrafisten zullen zich Beach View herinneren, een grote villa, gelegen aan zee.
Van hieruit werd verbinding onderhouden met de schepen onder administratief bevel van de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten Oosten.
De tactische berichtgeving ging via de Engelse organisatie.
De verbinding met Engeland, dus met de bevelhebber der zeestrijdkrachten, ging via Engelse verbindingen,
met Australië via Beach View en het nader te noemen Craegieburn. De samenwerking met de Engelsen was voortreffelijk.
Later werd, na het arriveren van twee moderne Amerikaanse zenders, de beschikking gekregen over
een ruimte in het Engelse zendstation zodat Beach View verder alleen als ontvangststation werd gebruikt.
Deze situatie bleef tot augustus 1946 bestaan toen de Koninklijke marine uit Colombo wegtrok.
In Australië wist men nog enige tijd verbinding te onderhouden met Toebal en Bobo tot zij verloren gingen.
Daarna bleef Merauke over. Eerst werd gebruik gemaakt van een RAF-station maar in juli 1942 kwam het eigen station Craegieburn, op ongeveer 20 mijl van Melbourne in dienst.
Van hieruit werd verbinding met Colombo en intelligence parties onderhouden, welke naar Nederlands Indië werden gezonden.
Naderhand werd hiervoor een doorzendstation op Batchelor bij Darwin gebruikt.
Er werd ook verbinding met Brisbane onderhouden, waar het Amerikaanse hoofdkwartier
was en waar ook later de NEFIS (Netherlands Forces Intelligence Service) was gevestigd.
Brevet wordt dienstvak.
Een belangrijke wijziging in de personeelsorganisatie tijdens de oorlog was het instellen van het
dienstvak seiner in 1942, waarmee het brevet seiner werd opgeheven.
De eerste onderofficieren werden gerekruteerd uit kwartiermeesters en matrozen met brevet seiner.
Eindelijk kreeg dit dienstvak de status welke het toekwam.
In deze periode valt ook de aanmaak van een geheel nieuwe marinecode.
Het laatste oorlogsjaar.
In april 1944 kwam in Hollandia het eerste station op bevrijd gebied in de lucht.
Kleinere stations volgden, totdat half oktober 1945 het marinewalstation te Batavia kon worden geopend.
Daarmee werd verbinding gemaakt met andere marinestations in Nederlands Indië.
Voorts met Melbourne, Darwin, Colombo en Nederland.
Volledigheidshalve moet nog worden vermeld dat Hr. Ms. Tromp gedurende de eerste dagen van de bevrijding
deze verbindingen waarnam met uitzonderlijke resultaten, totdat het walstation gereed was.
In januari 1946 kwam, na veel moeilijkheden het station van Soerabaja weer in de lucht.
Ondertussen waren ook de stations in Tandjong Priok, Sabang, Palembang, Balikpapan,
Tarakan, Makassar, Koepang, Ambon, Moro-tai, Biak en Woendi opgericht.
In Soerabaja en Batavia werden werkplaatsen en magazijnen opgezet, zodat ook de schepen weer geholpen konden worden.
Na de bevrijding van Zuid Nederland traden de eerste oorlogsvrijwilligers aan, waaruit
telegrafisten en seiners werden geselecteerd om te worden opgeleid op HMS Scotia in Ayr in Schotland.
Ondertussen had men in Londen al voorbereidingen getroffen voor een nieuw verbindingssysteem na terugkeer in Nederland.
In september 1945 werd een nieuw verbindingsbureau van het ministerie van marine in gebruik genomen.
Een telexcentrale kwam tot stand evenals een radiostation in Oegstgeest,
waarmee men verbinding met Nederlands Indië maakte.
Naoorlogse ontwikkelingen.
Bij beschikking van de minister van marine van 27 juli 1946 kwam de splitsing tot
stand tussen de gebruikers en de onderhoudsinstantie van de radio,
te weten de verbindingsdienst als afdeling van de marinestaf en de elektronische
dienst welke zou gaan ressorteren onder de hoofdafdeling materieel.
De opzet en organisatie van de verbindingsdienst maakte het noodzakelijk zo spoedig
mogelijk de opleidingen te hervatten en het onderwijs te richten
op de specifieke taken en functies in de respectievelijke dienstvakken.
Dit leidde tot vier dienstvakken : telegrafisten en vliegtuigtelegrafisten, seiners, codeurtelexisten en telefonisten.
Nieuwe gebouwen op het Marine Etablissement te Amsterdam werden hierbij in gebruik genomen.
Hiermee werd tevens de bakermat, de verbindingsschool der Koninklijke marine gesticht voor de
nieuwe generaties van verbindingsofficieren, telegrafisten etc., inclusief het Korps Mariniers.
Vlak na de oorlog vond de verbinding met schepen van de Koninklijke marine plaats vanuit een klein station dat
was opgetuigd in het flatgebouw Dennehoeve te Den Haag, waar het hoofdkwartier van de CZMNED was gevestigd.
De zenders stonden in Oegstgeest zodat zij vanuit Den Haag werden gesleuteld.
Hiervoor werd gebruik gemaakt van het zogenaamde 'linknet', een frequentie-gemoduleerd radionet, dat de belangrijkste
marinecommandementen in Nederland met elkaar verbond, gedeeltelijk als reserve, indien het telexnet verbroken mocht zijn.
Einde van de Indische periode.
In 1949 werd in Hollandia een radiostation opgericht, aangezien men de liquidatie van
de Koninklijke marine in het toen zelfstandig wordende Indonesië zag naderen.
In oktober 1950 ging het walstation Soerabaja over naar de Aligkatan Laut Republik Indonesia (ALRI).
Voor Djakarta geschiedde dit in november van dat jaar.
De afdeling Zeemacht van de Nederlandse militaire missie kreeg daarop van de ALRI materieel in bruikleen
voor het maken van verbindingen met Nederland, Nieuw Guinea, Djakarta, Soerabaja en de 'missieschepen'.
Op 15 en 16 augustus 1951 sloten de radiowalstations van Soerabaja en Djakarta.
De verbinding Djakarta - Nederland werd voortaan onderhouden via de verbindingsdienst van het Hoge Commissariaat.
Dit betekende wel het einde van de verbindingsdienst in het Oosten, waarvan velen gedurende
een periode van ongeveer veertig jaar hun beste krachten hadden gegeven.
|
Wetenswaard1
Abonneren op:
Posts
(
Atom
)