hoofdstuk 3- Marineschetsen van 1860 tot 1900.
,,We zitten op den wal !" roepen ze elkaar toe. ,Kom er uit !
Alloo ! aan dek asjeblieft, alle hens !" ,,Kokkie, we verzuipen,
baasje !" roept de kerel, die in het Nieuwediep een fluweelen
vest wou huren. ,,Vooruit maar, zet de pan maar over het vuur !"
— Diezelfde luchthartige kerel, die zichzelf zoo gemeen
vond, is nu in zijn element.
Dat strookt met zijn aard : alles wat wild is en woest. Overal
waar gevaar is, daar kan men hem zien. Het kan hem niet
schelen... hij vliegt naar boven, het tuig in, en springt van het
een op het ander, en is overal tegelijk. „Hoera !" roept
hij, „wij zijn er, vooruit maar, waai op maar, wij kunnen
er wel tegen !" Daar gaat hij, de „Tromp". Wat of hij nog
kan loopen als het zijn moet ! Daar is vaart in, dat kan ik je
verzekeren.
Maar er staat ook heel wat op. De boedel kraakt en buigt.... Wat
iemand nog kan overkomen in het laatst van zijn dagen. Het ouwe
vaartuig steunt alsof het te zwaar is beladen. Maar hij ,houdt
zich goed... en, daar op de kampanje — daar staat zijn
kommandant. Daar staat de „ouwe"; „ouwe pruik". Wat
zijn z'n oogen groot in dit oogenblik ! Hij heeft z'n regenjas
aan, want het begint te regenen; en zijn zuidwester heeft hij op.
Uit de verte gezien, is het net een oude loods. Maar toch ...
kijk maar goed : onder dien zuidwester herkent ge toch wel het
gezicht van den ouwe... van den kommandant... van den kommandant
van de „Tromp" !
Op de kampanje staat hij; aan lij, aan de benedenrij; de Tromp
helt zwaar over onder al die zeilen. „Den ouwe" kijkt,
onder de zeilen door, naar dien leelijken hoek. Wij moeten boven
dien hoek. We komen dichter onder den wal, we kunnen de menschen
zien loopen, we zien de vensters van de huizen, we zien een
kerk... Het lijkt wel, of ze daar aan den wal in hoopjes bij
elkaar staan en naar ons kijken. Jawel, zie, daar, bij dat
landingshoofd, daar is het zwart van de menschen. Jawel, kijk
maar toe, we houden ons goed. De „Tromp" houdt zich best;
a] loops er ook nu reeds zoo'n vliegende onstuimige zee, dat hij
van tijd tot tijd een hoop water over krijgt, vooruit op zijn
ouwen kop, dat hij er van schudt en rilt en dat het een lust is
om te zien.
Maar, 't wordt pijnlijker, we komen zoo dicht bij den hoek en...
't Is of de „Tromp" begint te zakken... ! Niet boven den
hoek zal komen ....De ouwe kijkt nog maar altoos... naar die handbreed; geen spier
van zijn gelaat die zich vertrekt. Van tijd tot tijd zegt hij
iets tegen den man aan 't roer... Recht zoo !... Loeven een beetje
...Steady. . . Recht zoo !... Maar hij zakt. . . hij zakt, we
komen er niet boven... Dat blauwe stukje land daarachter, wordt
kleiner... we drijven de bocht in, het lukt niet, het gaat niet.
Er moet. . . nog meer zeil op !
,,Meer ?". . . maar er staat nu al te veel op, en de bui ? ! ?...
de bui, die nu bijna vlak boven ons is, en op het punt van los te
barsten... Maar het moet, het moet, het kan niet anders !
„Grootzeil zetten !" buldert de ouwe ineens. Het klinkt
door de lucht, als hij dat brult... Maar meer nog buldert en
slaat het in de lucht, als die groote lap zeil los wordt gemaakt,
en het zeil er op wordt gezet. Het is alsof het dondert hoog in
de lucht, als het ééne geitouw voorzichtig
afgevierd wordt en ze probeeren om de schoot, een stuk van het
zeil, bij te zetten. De ra buigt. Alles kraakt, alles buigt
— en siddert.
De ouwe „Tromp" haalt op een verschrikkelijke manier over
naar lij...Hij bezwijkt er haast onder en... Hij zakt nog, hij
zakt... we komen er niet boven... we raken beneden dien hoek...
Maar neen. . . toch niet, zie, hij richt zich op, het ouwe
vaartuig ... de „Tromp" richt zich weer op... en nu —
schiet hij vooruit ..
Daar gaat hij heen ! Hij vliegt en steigert door het water. . .
De zeeën breken op het schip en spoelen over zijn dek... Dat
doet er niet toe. Vooruit maar ! We staan allemaal op
verschillende plaatsen. Vooruit en achteruit, overal staan de
menschen, met angstige gezichten. Daar staan er wel driehonderd,
en nog meer. We houden ons, vast, zij staan en wij kijken en wij
zijn bang... En toch is het zoo mooi.
't Is stil, niemand zegt iets. Alleen de „Tromp" is aan het
woord. Den ouwe kijkt ook, maar hij is niet bang; op zijn gelaat
ligt in dit oogenblik een verschrikkelijke trek... : iets dat
woest is, maar toch ferm. Nu met recht, kommandeert hij de
„Tromp". Hij kijkt naar den hoek en... naar de bui ! We
komen dichter bij, De bui ! de bui ! Hij is vlak boven ons.
Donkerblauw; zwart, onheilspellend. Het is, of er hagel in zit.
Nog een oogenblikje maar. —Als hij invalt... ja, dan gaat
misschien het tuig over boord ! We komen dichter bij. We zijn
vlak bij den muur met zijn rotsblokken ... We zijn bijna midden
in de branding, midden in het schuimende, kokende water...; maar
we vliegen er door heen...
Wordt vervolgd |
zaterdag 25 mei 2013
Schetsen en Humor 057
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten