
Marine gewoonten en gebruiken
In 1818 was de koningssloep gereed. Slank en sierlijk, met beeldhouwwerk
getooid, ligt ze op het water over een lengte van
17.5 m, doch daarvan steken het galjoen en het achterschip over
een gezamenlijke lengte van ruim drie meter boven de waterlijn uit.
Op het grootspant is de sloep ruim 2.6 m breed. Bij de laatste
doft voor de slagroeiers, loopt het boord omhoog in een lange wulf,
een klein hek en een fraaien spiegel. Waar het boord omhoog
loopt en de kajuit eindigt is een baldakijn, aangebracht voor beschutting van de vorstelijke personen.
![]()
Twintig roeiers zorgen voor de voortbeweging van deze statiesloep.
In 1841 is de koningssloep voor 't eerst in gebruik genomen,
'tijdens een bezoek van Koning Willem II. aan Rotterdam, geroeid
door zonen der notabelen uit deze koopmansstad, die gekleed waren
in een costuum, dat op een matrozenpak moest gelijken, doch dat
bestond uit een blauwe broek, wilt vest, wit hemd met grooten
kraag en wit baadje, omgeven door een oranjesjerp. Ze droegen
een zwarten matrozenhoed met een lint in de kleuren van Rotterdam, groen en wit gebiesd.
Toen de marinewerf in Rotterdam werd opgeheven, werd de
'koningssloep naar Amsterdam overgebracht, maar de geschiedenis
vermeldt niet wanneer en bij welke gelegenheid de gewoonte voortgezet
werd om de vorstelijke personen met de statiesloep te roeien.
Wel zegt de overlevering, dat „mannen met baarden, gekleed in
blauw baadje, laken broek en zwart gelakte matrozenhoed", als roeiers moesten fungeeren.
Tijdens de 40-jarige regeerperiode van Koningin Wilhelmina
werd de koningssloep meermalen gebruikt. Zoo b.v. tijdens de
vlootrevue op 't Hollandsch Diep in 1898, tijdens het bezoek van
den President der Fransche republiek Failiêres en Koning Christiaan
van Denemarken te Amsterdam, tijdens de tewaterlating van
den flottieljeleider „Tromp" op 24 Mei 1937 en tijdens de tewaterlating
van het m.s. „Oranje" op 8 September 1938.
Een eeuwenoud gebruik is het roeien en brengen van eerbewijs
door de roeiers in de sloep, waarin vorstelijke of hooggeplaatste
personen komen. Eeuwenoud en naar Nederlandsche methode ook elders toegepast.
Toen voor eenige jaren de huidige regent van
Hongarije een Nederlandsch zee-officier in Barcelona van het
Oostenrijksche schip per sloep naar den wal liet roeien, werd hem
gezegd, dat hij de Hollandsche commando's kon gebruiken. Dit gebruik
bestaat hierin, dat de roeiers op het commando „riemen op",
de riemen rechtstandig omhoog in de sloep plaatsen met de bladen
langsscheeps; de roeiers nemen de militaire houding aan, houden de
riem met de linkerhand vast en brengen met de rechterhand het
militair saluut. Zoodra de vorstelijke of hooggeplaatste personen
in de kajuit hebben plaatsgenomen, gaan de roeiers zitten, doch laten de riemen rechtstandig staan.
Na het commando „haak voor", tillen de beide voorste roeiers
de riemen een handbreedte omhoog, klappen de bladen van de
riemen tegen elkaar en laten de riemen dan naar voren, over den
boeg, langsscheeps in de sloep neerkomen. De haakvoor, die aan
den walkant in de sloep zit, duwt met den haak de sloep zoo ver
mogelijk uit den wal, waarna het commando volgt : „riemen toe";
d.w.z. dat de roeiers de riemen gelijktijdig en zonder te gooien in
de scheegaten moeten leggen, de bladen 'horizontaal in afwachting van verdere commando's.
De beide „haak-voor's" schuiven hun riemen dan gelijktijdig weer over den boeg, totdat ze vrij liggen en
plaatsen dan de „riemen toe", d.w.z, in de scheegaten, de bladen
eveneens horizontaal. Op het commando „haalt op", na een
zeer korte rustpooze gevolgd door: „gelijk", strekken de roeiers de
armen en brengen het bovenlijf naar voren (d.i. achterzijde van de sloep),
draaien gelijktijdig de riemen een kwartslag, waardoor
de bladen verticaal en vlak boven het water komen en vallen
„gelijk" in de riemen, d.w.z. trekken de riemen krachtig door het
water om direct daarna weer rechtop in de sloep te gaan zitten.
blz 102 - 103. wordt vervolgd..
|


Geen opmerkingen :
Een reactie posten