hoofdstuk 3- Marineschetsen van 1860 tot 1900.
En toch had ieder aan boord ontzag voor den ouden Homstra. Als
hij, het hoofd van de onderofficieren en „chef van de
equipage", zooals men dat noemt, aan dek verscheen, was het,
alsof dit een magnetischen invloed had op het scheepspubliek, dat
zich daar bevond. Een ieder pakte zijn werk weer op en begon
plotseling een buitengewonen ijver aan den dag te leggen, terwijl
onderofficieren, die nog zooeven lachende een praatje met elkaar
stonden te maken, ineens heel anders werden en een groote
gedienstigheid aan den dag begonnen te leggen, terwijl zij naar
den schipper toekwamen en hem vriendelijk en nederig juist iets
te rapporteeren hadden.
Doch schipper Homstra liet zich door zulke schijnvertooningen
niet misleiden. „Ruk maar in", zei hij dan, jk heb het wel
gezien, dat je daar weer met elkaar stond te kletsen, inplaats
van behoorlijk je dienst te doen. Houd je fransche politoersels
maar voor je; je moet niet denken dat ik een lantaarn zonder
oogen ben."
Schipper Homstra had werkelijk een verbazend talent om alles te
zien. Het was ook merkwaardig, hoe schipper Homstra 's nachts,
wanneer hij beneden in zijn hut en in zijn kooi lag, aan de
beweging van het schip kon voelen, dat het een of ander boven op
het dek niet in orde was. Wanneer er met buiig weer iets brak in
het tuig, of er gebeurde iets anders van dien aard, kon men zeker
wezen, bijna onmiddellijk daarna Homstra aan dek te zien
verschijnen. Hij was dan ineens klaar wakker en stond midden op
het dek in den regen met een gezicht, alsof hij daar den geheelen
nacht al geweest was.
Was de boel weer in orde, dan verdween hij ook weer even spoedig
als hij gekomen was, tenzij de kommandant aan dek was. Zoolang de
kolonel aan dek was bleef Homstra er ook; dit schreef de dienst
voor. Doch was de kolonel verdwenen, dan bleef Homstra voor den
,,vorm” nog twee minuten, maar was dan ook aan het einde
van de derde minuut al in diepe rust, want hij was, geloof ik,
zeer kort en bondig in de verwisseling van zijn dag- en
nachttoilet, terwijl hij Morpheus geheel onder zijn kommando had;
als hij lag, dan sliep hij ook, zoodat eene verdeeling van zijn
nachtrust in heele en halve uren voor hem niet de minste
nadeelige gevolgen had, ,,zenuwen" had hij niet, en ziekte kwam
bij hem niet voor.
Toen wij „om de Zuid- (bezuiden de Kaap de Goede Hoop)
dagen achtereen vliegend stormweer hadden gehad, en de kolonel en
de schipper dag en nacht aan dek hadden doorgebracht, beweerde de
ziekenoppasser, na afloop van deze stormdagen, dat de schipper
koortsig was en zeide tegen Homstra, dat hij hem onder de hand,
zonder dat de dokter het wist, wel wat kininepillen wou geven,
want hij begreep wel, dat de schipper voor geen geld van de
wereld -voor ziek te boek zou willen loopen". Doch Homstra
dreigde den ziekenoppasser, dat hij hem onmiddellijk in arrest
zou zenden „wegens oneerbiedigheden tegenover zijn
meerderen", wanneer hij nog een keer durfde zeggen, dat de
schipper de koorts had !
„Als ik wat te zeggen had," zei Homstra, ,dan wou ik van al
dat goed niks aan boord hebben. Zoo'n apotheek neemt een
heeleboel ruimte weg, waar je niks aan hebt, en een
ziekenoppasser is gewoonlijk verlegen met zijn tijd, staat te
kletsen en houdt het andere volk van hun werk af, of hij zit vet
in z'n haren te strijken; dat doen die kerels ook altoos. Alleen
in tijd van gevecht of als er een uit het tuig valt, dan is het
altoos gemakkelijk, als je zeggen kunt: ,breng hem maar naar den
dokter". Dan ben je er af, en daar bennen ze goed voor; ofschoon
ik voor mij geloof, dat zulke dokters meer beenen afsnijden dan
dat ze er aan zetten."
Ofschoon hier duidelijk blijkt, dat de eerbied van schipper
Homstra voor den geneeskundigen dienst aan boord van Zijner
Majesteits schepen niet bijzonder groot scheen te zijn, was hij
toch altoos de eerste, die een matroos of jongen, welke ziek was,
naar omlaag zou sturen en ... dan dadelijk tegenover zoo iemand
van toon zou veranderen al had hij hem ook nog het oogenblik te
voren uitgemaakt voor al wat maar leelijk was, zooals :
,,koekebakker”, ,,onbekwame waterchinees" of iets anders;
vleiends van dien aard.
Homstra bezat een merkwaardige gave om zijn ondergeschikten de
les te lezen; zoodat ze dan voor hem stonden te rillen en te
beven. Hij begon altoos heel kalm en bedaard, maar klom
langzamerhand op tot grootere en meer treffende welsprekendheid.
„Kijk er eens hier, man," zei hij dan, „wat ben jij
nou eigenlijk ? Jij bent zoo'n soort van een mensch, dat je
jezelf schamen moest, dat je aan boord van een oorlogsschip bent.
Jij hoort in een keuken thuis of in een ouwe wijvengesticht; daar
kun je aardappels helpen schillen, of den pot omroeren als hij
aanbrandt, of... neen... dat kun je nog niet eens ... Ik weet
niet, wat je eigenlijk bent, je bent eigenlijk niks. Als ik jou
was, dan zou ik me schamen, dat ik nog in de wereld was. —
Ruk uit, asjeblieft, en vraag aan den kok of hij je een natte
dweil over je hoofd wil hangen, dan kan je mee uit begraven
gaan."
Niemand heeft ooit den diepen zin van deze woorden kunnen
oplossen, doch op den ,delinquent" maakten ze gewoonlijk een
hoogst beschamenden indruk, omdat er toch duidelijk in opgesloten
lag, dat de schipper openlijk zijne minachting voor hem uitsprak.
Wordt vervolgd |
woensdag 29 mei 2013
Schetsen en Humor 063
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten