Marine ABC
Dompen.
Wordt aan boord alleen genoemd als een handeling
met het kanon. Het kanon dompen is: de monding laten zakken. De
monding omhoog draaien noemt men vluchten. Bij de zware mitrailleurs
spreekt men van duik- en klimvlucht van het geobserveerde doel.
Donderpen.
Bliksemafleider op de kloot, d.i. de platte schijf
op het uiterste puntje van den mast of steng.
Doormannen.
Doorgeven : „Wil je dat ding even doormannen
Zoo gebruikt men aan boord ook „opmannen" voor het
aan dek roepen van dezen of genen schepeling en voor het hooger op doorgeven van voorwerpen.
Doove Jut.
Is een houten davit, o.a. in de barkas, (de zwaarste
en grootste roeisloep aan boord), die goede diensten kan doen bij
het uitbrengen van een werpanker of bij het vertuien.
Draadversperring.
In Oost-Indië krijgt men als ontbijt rijst,
waarbij een licht soort rotmok (haché). Het wordt gemaakt van
mager vleesch uit blik, dat met 'n uitje en reuzel plus veel sambal
opgesudderd wordt. Het vleesch, dat dan als dunne vezels uit
elkaar valt, lijkt veel op draadjes. Zoowel om deze draadjes als om
de sambal, die het heele geval nogal 'flets (bedis) maakt, noemt
men dit soort haché aan boord in Indië draadversperring. De vette,
zwaar te verwerken haché in Nederland, de z.g. rotmok, wordt ook met rijst gegeten.
Drieling torpedo-lanceerinrichting.
Bij onze marine kende men
reeds de dubbele lanceerbuizen (dubbelkanon of dubbelbuizen voor
de torpedo's op de jagers. Aan boord van den flottieljeleider „Tromp"
(daarna ook op de „Heemskerck" en de nieuwste torpedobootjagers)
werden twee drielingen geplaatst, d.i. een inrichting, aan stuur- en
bakboord of alleen in de midscheeps, waaruit drie naast elkaar
liggende torpedo's gelanceerd kunnen worden.
Drift.
Het schip of de sloepen raken ,driftig, gaan drijven, raken
los. Ook het verlijeren tengevolge van den stroom (afdrijven) en
bij vliegtuigen door den wind, noemt men drift.
Droogwant maken.
Op niet al te oude plaatjes van de opleiding
voor matroos aan boord van b.v. de „Wassenaar" te Amsterdam,
die in 1903 verdween, of aan boord van de „Van Galen" te HellevoetSluis
en zelfs op de Kweekschool voor de Zeevaart te Leiden
(beiden omstreeks 1914 opgedoekt) kan men zien, dat het waschgoed
te drogen werd gehangen tusschen de masten aan het want.
Bij droog weer was dit inderdaad de beste plaats om het waschgoed
van de schepelingen droog te krijgen. Het opbergen van dit
waschgoed noemde men droogwant maken. Aan de opleiding voor
matroos te Vlissingen en van de dienstplichtigen te Den Helder
heeft men droogstellingen en het opbergen van deze lijnen met
waschgoed gebeurt nog op dezelfde wijze als vroeger, n.l. het begin
van de lijn wordt om den hals, over de schouders van een der schepelingen gelegd.
Hij draait zich als een tol rond, terwijl de lijn
met waschgoed om zijn schouders wordt gewonden. Als het waschgoed
aldus naar de verblijven is gebracht, wordt 'de man weer
„afgewonden- en de goederen van de lijn gehaald. Op de moderne
schepen, waar men volledige wasch- en strijkinrichtingen heeft,
zijn ook droogkamers. De naam droogwant maken bleef gehandhaafd
voor het opbergen van droog gewaaid waschgoed.
Drijfijs.
Snert met drijfijs. Stukjes, dobbelsteenen, spek, die in
de erwtensoep drijven. Wil men de snert smakelijker serveeren, dan
wrijft men deze door een zeef en verdwijnen de erwtenvelletjes;
daarna doet men er de stukjes spek in. Men noemt dit doorgeslagen snert met drijfijs.
D.T.
-is bij de marine het station voor draadlooze telegrafie, zooals
voor enkele jaren de radiohut genoemd werd.
Duiven van den admiraal.
Waar schepen zijn, zijn kokmeeuwen,
althans ter reede en in elk geval in de haven. Dat is ook
het geval in Den Helder. Men noemt daar de kokmeeuwen de duiven
van den admiraal. Hun „visitekaartjes - kunnen heel lastig zijn. Dikwijls
zitten de kokmeeuwen op den kloot van den mast en valt hun
„visitekaartje- omlaag op de brug of op het halfdek of op wie daar
toevallig staat. Als dit gebeurt tijdens vlaggeparade, waarbij iedereen
front moet maken naar de vlag, dan is dit wel zeer ongepast.
Men heeft dit zitten op den kloot wel eens trachten te voorkomen door er kleine spijkertjes in te slaan.
Duiventil.
Of het nu komt van de overeenkomst met het
kirren, dan wel van het fladderen is moeilijk te zeggen, doch het
seindek, dat boven het stuurhuis op de brug gelegen is, noemt men
de duiventil. Het is heel goed mogelijk, dat het dikwijls storend
praten van de seiners onderling op het seindek, oorzaak werd van de
waarschuwing van de brug, „dat men het gekir moest staken". Het
is ook mogelijk, dat de fladderende seinvlaggen overeenkomst vertoonden
met duivengefladder en het seindek daarom duiventil geheeten werd.
Duvel.
Een merkwaardig oud sein-instrument, dat men zelfs
in onze‘ dagen nog aan boord van de schepen tegenkomt, hoewel het
zelden of nooit gebruikt wordt. Eigenlijk beet het duvelpot. De
duvelpot lijkt veel op een klein model van onze oud-vaderlandsche
doofpot. Ook de duvelpot is van roodkoper. Aan het deksel is een
handvat aangebracht, hetwelk binnenwaarts verlengd is. Aan het
einde daarvan is een dot lappen bevestigd, die gedrenkt wordt in
de zich in den pot bevindende terpentijn, waardoor een wit vlammend
licht wordt ontstoken. In hoofdzaak wordt de duvelpot gebruikt
voor de manoeuvres met de sloepen bij nacht en als of ficieel
sein bij ten anker liggend schip, bij mist of bij nood. Wordt er van
boord een sein gegeven met zoeklicht of topseinlamp, dan is 1 duvel
het contra- of begrepensein; 2 duvels (dwz. het tweemaal achtereenvolgens
ontsteken van de duvel) een verzoek om het laatste
woord te herhalen en 3 duvels een verzoek om het geheele sein te
herhalen. Vaart men met de sloepen bij nacht op brandwacht of
manoeuvres, dan heeft het ontsteken van 1, 2, of 3 duvels de beteekenis
van resp. roei stuurboord uit; bakboord uit of recht vooruit.
Figuurlijk is beduvelen : ik zal je bijlichten, ik zal je wel krijgen, of
beduvelen : voor den gek houden.
Duvelstoejager.
Sliphaak; dient om het einde van den ankerketting
in den kettingbak aan het schip te verbinden om het uitloopen
te 'beletten. Aan boord van het pantserschip „Kortenaer",
omstreeks 1910, gebeurde het bij slecht weer, dat het anker
en de geheele ankerketting verspeeld werd, doordat men geen kans
zag den uitloopenden ketting te stoppen en de duvelstoejager uit
den bodem van den kettingbak gerukt werd.
wordt vervolgd..
|
dinsdag 17 april 2012
Matroos Vandersteng 028
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten