Marine gewoonten en gebruiken
Het stoffelijk overschot, overdekt met de Nederlandsche vlag, waarop zijn gehecht
het wapen en de onderscheidingsteekens van den overledene,
alsmede de eventueele versierselen van ridderorden, eereteekenen
en/of medailles, welke hij gerechtigd was te dragen, wordt
vooruit neergezet. Het schip vaart langzaam of ligt gestopt.
Op het voorschip formeert zich de stoet, die het stoffelijk overschot driemaal over het dek dragen zal.
Voorop gaan de tamboers en pijpers, de trommen met zwart
vlaggedoek overtrokken, de instrumenten voorzien van een strik
van zwart vlaggedoek of floers. Als er een muziekkorps aan boord
is, volgt dit achter de tamboers en pijpers. Daarna volgen de schepelingen,
die bestemd zijn om geweersalvo's of te geven; daarachter
volgt het stoffelijk overschot, gedragen door onderofficieren
indien de overledene een officier was, door manschappen indien de overledene schepeling was.
Al naar gelang de overledene een bepaalde positie bekleedde, worden bepaalde formaties
samengesteld om het stoffelijk overschot in den rondgang over het
dek te volgen. Zoodra de baar wordt opgenomen om met den
rondgang te beginnen wordt het eerste salvo afgegeven. Passeert
het stoffelijk overschot op het achterschip de gewapende wacht, dan wordt het geweer gepresenteerd.
Na den derden rondgang wordt de baar op het half dek neergezet en houdt de commandant een lijkrede.
Daarna wordt de doode naar stuurboordsvalreep gedragen,
en nadat de eereteekenen en distinctieven zijn afgenomen, wordt,
onder het door den chef van de equipage overluid uitspreken der
woorden : „één, twee, in Godsnaam !" het stoffelijk overschot over
boord gezet en een laatste ,geweersalvo afgegeven.
Naar het aloude gebruik wordt zelfs in onzen tijd nog vendu
gehouden van den boedel van den overleden schepeling. De laatste
maal, dat ik bij een vendu aanwezig was, was in 1912 aan boord
van het wachtschip „Adolf van Nassau" te Willemsoord. Aan
stuurboord, ongeveer tegenover de valreep, lagen de kleedingstukken,
de kooi, de lijfgoederen netjes gerold of gevouwen,
de laken broek, het baadje en pijjekker, de muts en het lint
met zestien letters, alles bijeen op het dek.
De commandant, eenige officieren en onderofficieren en vele maats van den overledene
stonden er omheen geschaard. De provoost fungeerde
als afslager en de sergeant-schrijver noteerde de bedragen,
die voor elk kleedingstuk bij opbod werden gemijnd. Ik
herinner mij, dat veelal bedragen geboden werden, zoowel door
den commandant, de officieren en onderofficieren als door de
maats, die ver lagen boven het bedrag, dat de kleedingstukken nieuw uit het magazijn kosten.
Dat was zoo de ongeschreven wet aan boord, dat de bij vendu verkochte kleedingstukken van den
overleden scheepsmakker, tegen hooge bedragen werden gekocht
en dikwijls weer „op het kleedje" werden geworpen om opnieuw
te worden geveild. Want de opbrengst van een dergelijk vendu
was voor de nagelaten betrekkingen van den overledene, en dan
hebben de scheepsmakkers en de scheepsoverheid altijd een groot hart...
Of de vendu in Nederland nog gehouden wordt, weet ik niet.
Ik hoorde er nooit meer van. Doch uit Indië zijn mij nog twee
gevallen bekend, van 1923 en van 1936, waaruit blijkt, dat dit oude gebruik nog steeds gehandhaafd blijft.
blz 92 - 93. wordt vervolgd.. |
maandag 9 december 2013
Marine Gewoonten en Gebruiken 92-93
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten