hoofdstuk 4- Marineschetsen van 1900 tot den Mei-oorlog 1940.
Willem begreep hem niet heelemaal, doch dat maakte Van der Klip
te belangwekkender. Van den uitleg van wat op en aan den monitor
was, waar Van der Klip, als zeilmatroos trouwens losjes over heen
liep, snapte de knaap nog minder, doch hij kwam op bekend terrein
en stal Van der Klips hart, toen deze hem enkele knoopen en
worpen wilde leeren. Een platte-, geen stomme boerenknoop, een
paalsteek, een mastworp waren dingen, die Willem kende als de
beste matroos; zulk een vakkennis vervulde den Jan met respect en
zei : Ik zien we], jongeheer, dat u seniëgheid in de marine
hebt, ik heb met jonkers (adelborsten) gevaren, die er minder van maakten....
Zal ik u eens wat zeggen ? dat examen voor Willemsoord is een
blaaswerk voor u... 'n fijn baantje voor een jongen met geld,
want ziet u. jonge heer, zonder wat suppleesje is het arremoe
lijden in de marine, dat ziet u wel aan mij : inplaats van er
eentje van zes centen aan den wal te koopen, zit ik frokkies te naaien."
Willem toonde andermaal aanleg voor het zeevak, hij begreep
onmiddellijk den zijdelingschen hint, hij tooverde den
spiksplinternieuwen gulden, dien morgen van een tante gekregen,
in Van der Klips gereede hand, en deze borg hem in zijn
tabaksdoos, waaruit hij een versnapering nam en Willem een
aanbood, zeggende : ,,A]s u dan zoo aandringt, wel bedankt,
jongeheer en u zal liever een sigaretje rooken dan pruimen, maar die blazertjes vaar ik niet."
,,Toe, vertel eens wat van uw avontuur ?" zei Willem, die nu
vragen dorst. „Met plezier, jongeheer," antwoordde Van der
Klip, zich op een bolder zettend, knipoogend tegen een paar
,,gasten", die direct bijschoven. Hij nam de pruim uit zijn mond,
legde ze zuinig op de verschansing en begon : „Mijn
avontuur toen ik als tweedeklassie thuis was gevaren heb ik op de
Valk (het Koninklijke jacht) aan Zijne Majesteit zelf verteld,
niet dat ik er grootsch op ben, maar dan kan uw pa d'r ook niets tegen hebben."
,,Mocht u dan zoo met den Koning praten ?" vroeg Willem verbaasd
en de Jan antwoordde bescheiden : ,,U moet je" tegen mij zeggen,
,,U" zegt de fiscaal, als hij een matroos voor acht maanden in 't
gevang douwt... natuurlijk mag niet iedereen met den Koning
praten jongeheer, ik begon ook niet, maar als hij het woord nam,
kon het geen kwaad en dan kon ik er wel zoo'n ideetje van mezelf inleggen en als
hij dan genadig gestemd was, liet hij dat zijn adjudant opschrijven. Zoo vertelde
ik hem eens van mijn oom, den bruggewachter, ook matroos geweest,
wien een tjalkschipper een pruim inplaats van een dubbeltje in
het klompie stopte. Nou, m'n oom tjompt te water en entert die
tjalk en komt terug met een kwartje en een kop warme koffie in
zijn pens van die schippersvrouw en die schipper keek hem vuil na
uit één oog, het andere had m'n oom dichtgetimmerd.
Nou, toen heb ik er zoo fijntjes tusschen gevlochten, dat ik ook
na m'n pensioen op zoo'n bruggewachterspostje vigeleer en de
adjudant heeft het opgeschreven, maar ... de Koning is dood,
anders sting ik nou al aan den brugzwengel.
Ja, ja, met dien man was te praten... met de Koningin was het
lastiger, bij haar kon ik tenminste niet slaas vallen. . . 'k zal
u effen vertellen : We hadden geparadeerd op de raas, de ouwe had
mij naar de bramsteng gestuurd en daar ging ik op den kloot op
mijn kop staan, dat lijkent heel wat van dek of gezien, maar d'r
is op dien kloot plaats genoeg, als je 't kunstje ten minste kent.
Nou, ik kom beneden aan dek en moet bij de Hoogheid komen, de
Koning douwt me een lappie van vijf en twintig in de handen en
Hare Majesteit behaagt het tot mij te zeggen : „Was je niet
duizelig zoo hoog ?" Nou vraag ik u jongeheer, wat moet een
matroos daarop nou in 't fesoenlijke antwoorden ? !"
Willem poogde niet het raadsel op te lossen en Van der Klip ging
voort : ik heb mijn kaken stijf op mekaar gehouden en ben schuins
achterwaarts afgemarcheerd en de ouwe gaf me groot gelijk, want
hij vond, dat je als matroos zijnde niet duizelig wordt, en dat
je alleen zou kunnen zeggen : „Bent u nou heelemaal.... ?!"
nou zoek u zelf maar, u vindt geen woord dat de Koningin zou kunnen behagen" .. .
,,Tusschen twee haakjes," zei Vandersteng, ,dat verhaal schijnt
reeds van De Ruyters' tijd te zijn. Brand maakte van het op den
kloot op zijn hoofd staan door een matroos, ook reeds melding. In
den loop der eeuwen is er een punt aangebreid en op de vraag van
den vorstelijken persoon of de matroos niet ,,vervaard" was, zou
de commandant dit hebben vertaald met ,zat je niet in je r ...
geknepen ?", waarop de matroos in dezelfde scheepstaal
repliceerde : ,,Is 't ie belazerd, ik niet !" Maar je voelt wel, dat alles is heel oude kost.
Wordt vervolgd |
woensdag 19 juni 2013
Schetsen en Humor 099
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten