hoofdstuk 3- Marineschetsen van 1860 tot 1900.
Ze weten er al alles van, en stellen er zich reeds een genot van
voor om ook, zoo seamanlike mogelijk, hun dorst te mogen lesschen
met het gemeenschappelijke watermokje van den standaard of om, o
gruwel !, voor was sigaren een matrozenoorlam machtig te worden,
waarvan het grootste genot is, dat ze hem, om niet gesnapt te
worden, tegen heug en meug in een teug moeten verwerken.
Verontrust U niet, 't is sans conséquence; de adelborst
geeft graag een ruw tintje aan zijne verhalen om zijne hoorders
toch vooral te laten gevoelen, dat hij al zeeman is, en voor zijn
mama of de zusters worden ze voor het prestige nog dikwijls
dubbel zoo sterk gekleurd.
De jonker, die 50 flesschen cognac op zijn uitrustingslijstje
voor adelborst le klas schreef, hield niet eens van cognac, maar
papa was afschaffer en zou natuurlijk wel dadelijk begrijpen, dat
zijn zoon een man was geworden, die er zelfstandige begrippen op
na hield. De snoodaard verkneuterde zich geregeld bij vaders
verzuchting : ,,waar dat toch bij de marine wel naar toe moest".
Maar de adelborsten komen niet aan boord van de ,,Urania" om in
handenarbeid te worden geoefend of matroosje te spelen; ze moeten
slechts matrozen-werk mee doen, om te leeren hoe gewerkt moet
worden, en daarvoor wordt er dan ook streng op gelet, dat de
enkele bevaren gasten, die meer als wegwijzers het reisje mede
maken, de jonkers het werk niet uit de handen nemen.
Daartoe bestaat al spoedig neiging, want een goed matroos kan
niet best zien, dat er getreuzeld of geknoeid wordt. Dit komt wel
eens voor, en dan kost het de scheepsonderofficieren dikwijls
moeite om hun ziel in lijdzaamheid te blijven bezitten.
Wel is hun door den schipper op het hart gedrukt, dat ze er een
beetje om moeten denken, dat ze jonkers en geen matrozen voor
hebben. Maar ze zijn nu eenmaal gewoon het volk op de ra nogal
kort en krachtig toe te spreken, niet, om met vriendelijke
invitaties voor den dag te komen.
Vermakelijke scenes zijn daarvan dikwijls het gevolg. Stel u
bijvoorbeeld bootsmaat Ruig voor, een kerel als een boom, die het
aan zijn beminnelijk uiterlijk te danken heeft, dat hij op de
heele vloot onder den vleienden naam van ,,Rondom leelijk" bekend
is; overigens een type van ruwe goedhartigheid en een puike
zeeman. De man heeft, om beleefd tegen de jonkers te zijn, er na
veel moeite op gevonden om zooveel mogelijk verkleinwoorden te
gebruiken. Verder heeft hij het niet kunnen brengen. Jonker, nu
moet u dat endje van onderen op, door 'het kousje scheren; nee !
nou doet u het weer verkeerd; vrij van het boellijntje, Asjeblieft !"
De man begint al te koken en als hij eindelijk, de
wanhoop nabij, met akelig verwrongen gezicht, dat vriendelijk
moet heeten, naar boven buldert : jonkertje, steek nu je armpje
onder het schoothoorntje, daar bij het buikie van het grietje !"
dan krijgt de stortvloed van allervriendelijkste verkleinwoorden
zulk een onheilspellend hatelijk karakter, dat zelfs de
commandant een oogenblik zijn ernst moet verliezen en hartelijk
deelneemt in de algemeene hilariteit.
De bootsmaat kijkt een oogenblik verwezen en gromt in zichzelven
een wensch, zoo verschrikkelijk voor de ,,Urania” met al
haar jonkers, dat het drama van de ,,Medusa" er nog maar
kinderspel bij is. 's Avonds echter, na afloop der werkzaamheden,
zien wij onzen vriend weer bizonder tevreden, maar toch weer erg
leelijk grinnekend, te midden van een troepje adelborsten, zich
verheugende in een extra rantsoen present-sigaren en de gezellige
fideliteit der jonkers, die den flinken trouwen kerel toch graag
mogen lijden."
Ik moet toegeven, dat ik me overigens niet al te veel verdiept
heb in schetsen, die in de week- en maand-bladen verschenen, ook
al weer niet, omdat ik de lijn wil vasthouden zooveel mogelijk na
te gaan wat marineschrijvers schreven en in boeken vastlegden.
Dat terrein is beperkt. Dat weer ik. Het doorsnuffelen van de
geheele vaderlandsche literatuur en de pers, om mogelijk hier en
daar nog een schets te vinden is een zóó omvangrijk
werk, dat ik me daaraan niet wagen durf.
,,Echte" marineschrijvers tusschen 1860 en 1900 tel je op de
vingers van een hand af. Ik bedoel schrijvers, die bij de marine
geweest zijn en daarna zich aan de letteren wijdden. Het
merkwaardige is, dat ze bijna allen gediend hebben bij de marine
van vóór 1900. Wijlen A. Werumeus Buning noemde ik
reeds. Ik zou bijna ook den grooten dr. Willem Cornelis Royaards,
doctor honoris causa in de Ned. letteren, daaronder gerangschikt
hebben, maar vooreerst was hij hoofdzakelijk tooneelspeler en
vervolgens was dr. Royaards slechts één jaar
adelborst. Hij kreeg op 21 Febr 1886 eervol ontslag als adelborst
3e klas. Dan was er —hij overleed 16 Mei 1915 — de
letterkundige oud-adelborst leklas Willem Remelius Hora Adema, 'n
Fries, die in 1866 de marine verliet en in Indischen dienst
(Binnenlandsch Bestuur) overging. Hij maakte in 1904, ter
gelegenheid van een réunie bij het 50-jarig bestaan van 't
Koninklijk Instituut, nog een Adelborstenlied.
Wordt vervolgd |
zaterdag 1 juni 2013
Schetsen en Humor 069
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten