
Marine termen 05
De avondoefeningen verliepen vlot; afwisselend klonk het aanhoudend „kok schep-op", „glazen slaan" en „gong-slag"; de veiligheidsmat
was binnen een kwartier, voor het gefingeerde gat in de
buitenhuid, op z'n merk. Overal was bedrijvigheid.
De ouwe kon tevreden zijn, temeer daar ook het hoofd-machinekamer kon rapporteeren,
dat 't in den vetput en op de vuurplaat tijdens het runnen
„alles wel en geen bijzonders" was. En toen „Piet Hein" geblazen
werd, en de bemanning binnen enkele oogenblikken in alarmstelling
gereed stond, klonk de of trap eerder dan wie ook verwacht had.
Er was ruimschoots tijd om op den bak uit te blazen, om de kansen te
bespreken betreffende het uur van binnenkomst, om zich te verdiepen
in de nog resteerende mogelijkheden van oponthoud in het
Kanaal, dat men vannacht — de lichten van Dungeness waren tegen
de donkere lucht van den komenden avond reeds aan bakboord te
zien — achter zich zou hebben.
Den volgenden morgen, op den voormiddag, werd land gepraaid
op twee streken aan stuurboord. De vaderlandsche kust was in 't
zicht. Dwars-uit lag de Scheldemond. Ondanks het buiige weer en
de woelige zee (van wind tegen en tij mee) behielden we 15 mijl. Op
een seintje naar Willemsoord was antwoord ontvangen, dat we
probeeren konden vandaag nog binnen te loopen.
Dus werd het aantal slagen opgevoerd. Want het was in elk geval beter op Zaterdag
op de ree te komen, dan tot Maandag buitengaats op en neer te
moeten houden. De roethanen sleepten de kolen voor de vuren met
een élan alsof het schip op de gemeten mijl voer.
De machines draaiden onder hoogen druk, de schroeven wentelden en trokken met
hun stuwende kracht een warreling van witgekuifd zog achter
het schip, waarboven de eerste duiven van den admiraal krijschend
volgden in afwachting van den buit, dien de zeuntjes als spoeling
door het meeuwengat gooiden.
De tachtig mijl, die de vaderlandsche kust lang is, kon zoo gemakkelijk
in 6 uur bevaren worden. Maar toen de wind krachtiger van
om de Noord ging doorzetten, dreigde er een kink in den kabel te
komen. De Noordzee-deining beukte aan bakboord, iets voorlijker
dan dwars, tegen het schip. Doch meer dan een stijve bries stond er
niet; dat konden we wel hebben, al behielden we daardoor nauwelijks twaalf mijl.
Ver in den achtermiddag werd de uiterton van het
Schulpengat verkend. Het Falgalicht in de duiven was nog te onderscheiden,
al was het een weinig harig. Verderop teekenden zich, hoogop, de contouren af van Lange Jaap.
Vrijwel de geheele bemanning hing aan dek, op den bak, langs stuurboordsloopplank en op de campagne.
Wordt vervolgd |


Geen opmerkingen :
Een reactie posten