Marine gewoonten en gebruiken
Van oudsher was het de gewoonte, dat een aan boord overleden
schepeling in zijn kombaars genaaid werd, op een houten rooster
van de dekventilatie driemaal over het opperdek werd gedragen
en met een „een, twee... in Godsnaam" over boord geworpen,
over de fokkeschoot, terwijl het schip stil lag, althans vaart
minderde. Vandaar dat doodgaan in de oude zeemanstaal ook heet : „over de fokkeschoot gaan".
Een kanonskogel werd mede in de kombaars ingenaaid — later een stuk zeildoek, verzwaard met
oude roosterijzers, om het lijk te doen zinken. Die kogel werd netjes
in mindering gebracht bij de afrekening !
Driehonderd jaar later is deze wijze van begraven in zee nog in
gebruik, zooals blijkt uit het reisverhaal van Zm. Ms. „Zilveren
Kruis", een volgetuigde driemaster met stoomvermogen, die van
15 Oct. 1887 tot 27 September 1888 via Straat Magelhaen naar Oost-Indië voer.
In de beschrijving van deze reis, wordt van de
begrafenis in volle zee gezegd : „De bemanning was in groot tenue
gekleed en volgde den doode, zooals hij daar lag, genaaid in
zeildoek, bezwaard met een paar roosterijzers, liggende op een
plank, gedragen door zijn vrienden. We hadden het grootzeil en
den fok opgegeid, zoodat we weinig vaart liepen.
Aan het hoofd van den stoet gingen de tamboer en de pijper, die zijn droevige
melodie deed hooren. Bij stuurboords valreep werd halt gehouden.
Daar stond onze commandant en herdacht de goede diensten, die
deze matroos verleende en het opgewekt karakter, dat hij bezat.
Dan werd door den commandant een teeken aan den schipper gegeven.
Een, twee, in Godsnaam. De plank, die op den valreep
rustte, werd aan den binnenkant opgelicht en wat eenmaal een
vroolijke zeeman was, gleed in zee. Fokke en groote schooten !
De zeilen staan weer bij; het leven gaat voort".
Sedert de snelvarende schepen van stoomwerktuigen voorzien
zijn en het, onafhankelijk van weer en wind, vanuit volle zee
binnenloopen van de naastbijzijnde haven een kwestie van uren,
soms van enkele dagen is, wordt de gestorven zeeman aan boord
van een oorlogsschip niet meer in volle zee begraven.
Er is trouwens een voorschrift voor de commandeerende officieren, waarin staat,
met verwijzing naar het Kon. Besluit van 18 Oct. 1869, dat de
lijken van in zee overleden personen, zoo mogelijk aan den wal moeten worden begraven.
Aan boord van Hr. Ms. „Gelderland" gaf dit in Sept. 1907 aanleiding
tot moeilijkheden. Op 25 Sept. was een Curacaoschen neger
hulpstoker aan hartverlamming overleden. Men wenschte het lijk zoo
spoedig mogelijk te begraven en omdat in de tropen een lijk spoedig
tot ontbinding overgaat, koerste men naar het dichtstbijzijnde kustplaatsje Guizia op Venezuela.
De burgemeester echter meende, dat men aan boord het lijk wilde verdonkeremanen en eischte voor zichzelf
en voor den dokter, die het lijk moest schouwen, een hoog bedrag
als zwijggeld. Natuurlijk werd dit geweigerd, maar toen kon de
begrafenis aan den wal niet doorgaan en trok men 27 Sept weer
naar zee, om daar den overledene zijn laatste rustplaats te geven.
Toch wordt, naar de aloude gewoonten en gebruiken aan boord
onzer schepen, ook thans nog rekening gehouden met de mogelijkheid
van een sterfgeval aan boord en het „over boord zetten
van het stoffelijk overschot met militaire eerbewijzen".
Tenzij de toestand van weer en zee of gevaar voor epidemieën
het noodzakelijk maakt, dat daarvan wordt afgeweken, heeft het
over boord zetten van het stoffelijk overschot in zee als volgt plaats :
De gewapende wacht of een detachement mariniers staat op het achterschip aangetreden,
de commandant, de beschikbare officieren en schepelingen zijn ongewapend aan dek.
het achterschip aangetreden, de commandant, de beschikbare officieren
en schepelingen zijn ongewapend aan dek.
blz 90 - 91. wordt vervolgd..
|
vrijdag 6 december 2013
Marine Gewoonten en Gebruiken 90-91
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten