hoofdstuk 3- Marineschetsen van 1860 tot 1900.
Voor zoo'n toespraak van Homstra in het volle scheepspubliek
waren ze uiterst bang, want hij wist altoos weer een nieuwe
sierlijkheid aan zijn rede te geven of andere zinnebeeldige
voorstellingen uit te denken, waardoor de patient in een hoogst
belachelijk daglicht werd gesteld.
Eén soort van menschen was er, waarvan Homstra een diepen
afkeer had en die bij hem nooit meer iets goeds konden doen. Dit
waren de menschen, waarin, zooals hij dat noemde, een ,,dooie
natuur" zat. Daar waren er enkelen aan boord van de ,,Tromp",
onder anderen een lang, mager individu, dat bekend stond onder
den naam van „slappe Jozef”, en altoos met groote
,,doode", onverschillige oogen stond te kijken.
Je lijkt wel op de vrouw van Lot," zei schipper Homstra tegen
hem, toen „slappe Jozef" bij zekere gelegenheid, terwijl er
handen vol werk was, weer als een ,,zoutpilaar" stond te kijken.
,,Je moest eens naar den ziekenoppasser gaan," zei de schipper,
„en vragen. of de dokter er wat op weet, om jouw weer
levend te krijgen."
Dergelijke toepasselijke en geestige opmerkingen kreeg Jozef in
de eerste dagen van zijn aan boord komen meermalen naar het
hoofd, doch toen Homstra eindelijk bij zich zelven tot het
besluit kwam, dat er aan 's mans natuur toch niet te veranderen
viel, gaf hij het op en vergenoegde zich, met hem niet anders toe
te voegen dan de korte, welsprekende woorden : „laat je
begraven", terwijl hij hem verzocht, zich zoo weinig mogelijk
voor zijn oogen te vertoonen en hem, met het nog daarop, ter
assistentie toe voegde aan den ,,waterruimsgast", den man, die
beneden in het schip zijn verblijf houdt bij de waterketels, of
kisten, waarover hij het voortdurende toezicht houdt."
Rondom 1880 — juister gezegd na 1880 — is er een
stroom van marineschetsen losgekomen, al vindt men die niet alleen in boeken
of boekjes. Maar onze Nederlandsche letterkundigen als Jacob van
Lennep, Nicolaas Beets en Ten Kate hebben zich met de marine niet
bezig gehouden. Men was in 1880 ook nog niet zoover, dat de
dagbladpers schetsen opnam. In geen land ter wereld had de
dagbladpers zoo'n vlucht genomen als in Nederland.
Enkele jaren vóór de Fransche revolutie kwamen er
de dagbladen met tientallen tegelijk op. Na de inlijving van
Holland door Napoleon kwam ook hier aan de hooggeroemde
persvrijheid een einde. Elk departement mocht slechts een krant
hebben, een soortgelijk verschijnsel als we nu tijdens de
Duitsche bezetting zien. Wel werd in 1815 de vrijheid van
drukpers weer in de Grondwet opgenomen, doch de
dagblad-zegelbelasting (op elk gedrukt exemplaar) belemmerde de ontwikkeling.
In 1869 werd deze zegelbelasting afgeschaft. Er waren toen 14
dagbladen, maar in 1880 was dit aantal reeds tot 32, in 1890 tot
54 en in 1900 tot bijna 80 gestegen. De week- en maandbladen
ontwikkelden zich veel sneller. In 1880 waren er reeds 325, in
1890 520 en in 1900 ruim 700.
Voornamelijk in deze, meestal geillustreerde bladen van omstreeks
1880, werden meermalen marineschetsen opgenomen. Ik vond er een
aantal o.a. in het bekende tijdschrift „Eigen Haard" van
dien tijd. Daarin las ik schetsen over het schroefstoomschip 4e
kl. ,,Ceram", en later nog van het pantserdekkorvet ,,Sumatra" e.d.
Wordt vervolgd |
donderdag 30 mei 2013
Schetsen en Humor 065
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten