Marine gewoonten en gebruiken
„Goeden morgen", zei ik,
„Goeden morgen", antwoordde Vandersteng.
„Waar heb je die buit gemaakt ?" vroeg ik hem, met m'n hoofd
'n knik makende naar den bengelenden haaientand.
Vandersteng keek langs z'n baadje naar de medailles.
„Neen-, zei ik, „ik bedoel die haaientand". Meteen greep ik er
naar, liet dezen speelsch belangstellend tusschen m'n vingers
glijden en keek Vandersteng vragend aan. Hij trok z'n wenkbrauwen
samen. Ik begreep er uit, dat deze attentie hem minder aangenaam
was. Misschien vond hij het vervelend, dat ik mijn belangstelling
concentreerde op dat baadjeskettinkje en dien haaientand, omdat ze
feitelijk aan de uniform niet mogen worden gedragen. Maar waarom
zou ik hem daarover kapittelen ?
Het kwam niet in me op; die haaientand
interesseerde me ! Het leek me ijselijk aardig iets van zoo'n
haaienvangst to hooren vertellen; hoe ze aan boord zoo'n gevaarlijken
veelvraat vangen en het spartelende en met den staart slingerende
en slaande haaienbeest binnenboord brengen, stroopen, in mooten
snijden en weer buitenboord gooien met een variant op het bijbelwoord:
„Haai zijt ge en tot haai zult ge wederkeeren", omdat de
resten van het haaienbeest gewoonlijk door de om het schip zwervende
haaien met groote slokken worden opgevreten.
„Is het waar", vroeg ik, „dat ze den staart van een gevangen haai
aan boord aan den geusstok spijkeren ?”
Vandersteng knikte en zweeg.„ . . .
En dat de huid gedroogd gebruikt wordt inplaats van schuurpapier ?"
„Jawel-, zei Vandersteng. De kortheid van dit antwoord ontging
me niet. Als Vandersteng bevreesd was, dat ik hem met dit buitenmodel
aanhangsel van zijn uniform zou lastig vallen, dan zou ik hem
toonen dat daarvoor geen enkele reden was. Dus vroeg ik hem
vriendelijk en belangstellend :
„Ik heb wel eens gehoord dat ze de knokige ruggegraat van een
haai uitkoken en aaneenrijgen tot een exotischen wandelstok. Is dat zoo ?"
Vandersteng knikte, maar z'n gezicht stond strak en z'n wenkbrauwen
zochten elkaar nog steeds.
„Interessant", zei ik. „En. . . die tanden . . . ik bedoel zoo'n
haaientand; als je die bij je draagt... is 't waar, dat zoo'n haaientand
geluk aanbrengt ?" „Onzin !" bromde Vandersteng.
„Ik heb 't wel eens hooren zeggen", verontschuldigde ik me. „In
elk geval kan deze haaientand jou geen ongeluk meer aanbrengen".
Ik lachte om dit zelfgemaakte grapje. Maar Vandersteng bleef gesloten.
„Je bent niet bepaald in een feestelijke stemming, terwijl je er toch
feestelijk genoeg uit ziet om een vroolijk gezicht te kunnen toonen",
merkte ik op. „Is er iets bijzonders te doen vandaag ?"
„Met vlaggeparade is 't alle hens en groot tenue".
„Zoo, zoo", deed ik geinteresseerd. „Waarvoor ?"
„Uitreiking onderscheidingen". Vandersteng zei het met nadruk.
„Onderscheidingen ?"
„Ja", zei Vandersteng. „Onderscheidingen en geen haaientanden".
Meteen maakte hij rechtsomkeert en wilde heengaan. 1k greep naar
hem om hem tegen te houden, doch door zijn keerende beweging
hield ik den linkerkant van z'n baadje vast en rinkelden de medailles
tegen elkaar.
„O", zei ik en liet los. Want meteen begreep ik, dat ik een groote
stommiteit begaan had door Vandersteng te vragen naar bijzonderheden
over een haaientand en te zwijgen, ja zelfs geen aandacht te
schenken aan de in den strijd en door trouwen dienst verworven
medailles. Zou hij daarover het land hebben? Kinderachtig. Was
het eigenlijk wel kinderachtig ? Ik zelf heb geen medailles; ik heb me
ook nooit onderscheiden van den gemiddelden vaderlander, behoudens
dan mijn lidmaatschap van een tiental vereenigingen.
blz 10 - 11. wordt vervolgd.. |
vrijdag 18 oktober 2013
Marine Gewoonten en Gebruiken 10-11
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten