hoofdstuk 3- Marineschetsen van 1860 tot 1900.
Wanneer we deze afmetingen een beetje in ons hebben opgenomen,
loopen we de loopplank over en stappen door den valreep binnen
boord. De kolonel, die zich aan dek bevindt om de na de
vlaggeparade nit te brengen rapporten in ontvangst te nemen,
heeft zich na het vlaghijschen naar het voorschip gewend, kijkt
het tuig in of de opgebrachte raas naar zijn zin hangen, —
en bemerkt plotseling, dat de vele meters lange wimpel van de
grootbramsteng waaiende, zich in een of ander tuigdeel verward
heeft en dus niet vrij en frank uitwaait !
Dit is eene doodzonde, die naar traditie gewroken dient te worden
op den sedert eeuwen speciaal met vlag en wimpel en derzelver
kuren ! — belasten adelborst van de wacht. Als dus de op
den kolonel toetredende overste, eerste-officier op de ,,Holland",
juist zijn gebruikelijk rapport wil beginnen uit te brengen, valt
deze hem in de rede met de vraag : ,,of het dan totaal onmogelijk
is om te zorgen, dat tenminste met parade die wimpel klaar waait,
hier vlak onder de oogen van den admiraal ? !
Ik wou, dat de heeren officieren van de wacht zich ten minste de
moeite wilden geven om de adelborsten bij hun dienst te houden!
Wie van die jongens heeft de wacht ?”...
De schuldige wachtsjonker treedt voor, en klimt even later naar
de grootbramzaling om te gaan kijken of de wimpel klaar waait of
niet, wat hij hier van dek of niet schijnt te kunnen uitmaken.
,,Ik wou dat ze jullie ten minste leerden kijken alvorens je op
een schip los te laten.... Ik heb niks aan die koekenbakkers in
de voorlongroom, ga naar de zaling en blijf daar net zoo lang tot
je zeker weer of de wimpel klaar is of niet !
Meneer de officier van de wacht, hij blijft een uur boven .... Is
er iets voor parade, overste ?" De overste brengt salueerend zijn
rapport uit : er zijn vier menschen voor parade, twee verzoekers,
en „o ja, kolonel, de oudste jonker in de voorlongroom
heeft U te spreken gevraagd !.
„'t Is goed, dank U, overste, en laat dien jonker maar even
komen als alles afgeloopen is . . .- Als de eerste officier
salueerend terugtreedt, stapt de dokter naar voren en biedt den
scheepsbevelhebber het ziekenrapport ter inzage aan. Het ligt
voor de hand, dat er op een sterkte van 400 man, elken dag wel een paar
zieken of gewonden zijn, aan wie het dienstpresteeren geheel of ten deele
dient te worden verboden in het belang van hun herstel, terwijl de scheepsmedicus
bovendien voor ernstige gevallen het hospitaal achter de hand heeft.
Evenzeer is het te begrijpen, dat commandant en eersteofficier
steeds neiging hebben, die zieken voor het meerendeel als niets
dan luiaards en bootafhouders te beschouwen, die den dokter maar
wat wijs maken om zich aan den dienst te onttrekken.
En dan kan de kolonel — als hij een goede bui heeft !
— dikwijls niet nalaten den dokter daarop te wijzen, en hem
bovendien afvragen, „wat ter wereld hij, dokter, er aan
heeft om bij voorkeur onmisbare menschen als onderofficieren en
gasten, vrij van dienst te maken, terwijl die adelborsten en
andere koekebakkers, die nergens toe deugen, nooit iets
mankeeren.... schrijf voor mijn part die heele voorlongroom, met
je derden dokter er bij, op je briefje, maar blijf met je vingers
van mijn gasten af, asieblieft. . ."
Maar door dien onklaren wimpel van daarnet, is de kolonel
vanmorgen niet in een goede bui en krijgt de scheepsmedicus niet
één woord over zijn zieken te hooren — twee
vingers aan de pet en een kort „Dank u, dokter", dat is
alles wat hij vandaag waard is. Zwijgend treedt hij terug.
Alle aanwezigen, maar vooral de boosdoeners, die nu voor hun
rechter zullen moeten verschijnen, hebben met groote
oplettendheid toegekeken hoe het ziekenrapport door den kolonel
werd in ontvangst genomen. Geschiedt dit, als vandaag, zonder dat
er een woord gesproken wordt, dan staat de barometer van het
humeur in de kajuit bepaald onheilspellend laag en ziet het er
voor de schuldigen niet best uit !
't Zal een wonder zijn als dat vandaag zonder optuigen van het
rooster (lijfstraf) afloopt .... De overste reikt aan den kolonel
een cahier uit het stuurmansdetail over, dat als rapportenboek
dienst doet. Terwijl deze daarin een oog slaat, geeft de officier
van de wacht een week en wordt nummer één der
delinquenten door provoost en sergeant der mariniers naar voren
gebracht en op vier of vijf passen afstand tegenover den captain
opgesteld. ;Het is een nog in het blauw gekleed, verfomfaaid
matroos le klas, de handen geboeid, in houding en wezen den
indruk gevende, korten tijd geleden buitengewoon dronken te zijn
geweest, ofschoon hij op dit oogenblik kalm genoeg is. Hij ziet
er zelfs schaapachtig en zeer zeker buitengewoon 'katterig uit, heelemaal niet
als de baarlijke duivel, die hij gisterenavond aan den wal was !
Wordt vervolgd |
zaterdag 18 mei 2013
Schetsen en Humor 047
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten