dinsdag 24 april 2012

Matroos Vandersteng 030

Marine ABC
Galgenmaal.
Zelfs dit woord is een marineterm. Het is een uitdrukking, die aan het einde van de vorige eeuw door de nog jeugdige knapen aan de Kweekschool voor de Zeevaart is uitgedacht. Galgenmaal wil eigenlijk zeggen, dat het eten niet veel zaaks is. Dat zit zoo: de Kweekschool voor de Zeevaart te Leiden ligt... aan het Galgenwater, een water, dat de verbinding vormt tusschen den Ouden Rijn en de stadsgrachten.
Was de snert op de Kweekschool een beetje dun uitgevallen, dan noemde men dit een galgenmaal, omdat er teveel galgenwater in den snertketel was gedaan. Met de jongens van de Kweekschool voor de Zeevaart te Leiden trok deze uitdrukking naar de vloot, al moet worden toegegeven, dat ze niet veelvuldig werd overgenomen.
Galgenmaal had nu eenmaal onder de ouderen een veel luguberer beteekenis. Daarom werd deze term dikwijls „verzachtend" gebruikt als „galgenwater". Later, zoo omstreeks 1909, Coen soep en boonen niet meer het steeds terugkeerende menu vormden, verwaterde deze uitdrukking vrijwel geheel en sinds de Kweekschool te Leiden in den vorigen wereldoorlog werd gesloten, werd aan deze uitdrukking „geen nieuw voedsel" gegeven
Galjoen.
Oorspronkelijk was het galjoen een drie- of viermast zeilschip met een veel scherperen steven (galleone of galjoen ge- heeten) dan zijn voorgangers. Dit scheepstype was een Spaansche vinding, die echter spoedig navolging vond. Doch ook de uitbouw aan den boeg van galeien en schepen werd spitse of stompe galjoen genoemd. Een W.C. had men op zeilschepen van den ouden tijd niet, tenzij men een rollende golf voor den boeg als closetwater zou willen accepteeren. Voor in den boeg, in het gedeelte dat men galjoen noemt en feitelijk niet meer was dan eenig latwerk, deponeerde de zeeman zijn faecalien. Galjoen is de plaats, (waar zelfs de keizer alleen is), blijven heeten, ondanks het feit, dat op de pantserschepen en pantserdekschepen reeds een bronzen plaatje met „W.C. bemanning" op de deuren van voor een persoon bestemde ruimten werd aangebracht.
Galerij.
Ook de scheepsoverheid op de zeilschepen bestond uit menschen en terwijl de maats op het galjoen terecht konden, vertoefden de officieren ap de galerij, een buitenbetimmering aan den spiegel, meer achterlijk dan dwars. In de longroom is de naam galerij reeds lang niet meer in gebruik, maar als de oppasser een officier moet zoeken en hij dezen niet in de longroom, niet in zijn hut, aan dek of op de brug vindt, geeft hij die mededeeling gewoonlijk door met de opmerking : ,,dat mijnheer zoo dadelijk wel komen zal, want dat hij waarschijnlijk op de galerij is".
Gamelle.
Gamelle, gamellehut. Gamelle is oorspronkelijk Latijn: camelle, camella, dat drinkvat beteekent en in het Fransch eetketel werd. Deze uitdrukking is bij onze marine in den Franschen tijd ingevoerd voor den bak, d.w.z. de houten balie, waarin het eten voor de matrozen uit de kombuis werd gehaald. Tegenwoordig wordt het woord gamelle alleen gebruikt als iets, dat betrekking heeft op de voedselzaken der officieren en ond.officieren. De gamellehut is de hut waar de hofmeester voorbereidingen treft voor het eten en drinken en voor het dekken van de tafels. De gamelle is ook een fonds voor de veraangenaming en ter aanvulling van de scheepsrantsoenen, die, wat de grondstoffen betreft, dezelfde zijn voor de officieren als voor de bemanning. De commandant heeft voor zijn hofmeester een eigen gamellehut.
Gasten.
Gasten zijn de geroutineerde matrozen 1e en 2e klas, waarover met bewondering kan worden gesproken als het hun prestaties aan boord en in het tuig betreft. Ze bleven matroos en dachten er niet aan, hadden wellicht ook geen fiducie in zich zelf, om een leidende functie als bootsman of schipper te gaan bekleeden.
Tegenwoordig is dit anders. Laat men daaruit niet afleiden, zooals zoovelen ten onrechte doen, dat we thans ijzeren schepen en houten matrozen hebben, in tegenstelling met vroeger, toen men van ijzeren matrozen en houten schepen spreken kon.
De zaak ligt immers geheel anders; aan boord van het moderne schip zijn het niet de spierkracht en het zeemanzijn van het individu, doch de zenuwen en de mechanische bekwaamheid, die de belangrijkste rol spelen. Maar gasten zijn er nu ook, matrozen, bekwaam voor hun werk en berekend voor hun taak.
Geblazen.
Er wordt aan boord van een schip heel wat geblazen. Is het niet op het bootmansfluitje, dan toch door den pijper of den tamboer. De uitdrukking: er is alle hens geblazen, het is schaften geblazen, het is passagieren geblazen e.d. hoort men herhaaldelijk zeggen.
Gerrit.
Is de meeuw op den geusstok. Het is wonderlijk, zoolang een meeuw op zoo'n geusstok kan blijven zitten. De vlaggestok schijnt minder aantrekkelijk te zijn; misschien wel omdat deze een .schuinen stand heeft en omdat de vlag er aan wappert. Toch ziet men op sommige vlaggestokken wel eens een meeuw. Noemt men hem dan ook „Gerrit" ? Wij hoorden het nimmer.
Gei.
Talie om laadboom of bakspier te baksen. Geitouw om het zeil, in de sloepen, in een hoek tegen den mast te halen, te geien.
Geheim.
Er zijn drie soorten geheim bij de marine. Het minst geheim is het dienstgeheim, waaronder de telegrammen, ook van particulieren aard, worden gerekend. Daarna komt het gewone geheim en het „zeer geheim". Alle stukken aan boord, die een van deze kenteekenen dragen, moeten worden vernietigd, indien zij op een of andere wijze uit handen van den vijand zijn te houden.
Gelijk werk maken.
Is het werk dat men onderhanden heeft, afmaken, gewoonlijk direct gevolgd door den kreet „handenschoon", dat is 5 minuten voor vastwerken (eindigen met de werkzaamheden).
Gemengd bedrijf.
De gezamenlijke stroombronnen voor de electriciteit op de onderzeebooten vormen de accubatterij, zoowel voor het geheele electrische bedrijf als voor de hoofd-electromotoren voor de vaart onder water. Onze eerste Nederlandsche onderzeeboot, de „Luctor et Emergo", die op 20 December 1906, na twee jaren van voorbereiding door de marine van de Kon. Mij. „De Schelde" werd overgenomen, had 60 voedingcellen (accumulatoren) voor een 65 pk motor.
De onderzeebooten van het tegen woordige type, die in 1940 gereed kwamen, hebben 192 voedingcellen voor twee motoren met een vermogen van 860 pk en plm. 50 kleinere motoren met een gezamenlijk vermogen van plm. 1500 pk. Elke voedingcel is plm. 1 m hoog, 40 cm breed en 60 cm diep en weegt 500 kg. De accubatterij wordt soms opgeladen met afgekoppelde schroef en soms tijdens de vaart van de onderzeeboot boven water. De dieselmotor levert in dit laatste geval de energie voor de schroef zoowel als voor de dynamo's (de electromotoren van de onderwatervaart, waarvan het veld is omgekeerd). Men noemt dit „het gemengd bedrijf".
Gemeten mijl.
Op de Schelde en onder Texel, voor kleine, en onder de kust van Schotland voor groote schepen met veel diepgang en snelle vaart, is aan den wal een duidelijk zichtbare opstelling gemaakt, stelsel van twee bakens, die op een bekenden of stand van elkaar geplaatst zijn. Een nieuw schip, waarvan de uiterste snelheid ook in de practijk moet worden vastgesteld, zal op uiterst vermogen langs deze gemeten mijl varen om te controleeren hoeveel snelheid het kan ontwikkelen.
Geschutklos.
vindt men in de sloepen, d.w.z. in de zwaardere sloepen. Er is een geschutklos op de plecht en een achtergeschut- Hos tegen den spiegel van de sloep en achter het zettebord. Deze dienen voor de opstelling van een kanon van 3.7 cm of mitrailleur.
Gesticht.
noemen de adelborsten hun Kon. Instituut voor de Marine.
wordt vervolgd..
pijltje links pijltje rechts

Geen opmerkingen :