hoofdstuk 2- Marineschetsen na Nederlands onafhankelijkheid.
Dat was in Kroonstad. De officieren van het Nederlandsche
linieschip werden met Prins Hendrik uitgenoodigd om ten hove bij
den Keizer het middagmaal te gebruiken, „een uitstekende
eer", zoo vertelde de schrijver, „welke zelden aan
officieren beneden den rang van hoofdofficier te beurt valt." Ze
troffen het echter slecht, want door tal van omstandigheden
kwamen ze halverwege het middagmaal ten hove.
Er werd echter een afzonderlijke tafel voor hen geserveerd, doch
juist toen zij deze alle eer zouden aandoen, werden ze door den
Keizer aan de hoofdtafel genoodigd. Toen zij zich daar te goed
zouden doen aan de resten, stond de Keizer op en verlieten de
vorstelijke personen de zaal, hetgeen door alle aanwezigen werd
nagevolgd. Den volgenden dag kwam er een uitnoodiging aan boord
voor de matrozen van de ,,Leeuw" en de ,,Snelheid". Drie honderd
vijftig man begaven zich daar voor naar den wal ,,wordende
wijders", zoo vertelde de schrijver, „eenige officieren en
een adelborst voor de politie met een officier van gezondheid
medegegeven, waarbij, behalve deze nog twee officieren te gast
werden genoodigd.
„Toen onze zeelieden met de stoomboot te Kroonstad landden,
werden zij door de russische matrozen verwelkomd en naar den tuin
van den opperbevelhebber der vesting gebragt, alwaar onder twee
naast elkander staande houten tenten lange tafels gereed gemaakt
stonden, waar aan zij allen plaats namen. Voor de officieren
stond onder een linnen tent een uitmuntende koude maaltijd
gereed, terwijl onder eene andere de muzijk van een der schepen
zich Lustig liet hooren.
Het eetmaal der matrozen bestond uit soep, vleesch, groente en
aardappelen; op het nageregt waren vruchten, amandelen en
rozijnen, doch het geen den gasten het meest beviel, was een
overvloed van wijn, welke, zoo ik meen, uit Teneriff of Kaapsche
wijnen bestond.
Ofschoon het gesprek niet zeer vlot ging, daar zij elkander niet
verstaan konden, was de vreugde niet te min algemeen; er werden
door die ruwe gasten verscheidene toasten ingesteld als : onze
Koning, Keizer Nicolaas, benevens de geslachten der beide
Souvereinen enz., de vreugde werd hoe langer hoe luidruchtiger,
zoo dat eindelijk hooren en zien verging.
De russische
zee-officieren spreken meestal fransch, engelsch of hoogduitsch,
de beide eerste talen echter gebrekkig; onder hen bevond zich de
Graaf van Heyde. Deze admiraal, een geboren nederlander, schepte veel
vermaak in de ruwe, doch ronde openhartigheid en gulle vreugde
dezer halfbeschonken zeelieden; zij stelden ook prijs op zijne
tegenwoordigheid, want men hoorde onze matrozen telkens
schreeuwen : „op de gezondheid van admiraal van Heyde".
Kortom, het was met ronde woorden gezegd, een regt wilde
boêl. Eindelijk bragt men hen in het naast aangelegen park,
een vrij groot bosch, hetwelk aan de regeering behoort; hier werd
nu geloopen, geworsteld, gedanst en gesprongen, men presenteerde
hen sigaren en de wijn werd niet vergeten: de muzijk speelde in
het bosch en men zag weldra allerlei grappige vertooningen van
beschonken menschen.
Te zes uren en later, lagen er hier en daar reeds eenigen op den
grond te slapen, anderen liepen waggelend rond, slaande allerlei
zotte taal uit; sommigen kwamen mij zeer ernstig in groot
vertrouwen vertellen, dat zij belangrijke liefdes overwinningen
gemaakt hadden, één hunner kwam met de tranen in de
oogen mij vragen, of ik het niet kwalijk nam, dat hij zoo veel
plaisier had enz.
Hetgeen het belagchelijke van dit tooneel nog vermeerderde, was,
dat zij zonder elkanderen te verstaan, even zoo ernstig te zamen
spraken, als of zij de belangrijkste zaken verhandelden. Men was
voornemens hen 's avonds wel naar boord terug te brengen, het
geen door het opsteken van den wind ondoenlijk werd; het was dus
voor ons geen aangenaam vooruitzigt, om zulk een aantal
beschonken lieden den ganschen nacht in toom te houden, een werk,
waar wij zeer tegen op zagen.
Zij kregen een ledige kazerne tot nachtverblijf, waar wij hen met
veel moeite in kregen, en niet tegenstaande er een officier, een
adelborst en eenige onder- officieren tot opzigt bij hen bleven,
wisten sommigen echter er uit te komen, en dwaalden gedurende den
geheelen nacht de stad rond; er heeft nogtans geene wanorde van
belang plaats gehad.
Het woei des anderen daags 's morgens vroeg nog even hard; niet
te min zouden wij trachten weder ons boord te bereiken: zoo goed
mogelijk werd dus ons volk ten acht ure verzameld; die nog niet
ontnuchterd waren of liever die des nachts met drinken in de
kroegen aangehouden hadden, kregen wij met veel moeite uit
dezelve aan boord der stoomboot, het geen nogtans niet ging
zonder den een of ander bij den kraag er uit te sleepen.
Inmiddels stak de wind meer en meer op, wij bleven dus op beter weder wachten,
tot dat eindelijk de kommandant der stoomboot verklaarde, dat hij niet varen
kon, en wij weder moesten ontschepen.
Wordt vervolgd |
zaterdag 11 mei 2013
Schetsen en Humor 035
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten