hoofdstuk 1- Marineschetsen na den 4en Engelschen oorlog en voor den Franschen tijd.
De een sloeg de handen hemelwaarts, terwijl de andere zijnen
God om genade smeekte; hier riep men schreijende om vrouwen en
kinderen en ginds zag men de menschen, als door schrik
verstijfd, ons lot en einde bevende verwachten. Geen oogenblik
waren de bedrukte oogen van de ijselijke rotsen, reeds gereed om
ons te verbrijzelen, of te houden. De branding was
allervreeselijkst en sloeg over den hoogen steilen berg, die den
Oosthoek van het eiland uitmaakt, De Luitenant van Borcharen en
ik, namen op de bak, toen er niets dan vergaan voor oogen was, 'n
eeuwig afscheid van elkander en verwachtten, God sterkte ons, ik
schrijf het niet aan kracht van denken toe, vrij bedaard den dood.
De Kapitein omringt van hoopelooze schepelingen, sloeg, toen
hij ons einde zag naderen, mede de handen in elkander en
hemelwaarts, roepende : Wij zijn verlooren ! De Kadet Brouwer
naauwelijks elf jaren oud en aan zijne bijzondere zorge
aanbevolen, verzocht en verkreeg om aan hem het laatst vaarwel te
mogen zeggen; dit afscheid was zeer aandoenlijk en kostte aan
wederzijden tranen. Er ligt een eilandje of groote klip even
binnen den Oosthoek van Minorka, met blinde rotsen omzoomd,
waarop de zee allergruwelijkst kookte en brandde; hier dachten wij
allen het leven te laten en schreven elkander geen drie minuten
meer toe; een ieder bereidde zich : de eene voet stond in het
graf, terwijl de andere reeds geligt, nog even op den rand rustte.
In deze oogenblikken valt het tuianker hetwelk de
Kapitein Van Halm, ik en nog een matroos van den boeg kapten; het
schip tornde of draaide er even voor op, maar toen ook brak het
touw, evenwel, door deze optorning waren wij min of meer op de
zee gedraait, dat is : wij hadden daar door de golven meer van0
voren gekregen en raakten aan het deinsen, welke gelukkige
werking door het brassen der groote ra vermeerderd werd en wij
dreven deze vreeselijke klip, op een zeer korten afstand, mis en voorbij.
Toen begon er zich een flaauwe schemering van hoop op te
doem, men kapte het daagsanker, doch dit in de vleet van het
voorstengen wand en zeilen, door het breken der voorsteng op
hetzelve nedergevallen, en hetwelk wij nog niet hadden kunnen
redden, verward zittende, hield lang op voor het viel en wij
dreven intusschen al nader en nader naar de kust; eindelijk vat
het grond en het houdt, nadat de gantsche beug was uitgeloopen.
Te vergeefs waren alle onze pogingen geweest om het te stoppen, kooigoed, plunjes van het
volk, alles werd er op het uitvliegend touw geworpen, doch ook
alles was ijdel, alles vloog de kluis uit en ik kreeg door een
zwakke hals, een snoot van stopper, die ik om het touw wilde
slaan, 'n slag in de lendenen, daar ik nog gevoel van heb,
terwijl intusschen 't uitvliegend touw de slip van mijn rok,
welke tusschen hetzelve en de zwakke hals was ingeraakt, met
geweld afscheurde en mede de kluis uitvoerde.
Alle kracht, alle pogingen schoten hier te kort, de geweldige drift was niet te
stuiten en veroorzaakte door deszelfs wrijving op kluis en beting
een rook en damp, die alle oogenblikken voor het uitbersten der
vlam deden vreezen; eindelijk de beug uitgeloopen en de zware
stopper onder in het kabelgat, onder den naam van duiveljager
bekend, gebroken zijnde, rukt het touw eenige bogten onder de
plegtbeug uit; deze bogten maken kringen; en het geen door geen
menschelijk vermogen te stoppen was geweest, stopt nu zich zelve.
Intusschen hadden wij het plegt en laatste anker willen kappen en
daar zulks onzes inziens niet spoedig genoeg kon geschieden, was
zelfs reeds het boord aan stukken gekapt- om het plaats te maken;
maar tot ons geluk kon het niet vallen voor dat het was afgezet
en toen hield het daags reeds. Bij het houden van dit anker en
toen het schip er voor optornde en liggen bleef, was de snelle de
eensklapsche overgang van angst tot blijdschap boven alle
beschrijving; verheugd, verblijd van ons voor anker te zien,
verlichtte thans een nieuwe straal van hoop de benaauwde zielen
en ofschoon de vreeselijke hooge zee het schip allergeweldigst
deed werken en stampen, waardoor de bak of het voorschip
somwijlen geheel onder water was, wenschten wij echter elkander
geluk en dachten nu gered te zijn.
Maar ook deze vreugde duurde niet lang; het touw op eene vuile rotsige grond leggende, was
welhaast aan stukken gevijld; het breekt en het nu weder opnieuw
drijvend schip ijlt met de vorige snelheid na de klippen, die
onze vernieling dreigden. Te rug gestort in de somberste, in de
treurigste duisternis, te rug in onzen vorigen doodsangst,
zweefden thans schipbreuk en sneuvelen, dood en graf op nieuw
rondom ons en terwijl een ieder hunner, zich weder in al zijne
vernielende akeligheid vertoonde, hoorde men op onderscheidene
plaatsen de vreeselijke woorden : Het is gedaan ! Wij zijn weg ! Wij
zijn verloren ! met vreeselijke, met bevende en veege stemmen uitroepen.
Wordt vervolgd |
donderdag 2 mei 2013
Schetsen en Humor 021
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten