hoofdstuk 4- Marineschetsen van 1900 tot den Mei-oorlog 1940.
En dergelijke schetsen hebben met een bepaalde periode bij de
marine niets te maken. Ik citeer daarom maar weer een deel, dat
eenig inzicht geeft in de marine uit het begin van de 20ste eeuw.
Mollema is daarover niet erg te spreken; de vooruitzichten, nu
het oude liedje van bezuinigen weer sterker en herhaald gezongen werd, zijn slecht :
,,De inspectie van den admiraal was geëindigd, de schipper
floot „alle hens voor den boeg !" Het volk schaarde zich op
het halfdek tegenover zijn officieren in de ongedwongen, half
militaire zeemanshouding, de admiraal stelde zich tusschen beide
groepen op, zoodat hij allen zien kon.
Aan dek heerschte stilte, men hoorde slechts de geluiden van den
wal en uit het benedenschip, het zoemen der fans, die de
ketelvuren aanjoegen, het kletteren van neergeworpen
stookgereedschap, het sissen van stoom; van den wal klonk het
geroezemoes der dichte menigte; marinevolk, familieleden en nieuwsgierigen.
De admiraal, een vijftiger en toch oud lijkend vergeleken bij de
jonge zeelui en door zijn breede goud-galons en sterren zoo
oneindig hoop verheven boven allen aan boord, sprak zijn
afscheidsrede op ernstigen toon uit : ,,Officieren,
onderofficieren, korporaals en minderen ! Zoo dadelijk werpt gij
de trossen los en is de band met het vaderland verbroken; elke
omwenteling der schroeven voert u verder van huis en naar het
terrein, waar gij drie jaren lang van ons ,,cleyne hoopken", ons
eskader in Indië, deel zult uitmaken.
Dat eskader is ons eenig weermiddel en als de nood aan den man
komt zal het strijden moeten tegen een moderne marine van den
vijand. Ons zou het dan niet baten ons te verschuilen, hij zou
ons zoeken en vinden en vernietigen in ons hol. Er is maar een
plaats waar wij niet roemloos zullen ondergaan, en dat is de
volle zee, waar ons eskader althans tot zijn recht komen kan.
Al zijn onze kansen op een zege zoo goed als uitgesloten, toch
zal een ondergang met eere het Vaderland weer baten dan een
overgave uit een zoogenaamd menschlievend oogpunt. Mannen der
Koninklijke Marine, gij kent zeer goed uw kansen ! Wie de
voordeelen in vredestijd geniet, hij zij bereid den wissel in oorlogstijd te honoreeren !
Verricht uw oefeningen met lust en
ijver, zij komen toch zeker den jongeren onder u ten goede,
wanneer zij later het geluk zullen smaken op een moderne
Hollandsche vloot te dienen. Handhaaft den goeden geest aan boord
! Hij is zoomin bestaanbaar zonder goede discipline, als deze zonder goeden geest.
Mijn beste wenschen vergezellen u op uw reis, toont waardige
nakomelingen te zijn van de mannen, die u voorgingen op kleine
ongezonde, slecht bezeilde schepen en desondanks hun duren plicht en meer deden !
Vaartwel !
Leve de Koningin !" Een driewerf hoera, naar de oude zeemanswijze op de bootsmansfluit ingezet, weerklonk. De admiraal schudde den commandant ten afscheid de hand en hij verliet, onder de roffels der tamboers en het presenteeren der geweren door de marinierswacht, het schip; nauwelijks had hij voet aan wal gezet, of het commando klonk : „Om te salueeren, stuk één. . . vuur !" Met tusschenpoozen van 15 seconden werden vijftien saluutschoten gelost, toen ging de admiraalsvlag neer en op de gillende fluitjes der bootslieden, ijlde de equipage op haar posters, klaar om de commando's van de brug voor het ontmeeren op te volgen. Willem had geen wacht of eenigen bijzonderen dienst te verzorgen, hij kon zijn aandacht aan het vertrek wijden. Hij voelde zich niet recht behagelijk, de volmondige erkenning van den hoogsten bevelhebber van den deplorabelen staat der zeemacht had hem onaangenaam getroffen. „Het zijn dus blijkbaar niet alleen verzuurde officieren, die aan geen werkelijk effectvol optreden der marine gelooven", dacht hij; ook de allusie naar den goeden geest kwam hem vreemd voor ! Zeker, de oubollige toon op de instructieschepen heerschte niet op den kruiser, men zag er meer kunstmatig-militaire vormen; hij meende, zij behoorden misschien bij het directe oorlogsdoel van een groot schip. Hij ving hier en daar woorden op, inderhaast gewisseld onder groepjes mannen. Een zwabber (luitenant ter zee le klasse) merkte tegen een collega op : „De admiraal nam ook geen blad voor den mond, maar ik hoor de waarheid liever, dan kleinzielige aanmerkingen op een spinneweb in een bergplaats !" De verzuurde tweede klas, nog bleek van het harde afscheid dien morgen, zei : „Eervol ondergaan, graag ! ja, als wij een troep Kamerleden mee mochten nemen : ah, wat een genot zou het zijn, die kerels wit om hun neus te zien worden en dan te zeggen : ,,Kijk edele vaderlanders, de vijand loopt ons met 25 mijl gauw in, dat komt van je schrielheid, nou zit je op een schildpad, nu ga je over vijf minuten aan flarden !" Wordt vervolgd |
donderdag 20 juni 2013
Schetsen en Humor 101
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten