Marine ABC
Galgenmaal.
Zelfs dit woord is een marineterm. Het is een
uitdrukking, die aan het einde van de vorige eeuw door de nog
jeugdige knapen aan de Kweekschool voor de Zeevaart is uitgedacht.
Galgenmaal wil eigenlijk zeggen, dat het eten niet veel
zaaks is. Dat zit zoo: de Kweekschool voor de Zeevaart te Leiden
ligt... aan het Galgenwater, een water, dat de verbinding vormt
tusschen den Ouden Rijn en de stadsgrachten.
Was de snert op de Kweekschool een beetje dun uitgevallen, dan noemde men dit
een galgenmaal, omdat er teveel galgenwater in den snertketel
was gedaan. Met de jongens van de Kweekschool voor de Zeevaart
te Leiden trok deze uitdrukking naar de vloot, al moet worden
toegegeven, dat ze niet veelvuldig werd overgenomen.
Galgenmaal had nu eenmaal onder de ouderen een veel luguberer beteekenis.
Daarom werd deze term dikwijls „verzachtend" gebruikt als
„galgenwater". Later, zoo omstreeks 1909, Coen soep en boonen
niet meer het steeds terugkeerende menu vormden, verwaterde
deze uitdrukking vrijwel geheel en sinds de Kweekschool te Leiden
in den vorigen wereldoorlog werd gesloten, werd aan deze
uitdrukking „geen nieuw voedsel" gegeven
Galjoen.
Oorspronkelijk was het galjoen een drie- of viermast
zeilschip met een veel scherperen steven (galleone of galjoen ge-
heeten) dan zijn voorgangers. Dit scheepstype was een Spaansche
vinding, die echter spoedig navolging vond. Doch ook de uitbouw
aan den boeg van galeien en schepen werd spitse of
stompe galjoen genoemd. Een W.C. had men op zeilschepen
van den ouden tijd niet, tenzij men een rollende golf voor
den boeg als closetwater zou willen accepteeren. Voor in den
boeg, in het gedeelte dat men galjoen noemt en feitelijk niet
meer was dan eenig latwerk, deponeerde de zeeman zijn faecalien.
Galjoen is de plaats, (waar zelfs de keizer alleen is), blijven
heeten, ondanks het feit, dat op de pantserschepen en pantserdekschepen
reeds een bronzen plaatje met „W.C. bemanning" op de
deuren van voor een persoon bestemde ruimten werd aangebracht.
Galerij.
Ook de scheepsoverheid op de zeilschepen bestond uit
menschen en terwijl de maats op het galjoen terecht konden, vertoefden
de officieren ap de galerij, een buitenbetimmering aan den
spiegel, meer achterlijk dan dwars. In de longroom is de naam
galerij reeds lang niet meer in gebruik, maar als de oppasser een
officier moet zoeken en hij dezen niet in de longroom, niet in zijn
hut, aan dek of op de brug vindt, geeft hij die mededeeling gewoonlijk
door met de opmerking : ,,dat mijnheer zoo dadelijk wel
komen zal, want dat hij waarschijnlijk op de galerij is".
Gamelle.
Gamelle, gamellehut. Gamelle is oorspronkelijk Latijn: camelle,
camella, dat drinkvat beteekent en in het Fransch eetketel werd.
Deze uitdrukking is bij onze marine in den Franschen tijd ingevoerd
voor den bak, d.w.z. de houten balie, waarin het eten voor
de matrozen uit de kombuis werd gehaald. Tegenwoordig wordt
het woord gamelle alleen gebruikt als iets, dat betrekking heeft op
de voedselzaken der officieren en ond.officieren. De gamellehut is de
hut waar de hofmeester voorbereidingen treft voor het eten en
drinken en voor het dekken van de tafels. De gamelle is ook een
fonds voor de veraangenaming en ter aanvulling van de scheepsrantsoenen, die,
wat de grondstoffen betreft, dezelfde zijn voor de officieren als voor de bemanning.
De commandant heeft voor zijn hofmeester een eigen gamellehut.
Gasten.
Gasten zijn de geroutineerde matrozen 1e en 2e klas, waarover
met bewondering kan worden gesproken als het hun prestaties
aan boord en in het tuig betreft. Ze bleven matroos en dachten er
niet aan, hadden wellicht ook geen fiducie in zich zelf, om een
leidende functie als bootsman of schipper te gaan bekleeden.
Geblazen.
Tegenwoordig is dit anders. Laat men daaruit niet afleiden, zooals
zoovelen ten onrechte doen, dat we thans ijzeren schepen en houten
matrozen hebben, in tegenstelling met vroeger, toen men van
ijzeren matrozen en houten schepen spreken kon.
De zaak ligt immers geheel anders; aan boord van het moderne schip zijn het
niet de spierkracht en het zeemanzijn van het individu, doch de
zenuwen en de mechanische bekwaamheid, die de belangrijkste rol
spelen. Maar gasten zijn er nu ook, matrozen, bekwaam voor hun werk en berekend voor hun taak.
Er wordt aan boord van een schip heel wat
geblazen. Is het niet op het bootmansfluitje, dan toch door den
pijper of den tamboer. De uitdrukking: er is alle hens geblazen,
het is schaften geblazen, het is passagieren geblazen e.d. hoort men herhaaldelijk zeggen.
Gerrit.
Is de meeuw op den geusstok. Het is wonderlijk, zoolang
een meeuw op zoo'n geusstok kan blijven zitten. De vlaggestok
schijnt minder aantrekkelijk te zijn; misschien wel omdat deze
een .schuinen stand heeft en omdat de vlag er aan wappert. Toch
ziet men op sommige vlaggestokken wel eens een meeuw. Noemt
men hem dan ook „Gerrit" ? Wij hoorden het nimmer.
Gei.
Talie om laadboom of bakspier te baksen. Geitouw om
het zeil, in de sloepen, in een hoek tegen den mast te halen, te geien.
Geheim.
Er zijn drie soorten geheim bij de marine. Het minst
geheim is het dienstgeheim, waaronder de telegrammen, ook van
particulieren aard, worden gerekend. Daarna komt het gewone
geheim en het „zeer geheim". Alle stukken aan boord, die een van
deze kenteekenen dragen, moeten worden vernietigd, indien zij op
een of andere wijze uit handen van den vijand zijn te houden.
Gelijk werk maken.
Is het werk dat men onderhanden heeft,
afmaken, gewoonlijk direct gevolgd door den kreet „handenschoon",
dat is 5 minuten voor vastwerken (eindigen met de werkzaamheden).
Gemengd bedrijf.
De gezamenlijke stroombronnen voor de
electriciteit op de onderzeebooten vormen de accubatterij, zoowel
voor het geheele electrische bedrijf als voor de hoofd-electromotoren
voor de vaart onder water. Onze eerste Nederlandsche onderzeeboot,
de „Luctor et Emergo", die op 20 December 1906,
na twee jaren van voorbereiding door de marine van de Kon. Mij.
„De Schelde" werd overgenomen, had 60 voedingcellen (accumulatoren) voor een 65 pk motor.
De onderzeebooten van het tegen
woordige type, die in 1940 gereed kwamen, hebben 192 voedingcellen
voor twee motoren met een vermogen van 860 pk en plm.
50 kleinere motoren met een gezamenlijk vermogen van plm. 1500
pk. Elke voedingcel is plm. 1 m hoog, 40 cm breed en 60 cm diep
en weegt 500 kg. De accubatterij wordt soms opgeladen met afgekoppelde
schroef en soms tijdens de vaart van de onderzeeboot boven
water. De dieselmotor levert in dit laatste geval de energie voor de
schroef zoowel als voor de dynamo's (de electromotoren van de
onderwatervaart, waarvan het veld is omgekeerd). Men noemt dit „het gemengd bedrijf".
Gemeten mijl.
Op de Schelde en onder Texel, voor kleine, en onder
de kust van Schotland voor groote schepen met veel diepgang en
snelle vaart, is aan den wal een duidelijk zichtbare opstelling gemaakt,
stelsel van twee bakens, die op een bekenden of stand van
elkaar geplaatst zijn. Een nieuw schip, waarvan de uiterste snelheid
ook in de practijk moet worden vastgesteld, zal op uiterst vermogen
langs deze gemeten mijl varen om te controleeren hoeveel snelheid het kan ontwikkelen.
Geschutklos.
vindt men in de sloepen, d.w.z. in de zwaardere
sloepen. Er is een geschutklos op de plecht en een achtergeschut-
Hos tegen den spiegel van de sloep en achter het zettebord. Deze
dienen voor de opstelling van een kanon van 3.7 cm of mitrailleur.
Gesticht.
noemen de adelborsten hun Kon. Instituut voor de Marine.
wordt vervolgd..
|
dinsdag 24 april 2012
Matroos Vandersteng 030
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten