hoofdstuk 3- Marineschetsen van 1860 tot 1900.
De scheepsgod monstert hem zwijgend en tamelijk langdurig, maar
heeft gelukkig niets op te merken. Bovendien — en dat is
een ongedachte meevaller — heeft de overste het verzoek
reeds voor gebracht, en zal de jonker dus hoogstwaarschijnlijk
kunnen volstaan met te luisteren naar de hoogedelgestrenge stem,
die we] weer de een of andere liefelijkheid ten beste zal geven.
Maar da's minder, als de wijnkast vanavond maar open mag —
de overste heeft den sleutel in z'n hut.
De jonker heeft raak geraden — hij hoeft niets te zeggen,
dat doet de kolonel wel ! Wat ter wereld adelborsten met
wijntoko's moeten doen op ,,zijn" schip, is hem, kolonel, steeds
een raadsel geweest. „Want als zoo'n jongen wijn drinkt,
dan drinks-ie natuurlijk meer dan ie verdragen kan, en dan heeft
iedereen d'r maar last van. Je geeft een zuigeling toch ook geen
brandy ?
Het eenige goede aan die wijntoko van jullie is, dat-ie
op slot is en de sleutel buiten je bereik. Jullie hebt geen wijn
noodig, je bent zonder dat al onbruikbaar genoeg, ik krijg er
niks dan klachten over. En wie z'n verjaardag moet er nu weer
gevierd worden ? — Ik weet zeker, dat-ie van 't jaar al
drie keer jarig is geweest ... en dat komt allemaal alleen van
die weergasche nonsens van voorlongroom met wijntoko's ... ik heb
grooten lust om voor die eeuwige verjaardagen van jullie een
stokje te steken."
Maar omdat de overste, bij navraag, den laatsten tijd niet zoo
heel erg ontevreden blijkt te zijn over „die adelborsten"
— anders had hij hun verzoek niet zelf overgebracht —
„mogen er vanavond voor twaalf jonkers vier flesschen wijn
worden opengemaakt — en geen droppel meer, versta je!
— en laat controleeren, overste, dat men zich aan mijn
order houdt. . .
Wie is de jarige ?" Gelukkig is de gevraagde
wijndrinkpermissie reeds toegestaan, want als de kolonel den naam
van het ,,feestvarken" verneemt, klinkt het : ,,Wat ?... die ?...
Dien ik daar net naar de zaling gestuurd heb, omdat-ie weer niet
naar den wimpel gekeken had ! Nou ziet U 't zelf, overste, hij is
z'n nieuwe levensjaar alweer begonnen met z'n dienst beroerd te
doen! Laat hem twee uur boven blijven inplaats van een, zooals ik
gezegd heb, meneer de officier van de wacht! Maar stuur 'm z'n
jekker maar naar boven — omdat-ie jarig is !"
Zóó, of ongeveer zoo, was de marine van 1860.
Werumeus Buning's schetsen waren dus van een latere periode.
Hoewel ze nergens een tijdaanduiding bevatten, moeten ze
gerangschikt worden in de periode rondom 1870. Zoo goed als alle
gebeurtenissen spelen zich of aan boord van de ,,Tromp" of wet de
schrijver heeft de -Tromp" als plaatsing in zijn fantasieen
verwerkt en deze, de derde -Tromp" onzer marine, werd omstreeks
1875 van de sterkte afgevoerd en voor sloop verkocht.
In tegenstelling met de tot nog toe gebruikelijke weergave van
bijzonderheden met tijd, weersgesteldheid, plaats e.d., zooals
dit ook in de journaelen" tot uiting kwam, vermeldde Werumeus
Buning in zijn schetsen als : ,,Stilte en doorkomende bries",
„Een critiek oogenblik... ,,Man over boord",
„Marine-requiem", ,,Onze kleine wereld aan boord",
,,Zaterdag aan boord", ,,Moordenaar of niet" en vele andere, geen
enkele nadere bijzonderheid dan dat het verhaal zich aan boord
van de -Tromp" zou hebben afgespeeld.
De meeste schetsen geven den indruk, dat het verhaal volkomen
gefantaseerd is, zooals dit ook met de „Twee Jantjes" van
Justus van Maurik het geval is. En daarom heb ik de grootste
moeite gehad om voor mijzelf uit te maken, welke schets in het
kader van mijn verzameling van marineschetsen het beste den tijd,
waarin ze gepubliceerd werden, benadert. Den marinetijd, wel te
verstaan.
Natuurlijk komt „De reis van bootsman Klabberdos" daarvoor
in 't geheel niet in aanmerking. Ik vond dit verhaal ook in een
leesboek voor de laagste klassen van de middelbare scholen,
„Een bonte rij" genaamd, verzameld door Ida Heyermans in
1897, dat in 1911 een derden druk beleefde, met een 90-tal
schetsen van andere vaderlandsche schrijvers uit de vorige eeuw.
Maar het lijkt mij wet het minst geschikt om den leerlingen van
de middelbare scholen eenige indrukken van de marine of van den
marineman te geven, omdat het, net als bij de „Twee
Jantjes" van Justus van Maurik, evengoed twee ,,kolonialen", twee
studenten of twee andere willekeurige vroolijke jongens hadden
kunnen zijn.
Intusschen — zooals ik al zei — had ik
de grootste moeite om voor mijzelf uit te maken welke schets ik
hier citeeren zou. Ik kon aanvankelijk niet tot een besluit
komen, niet omdat de schetsen als zoodanig niet te waardeeren
zouden zijn, maar omdat de gegevens, die er in verwerkt worden,
geen houvast geven.
Wordt vervolgd |
donderdag 23 mei 2013
Schetsen en Humor 053
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten