hoofdstuk 4- Marineschetsen van 1900 tot den Mei-oorlog 1940.
Maar om op Kootker terug te komen, die als Sam Blok
marineschetsen schreef : hij kwam in 1901 bij de marine, op
16-jarigen leeftijd, afkomstig van de ambachtsschool te
Amsterdam. Met 7 collega's, 6 Amsterdammers en een Nijmegenaar,
vormden zij de op 1 October 1901 ingestelde opleiding voor
geweermaker-monteur, later gesplitst in een opleiding voor
geweermakers en deze weer hervormd in geschutmakers, en een
opleiding voor monteurs, waarvoor te Amsterdam, tegenover de
Zeevaartschool aan de Prins Hendrikkade de Marinemonteursschool
werd gebouwd. Doch toen was het alweer eenige jaren verder.
Met deze categorie vaklieden bij de marine en daarbij de stokers,
later machinedrijvers en thans machinisten genoemd, de
torpedomakers, vliegtuigmakers e.d. technische vaklieden, kreeg
de marine met de verbeterde editie van den matroos een geheel ander aanzien.
Ik heb als matroos de oudste rechten bij de marine," zei
Vandersteng, ,maar ik aarzel niet te zeggen, dat het percentage
vaklieden, technische marinemannen dus, dat der matrozen verre
overtreft. Met Kootker en zijn collega's kwamen de eerste heeren voor den mast.
Uit hen groeiden bekwame leeraren voor ambachtsscholen, een
hunner bracht het — na alle rangen bij de marine te hebben
doorloopen, in 1931 tot officier-monteur bij de marine en Kootker
verliet in 1911 de marine — hij was toen sergeant-monteur
— om, zich op te werken tot hoofdopzichter bij de
electriciteitsafdeeling van het marine-etablissement te
Soerabaja, vanwaar hij in Augustus 1931 als gepensionneerd
Oost-Ind. ambtenaar in Holland terugkeerde.
Van zijn in dienst komen schreef hij in een van zijn vele
schetsen : „Het kleeden ging nog volgens het vooral aan
miliciens welbekende recept : je mag je schoenen passen en je
jekker; de rest moet pas zijn, zoo niet, dan groei je er wel in
of uit... Men sprak er een eigen taaltje. Daarmee bedoel ik
natuurlijk niet enkele krachttermen; die waren aan den wal ook
wel te hooren; neen, ik bedoel de gewone voertaal.
Tijdens het foliëeren van onze plunje, voor welk karwei
enkele matrozen waren aangewezen, vertelde er een zonder blikken
of blozen : „Ik bracht in '94 de ,,Wilhelmina" naar de
Oost". Niemand toonde eenige verwondering of bewondering, maar
wij staarden vol ontzag den spreker aan. — Dat is zeker een
kap'tein, zou het niet ? — Zal wel zoo zijn, ofschoon hij nog erg jong is.
„En ik heb de tweede Van Galen gehad," zei een andere
matroos. „Was daar koorts bij ?" waagde een onzer.
„Monteur, je moet me niet belazeren, want al komen jullie nou
met een boordje om aan boord, je moet evengoed nog een hoop leeren."
Ja, dat was ons óók duidelijk ! „Nou, toen ik zes weken geleden proefstoomde met de ,,Regentes"..... Dat was een mannetje. Dat moest vast een ingenieur of zoo iets zijn. ,Henk," riep ik een collega toe, „die eene daar heeft geproefstoomd met de ,,Regentes", wat een reuze geleerdheid moet daar zitten onder die menschen, en nu zijn ze bezig met onze stamboeknummers te merken in onze zakdoeken." Met Kootker en z'n collega's was het intellect ook tot de bakstafels doorgedrongen. De technische ontwikkeling bij de marine sprak omstreeks 1905 het sterkst tot de verbeelding en in de toekomstdroomen van den modernen marineman, met den eersten Nederlandschen onderzeeboot, die met Amerikaansche licentie, van de ,,Holland Electric Boat Company" te New York bij de Mij. „De Schelde" te Vlissingen gebouwd, op 3 Dec. 1905 gereed was. Maar omdat de Amerikaansche technici de Noordzee wat al te hobbelig en te gevaarlijk vonden, gingen onze eigen menschen proefstoomen met deze onderzeeboot en slaagden. Tot de eerste bemanning van 10 personen behoorde ook Kootker. Terwijl vrijwel alle schrijvers van marineschetsen nog met den zeiltijd en de oude marine glorieeren, zit Sam Blok te zelfder tijd met z'n herinneringen in de vernuftigste schepen van de 20ste eeuw, de onderzeeboot : „Ons bootje telde, van boeg tot hek, precies twintig meter. Stond je binnen in de boot, dan zag je, als je naar voren keek, de punt en als je je omdraaide, natuurlijk vanuit diezelfde plaats, het binnenste van het achterschip. Volgens bladzijde zóóveel van het ,,Handboek der Logica" word alles wat daartusschen lag, ook waargenomen. En aldus leerden wij met z'n tienen elkaar kennen. -Mannen, we treffen het : Zuidoostenwindje vandaag". We lagen klaar om uit te varen en kenden het stukje galgenhumor al : „Nee ... nou ik het nog eens bekijk, het is toch Zuidwest!" De wind was dan natuurlijk Zuidwest. Stijve bries, windkracht 8. Gaat nogal... Wacht u maar even... Wordt vervolgd.. |
dinsdag 2 juli 2013
Schetsen en Humor 121
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten