Marine ABC
Laagwater.
Het ontstaan van dit woord ligt in het grijs verleden,
juister... het is niet te achterhalen. Het wil zeggen, dat
het schaften geëindigd is. Denkt men aan de periode, waarin het
menu aan boord in hoofdzaak uit snert en boonen bestond, dan
zou men kunnen veronderstellen, dat laagwater den lagen stand
van de snert of van de boonen in de schaftblikjes aangaf. Maar
is dit de verklaring ? Heeft 't niet meer te maken met wat volgt, dan
met wat geweest is, n.l, dat er water gehaald kon worden om het kommaliewant schoon te maken ?
Laag water werd n.l. geroepen tot de zeuntjes. „Zeuntjes, laag water, enter op met de bakken".
Tegenwoordig zegt men ook wel : „Zeuntjes, bakken schoon-. Men
zegt, dat laag water van de Engelschen is overgenomen. Vroeger
zou men aan boord den kreet van den provoost geweldig hebben
kunnen hooren, nadat de tijd om te schaften nuttig gebruikt en verstreken
was : „Zeuntjes, lauw water halen. Enter op met je bakken".
De Engelschen zouden daarvan hebben overgenomen „low -in plaats
van „lauw-en wij zouden weer het low letterlijk vertaald hebben in laag. We gelooven er niets van.
Een geheel andere lezing is, dat „laagwater-ontstaan zou zijn in den tijd, dat de kombuis
beneden stond, omlaag zooals men aan boord nu nog zegt. Men
hoort nooit zeggen: „ik ga naar beneden" of „hij is beneden", doch:
„ik ga omlaag-, of: „hij is omlaag". Zoo zal men dus vroeger geroepen
hebben: „Zeuntjes, omlaag water halen, en met je bakken
naar dek om den boel schoon te waken". Er is een tijd geweest,
dat de kombuis beneden stond. Op onze kanonneerbooten, zooals
die, waarmede Van Speyk in de lucht vloog, stond de kombuis
ook beneden, op onze kotters, die in de jaren 1900-1910 aan de
opleidingen voor matroos waren toegevoegd, evenzoo.
Sterker echter zou voor deze opvatting pleiten het feit, dat De Ruyter, toen hij
het commando over 's lands vloot op zich nam, onder meer heel
wat moeite heeft gedaan, en met succes, om te bereiken, dat de
kombuizen, die vrijwel open aan dek stonden, naar beneden in het
schip, omlaag dus, verhuisden. Er moest, ook te midden van het
gevecht, gegeten kunnen worden. En dat werd moeilijker, zoo niet
onmogelijk, als de kok in een regen van kogels aan dek zijn snertketel
in gereedheid moest brengen. Omlaag konden de zeuntjes niet
alleen het eten halen, doch ook het water om de schaftbalie en de
schaftblikjes te kunnen schoonmaken.
Op grond daarvan zou men dus kunnen zeggen, dat de uitdrukking „laag water- vroeger niet
anders zeggen wilde dan : „omlaag water halen-. Maar... het is
nog niet zoo heel lang geleden, (een onzer oud-officieren, promotie
1887, bevestigde nooit anders gezien te hebben) dat de zeuntjes
hun kommaliewant met zeewater en een schuurlap met zand schoonmaakten
en er dus van zoet lauw of warm water van den kok geen
sprake was. Wij hebben den oorsprong van dit woord niet kunnen
achterhalen en zouden dus toch tot het uitgangspunt moeten terugkomen.
Onwaarschijnlijk is het niet dat 't inderdaad „laagwater" in
de schaftblikjes was, die deze uitdrukking deed ontstaan.
Lappen.
Bij elkaar lappen, bijeen brengen, geldverzamelen. „We
zullen lappen voor een gezelligen avond-, of: „we zullen lappen voor
een krans-. Gelapt wordt er bij de marine nog herhaaldelijk, al moet
daarvoor dan ook vooraf aan den commandant goedkeuring gevraagd worden.
Lappen en naaien. Huishoudelijke dienst, een verloren achtermiddag,
waarop de schepelingen gelegenheid krijgen om hun plunjezak
na te zien en het lijfgoed te verstellen, te nummeren ( folieren) of hun sokken te stoppen.
Lapzalven.
Is het staand twig van boven naar beneden inwrijven of bestrijken met Zweedsche Leer.
Leerling.
De onder-officier van de wacht moet van 's morgens
acht tot 's avonds acht uur — tijdens reewacht — in de nabijheid
van den valreep zijn en blijven, en dus met alles op de hoogte zijn
van wat er aan boord gebeurt. Herhaaldelijk zijn er orders door te
geven, inlichtingen te vragen en te verstrekken, opvarenden te
roepen of te waarschuwen, e.d. Om vele van deze karweitjes te
kunnen uitvoeren heeft hij de beschikking over een jong matroos,
dien men leerling noemt. De leerling moet ook den tijd bijhouden,
d.w.z. glazen slaan. De oorsprong van den leerling ligt bij de
vroegere stuurmansleerlingen (25 Juli 1 895 werd de functie opgeheven),
die als ordonnans of boodschaplooper de wacht meeliepen.
Legkleedje. Dit moet zijn ligkleedje, want het is een kleedje om
op te liggen, te slapen, zijn middagtukje te doen. Men noemt het
ook wel eens een tikkertje, afgeleid van maleisch: tikar — slaapmatje.
Leguaan.
(niet te verwaren met een hagedis). Is een stootkussen.
Men heeft ze van gevlochten touw, al of niet met leer bekleed,
in het midden dik en aan beide einden dun uitloopend. De
leguaan wordt gewoonlijk rond den neus — den voorkant — van
een vlet bevestigd.
Lekdienst.
Dat is nu weer eens een dienst, die uit het verleden,
op de moderne schepen in eere werd hersteld. De uitwerking van
de scheepsartillerie in de 16e eeuw had een naar verhouding even
vernietigende uitwerking als tegenwoordig, al werkte men op korten
of stand met slechts 15 ponders — (een eeuw later was men tot
60 ponders gekomen). — Ook toen konden de grondschoten niet
direct ontdekt worden. Er moest dus in het benedenschip, op de
koebrug, nog juister op de ballast, geluisterd worden naar lekken,
het klotsend binnenstroomen van het water door de kogelgaten.
Die zaten tusschen wind en water en lieten dus veelal zeer ongelijkmatig — klotsend — het water binnen.
Gewoonlijk werden jeugdige schepelingen daarvoor aangewezen,
en niet zelden vielen zij in de rustige stilte van het zwoele benedenschip,
in slaap. Tot in onzen tijd noemt men, wat de burger zegt :
„een uiltje knappen'', aan boord: „naar het lek luisteren".
Op onze moderne schepen heeft men het luisteren naar het lek
weer ingevoerd. Het wordt met moderne middelen gedaan en het
is geperfectioneerd tot een centrale. Het beet lekdienst en men kan
het vergelijken met den luchtbeschermingsdienst aan den wal, met,
natuurlijk ! dit opmerkelijke verschil, dat men zich aan boord weerbaar
maakt voor de gevolgen van torpedo-aanvallen en „grondschoten-
onder de waterlijn. Wordt ergens een treffer onder de
waterlijn geconstateerd, dan wordt dit aan de lekcentrale doorgegeven.
Maakt het schip water en eventueel slagzij, dan wordt de herstelbrigade aan 't werk gezet
Lijk.
Ter versterking van de zeilen en van de tenten heeft men
langs de kanten, in de zoomen, touwen genaaid die men lijken
noemt. De term „uit de lijken waaien'' spreekt voor zichzelf. De
vertikale touwen in een zeil noemt men de „staande lijken".
Log.
Loggen is de methode om de snelheid van het schip to
bepalen. De meest eenvoudige methode zou zijn: op den bak een
end hout buitenboord gooien, meteen op je horloge kijken, meehollen
in hetzelfde tempo als waarop het end hout voorbij het schip
snelt en op het achterschip weer op je horloge kijken als het hout
den achtersteven gepasseerd is. Lengte van het schip maal den opgenomen
tijd geeft de snelheid. We zien ze aan boord al hollen ! En rekenen !
Maar vooral misrekenen vanwege tal van invloeden, die
op het hollen, drijven, horloge en lengte schip inwerken. Voor bet
meten van de snelheid, welke een schip loopt, gebruikt men thans
drie soorten loggen, de handlog, de patentlog en de electromagnetische
druklog. De handlog dateert uit het begin van de 17e eeuw.
De naam log is ontleend aan het bijbelsche woord „zesdemaat (Lat. sextarium; Hebr. loog), de kleinste maat, een maat, die ook
tot grondslag diende voor het kompas (6 X 60 graden) , de zeemij1
(een 60ste van een graad op den evenaar of 1852 m) en voor de
indeeling van de hand-loglijn, waarvan elke heele knoop, 2 X 60
gedeeld op de zeemijl (1852), dan ook 15, 432 m bedraagt.
Aan het begin van de hand-loglijn, die ook thans nog gebruikt wordt, is een
sectorvormig plankje met drie bijeenkomende draden (hanepoot),
waarvan twee losse eindjes met een pennetje en een koker op de
hoofdlijn (losvast) bevestigd worden. De onderzijde van het logplankje
is met lood verzwaard, zoodat het plankje vertikaal in het
water staat en door den grooten weerstand tijdens de vaart van het
schip een eenigszins vast punt vormt.
Men laat de loglijn uitloopen en meet dit uitloopen op met een zandloopervormig logglaasje van
30 of 15 seconden. Het aantal knoopen (15.432 m) , dat gedurende
deze seconden uitloopt, vormt de basis voor de berekening van de
snelheid van het schip. De loglijn kan men gemakkelijk weer binnenboord
halen, nadat men met een flinken ruk aan de lijn, de twee
lijntjes (het kokertje en het pennetje) aan het logplankje vaneen
gescheiden heeft, waardoor het plankje horizontaal komt to liggen
en geen weerstand in het water ondervindt.
De patentlog was een belangrijke verbetering, omdat de lijn permanent
op het achterschip uitgezet kon worden, voorzien van een
propeller. Door de trekkende vaart van het schip draaide de propeller
en daardoor de lijn, die met een vliegwieltje nabij de opstelling
op het achterschip een telwerk in beweging bracht, zoodanig geconstrueerd,
dat op een wijzerplaat het aantal afgelegde mijlen kon
warden afgelezen. Ook hier heeft men het zesde gedeelte ( Hebr.
loog) als basis; elk zesde gedeelte van een mijl wordt aangegeven
door een tik of bel. Deze log echter geeft niet de snelheid in mijlen,
doch het aantal afgelegde mijlen, waaruit men (aantal-tijd) de snelheid kan afleiden.
Het nieuwste soort log, die ook op onze moderne schepen geplaatst
is, is de electromagnetische druklog, ook wel electrische log
genoemd en gecombineerd met snelheids- en afgelegden afstandmeter;
de Sal-Selsyn log. Met deze log kan men op elk gewenscht
moment de snelheid en de afgelegde afstanden controleeren. Het
systeem berust op den druk van het water.
Onder den bodem van het schip is een opening en een verticaal plm. 50 cm lange, van
voren opengehouden buis aangebracht, een pitotbuis. De waterdruk
van beide correspondeert onder en boven, op een membraan. Ligt
het schip stil, dan is de druk onder en boven gelijk, en wijst de log
geen snelheid aan. Gaat het schip vooruit, dan wordt de druk in de
pitotbuis grooter en registreert via de membraan naar de log het
aantal zeemijlen. De log wijst dus eigenlijk het verschil tusschen
statischen druk (waterdiepte) en dynamischen druk (druk van
het opgestuwde water) aan. Door een telwerk wordt het aantal afgelegde zeemijlen aangegeven.
Longroom.
Longroom is het verblijf voor de officieren.
Looden.
Eeuwenlang heeft men de diepte van het vaarwater
opgemeten met het lood. Dat wil zeggen, dit opmeten had alleen
plaats langs de kusten, waar men ondiepten verwachten kon. Het
lood van 6 kg wordt aan een lijn bevestigd van plm. 30 m, die verdeeld
is in meters (tot voor korten tijd in vamen). Men noemt dit het handlood.
Er is nog een sloepslood van 3 kg aan een lijn van plm.
10 meter en een zwaar lood van 25 kg aan een lijn van plm. 200 m.
Een verbetering in het systeem van looden gaf de toepassing van
het Thomsonlood, doch hierbij moest, evenals met het handlood, toch
nog die diepte door het uitbrengen van het lood gepeild worden.
Ongeveer tezelfder tijd werd ook de z.g, onderzeesche schildwacht
toegepast, een methode om tijdens de vaart te worden gewaarschuwd.
Men sleepte een soort vlieger achter het schip onder water,
die waarschuwde wanneer de grond geraakt werd. Zoolang het
toestel niet waarschuwde, wist men, dat men veilig voer. Dit
systeem werd weinig gebruikt.
Tegenwoordig beschikt men over
dieptemeters; een z.g. zelfregistreerend echolood, dat met zooveel
succes aan boord van de onderzeebooten tijdens de zwaartekrachtmetingen
van prof. Vening Meinesz werd toegepast en in nog volmaakter
vorm aan boord van onze nieuwste schepen is geplaatst.
Op elk gewenscht moment kan men de diepte van het vaarwater,
waar men zich bevindt, aflezen. Men noemt deze instrumenten dan ook wel : dieptemeters.
Het principe van den dieptemeter is aldus : Van het schip uit, door den bodem heen, worden trillingen van
hooge frequentie uitgezonden in de richting van den zeebodem.
Daar worden deze trillingen weerkaatst (de echo, vandaar de
naam echolood) en door de ontvanginrichting aan boord weer opgevangen.
De voortplantingssnelheid der trillingen is ongeveer 1500
m per sec. De tijdsduur van wegzenden en terugontvangen van de
trillingen wordt zeer nauwkeurig opgenomen en daaruit de afgelegde weg
bepaald en de diepte berekend, d.w.z. op een registreer toestel aangeteekend.
Toch zal het handlood nimmer geheel gemist kunnen worden. De
„loaded' hebben n.l. een komvormige holte in het ondereinde, waarin
vet gestopt wordt. In ondiepe zeeën, speciaal ook in de Noordzee
en onder de kust, wordt bij mist gelood om niet alleen de diepte op
te meten, doch tevens om aan den grond te zien waar men is. Het
vet neemt n.l. tevens wat specie van den zeebodem ( grondmonster)
mee naar boven en een ervaren zeeman kan aan de modder, 't zand,
't zand met zwarte stippen of het gruis wat daaraan blijft kleven,
zien waar het schip zoo ongeveer is.
Loopdek.
Op het gewelfde pantserdek, o.a. op de „De Ruyter",
is over een gedeelte een meer horizontaal gehouden dek aangebracht
om het loopen te vergemakkelijken. Men noemt dit dekgedeelte, dat
tusschendeks gelegen is, dan ook het loopdek.
Loopplank.
Er zijn twee soorten van loopplanken. an waarmede
men binnenboord komt als het schip langs de kade ligt (geheel
onjuist ook wel valreep genoemd) en S.B.- en B.B.-loopplank,
het gedeelte tusschen fokkemast en grootemast op het bovendek.
Op de schepen met zeil of stoom en zeil stonden in de midscheeps
de kombuis, de ketelkap, e.d. Daar was de ruimte aan dek smaller
dan op het voorschip of op het half dek. Men noemde dit, zoowel
aan stuur- als aan bakboord, de loopplank. Deze naam was aan
boord van de pantserschepen en de pantserdekschepen nog in
gebruik. Hij wordt ook nog wel gehoord op de schepen type „Java-,
hoewel van een smaller dekgedeelte geen sprake meer is.
Loopzakje.
Is een kleine zeildoeksche zak, waarin de loopende
zaken, zooals handdoek, naaizakje, schoenpoetsgereedschap e.d.
worden ( opgeborgen. Meestal echter wordt het opgevuld om als
hoofdkussen te gebruiken voor het middagtukje.
Los-vaste-goederen.
Zijn die deelen van het schip, die in tijd
van actie buiten boord gebracht of overboord gezet moeten worden.
„Losse en vaste goederen" echter zijn die, welke in de detailboeken
( detail-schipper; detail-timmerman e.d.) voorkomen, niet tot
den magazijninventaris behooren, maar op elk schip afzonderlijk in
bepaalde hoeveelheid aanwezig zijn.
Luiemanshandgreep.
Heeft niets met lui, doch wel en vooral met
handgreep te maken. Het zijn stalen leiders of grepen langs de
dekhutten, om zich bij een slingerend schip te kunnen vasthouden,
wordt vervolgd..
|
zaterdag 7 juli 2012
Matroos Vandersteng 037
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten