Marine ABC
Tali.
Dit woord wordt algemeen gebruikt als 6611-, twee-, of
driebloks hijschwerktuig aan boord, hoewel dit wippers, klaploopers,
zijn, of in het algemeen takels zijn. Tali is Maleisch en beteekent touw.
Talje.
Talje, eigenlijk faille. Bij balie is reeds gezegd, dat men daarvan
verschillende grootten heeft, aangeduid als eerste, tweede,
derde en vierde talje balie. Van talje spreekt men ook voor kleedingstukken
van den schepeling nl. eerste talje broek, of tweede talje
frokje, of derde talje sokken of vierde talje pijjekker. De eerste is
de grootste. Van de matrozen spreekt men vergelijkenderwijze ook
van eerste-, tweede- of derde- talje-matroos als men 1ste, 2de of 3de klas bedoelt.
Taptoe.
De oorsprong van het woord „taptoe" moet gezocht
warden in het signaal tot het sluiten van den tap. Van oorsprong is
dit geen marineuitdrukking en zij heeft met het sluiten van den tap
aan boord dan ook weinig of niets te maken, omdat de tap aan boord
alleen bekend is bij de officieren en onder-officieren.
Bij de marine wordt de taptoe in enkele variaties geblazen, waarvan de Russische
taptoe wel het meest bekend is. Er is voor enkele jaren een prijsvraag
uitgeschreven om den oorsprong van de invoering van de
Russische taptoe bij de marine te achterhalen,
Hoewel daarbij aardige bijzonderheden naar voren kwamen, kon
de oorsprong toch niet vastgesteld worden.
Territoriale wateren.
Oorspronkelijk werd daaronder verstaan
het grensgebied in zee bij laag water, zover uit de kust als een
kogel uit het scheepsgeschut draagt, Dit werd allengs op één zeemijl,
later op drie zeemijl bepaald. In 1895 heeft Nederland, zonder
succes, pogingen gedaan deze grens tot 6 mijl uit de kust vastgesteld
te krijgen. De nog steeds niet opgeloste Wielingen-kwestie is intusschen
daar om te bewijzen, dat de handhaving der driemijlsgrens bij
grensrivieren tot internationale moeiliikheden kan leiden. Thans
schijnt de 7 mijls grens door Amerika ingevoerd te zijn, doch dit
heeft nog geen internationale navolging gevonden.
Theewater.
dat is weer een van die eigenaardige marineuitdrukkingen,
waarvan men probeeren moet, niet zonder gevaar
om er glad naast te zijn, om den oorsprong te achterhalen. Zeker
is, dat theewater met theewater niets te maken heeft, doch dat het
betrekking heeft op het avondeten aan de bakken, bestaande uit brood, koffie en toespijs.
Oorspronkelijk echter werd er wel theewater
verstrekt, althans in een rapport van den Kapt. luit. ter zee
1. F. D. Bouricius aan boord van Zr. Ms. fregat „Jason werd in
1846 geschreven : „Het warme of laauwe alias theewater, dat des
avonds verstrekt wordt, dient voor de meesten tot niets anders dan tot weeken van brood".
Echt theewater zal het wel niet geweest zijn
want, zoo wordt verder opgemerkt : „zij, die gelegenheid hebben
gevonden, hun rantsoen kaas te verruilen, hebben zich wat koffie
of thee weten aan te schaffen en genieten daardoor eene weelde, die door anderen gederfd wordt.
Doch eenmaal in zee, houdt dat
ook op, want, zoowel de uitleg van geld, als de bergplaats, belet eenigen voorraad in te slaan".
Een oude uitdrukking, die nog gebruikt wordt, is : „Een mandje met theewater krijgen" :
een pakje met versnaperingen van thuis toegezonden krijgen.
Tjetten.
Tjetten is schilderen, niet in de beteekenis van op
schildwacht staan, want van dit schilderen spreekt men bij de
marine nooit, zooals men ook nooit „schilderhuisje", doch schildwachthuisje zegt.
Het hier bedoelde schilderen is verven : tjetten
zegt men bij de marine; verbasterd van het maleische ngetjêt.
Toebloks.
Is dit Nederlandsch of Engelsch ? De eerste lezing
is, dat het ontleend zou zijn aan het Engelsche two blocs d.w.z.
twee blokken. Neen, zegt de andere lezing, en wij onderschrijven
deze, omdat ze met de marineterminologie veel beter overeenstemt :
toebloks komt van toehalen van twee blokken. Als we aan een takel
trekken, halen we zoolang aan de talie totdat de blokken geheel
naar elkaar toegehaald zijn.
Toekang Plak.
Toekang Plak, Sinds te Soerabaia de marinehaven is gemoderniseerd,
er een prachtige torpedohaven gekomen is en men van
kruiser- of Javakade e.d. spreekt, begint Toekang Plak minder
beteekenis te krijgen. Toch zal elke marineman de aanlegplaats voor
alle sloepen en de seinmast voor communicatie met de ter reede
liggende oorlogsschepen zich herinneren en blijven herinneren, d.i.
Toekang Plak aan den Oedjong.
Vroeger was het er wat rommelig
en stonden er wat boomen als een verdwaald bosschage. Het was
er niet zonder gevaar voor de oedjongtijgers (een niet nader te
noemen soort inlandsche vrouwen ), zeker niet als men wat lang
moest wachten voor de sloepen van boord kwamen om de passagiers
van den wal te halen. Maar dan was er de toekang plak nog (en
daaraan ontleende deze aanlegsteiger zijn naam), die je met een
tambangan of prahoe (prauw) als overzetbootje voor een plak
(2 centstuk) per persoon naar boord bracht,
Torpedistenbloed.
Het is minder griezelig dan het woord doet
vermoeden. Bovendien wordt dit woord weinig gebruikt en spreekt
men, of juister sprak men van een „torpedistenbakkie" als men een
sterke kop koffie voor het wachtsvolk gereed maakte. Eigenlijk zit dit
zóó. De torpedodienst was, in de jaren 1890-1912, hoofdzakelijk
een dienst met klein materiaal aan torpedobooten, aanvankelijk spar-, later visch-torpedobooten.
Er werd veel zeemanschap vereischt
van de opvarenden en men had inplaats van kwartiermeesters,
bootslieden en schippers, overeenkomstige rangen van torpedisten,
die speciaal voor den torpedodienst waren aangewezen. Er werd
ander de torpedisten veel en sterke koffie gedronken om bestand
te zijn tegen het ruwe zeemanswerk.
Hun speciale logementschepen,
de „Varnix" en de „Koningin Emma" (deze laatste werd later
Wachtschip en ligt nu nog in Den Helder) werden daarom koffieschepen
genoemd. Nergens bij de marine dronk men zoo'n torpedistenbakkie
koffie als aan boord van hun schepen; „je kreeg er torpedistenbloed van".
Uitdeketting.
Deze roep of waarschuwing wordt gehoord als
men het anker laat vallen, maar wordt ook gebruikt als plaatsvervangende
naam om er den matroos mee aan te spreken, zooals dit
ook met Vandersteng het geval is. Tot den leek spreekt de naam
Vandersteng meer en beter dan Uitdeketting. Nietwaar ? het zwierige
terrein van den bevaren matroos in het topje van den mast — de steng !
Met Uitdeketting zit het geval anders. Er was en is nog een
tekort aan personeel aan boord. Zeker, volgens de rollen zijn alle
noodzakelijke plaatsen aan boord in tijd van actie bezet. Doch dat
is het beroemde „uiterste minimum". Er zijn ook in gewone omstandigheden
aan boord herhaaldelijk momenten, dat voor een gegeven
werk geen mannetjes beschikbaar zijn.
Dan is het de schipper, die zorgen moet, dat de zaak toch marcheert. Als er dan betoel betoel
nergens meer een mannetje te krijgen is, moet de schipper verzuchten :
„Ik kan ze toch ook niet uit de ketting halen !"
Want... en dit is de oplossing van het verhaal : de schalmen van
een ankerketting hebben in het midden een dwarsbalk. Deze dwarsbalk
heet : mannetje, het onmisbare maar tevens onbereikbare mannetje uitdeketting.
Uit de kinken blijven.
In de zeiltijd was dit reeds een ernstige
waarschuwing, omdat een kink in den kabel moeilijkheden geven
kon. Van meer beteekenis is deze uitdrukking geworden, sinds aan
boord stalen trossen gebruikt worden, die op een trossenrol opgewonden
moeten worden als ze hun dienst bij het meren hebben gedaan.
De stalen trossen zijn vanwege de vele en onhandelbare
kinken die er in komen, niet alleen lastig, doch ook gevaarlijk, omdat
in de kinken dikwijls metalen draden gebroken zijn die met
venijnige scherpte de handen openhalen.
Uiterst vermogen.
In tijd van actie, bij oproep om hulp e.d., zal
het schip meer voortgang moeten maken dan volle kracht. Vooral
bij een achtervolging, of als men achtervolgd wordt, moet de uiterste
krachtsinspanning aangewend worden. Dan gaat het bevel naar de
machinekamer : „Uiterst vermogen !"
Figuurlijk wordt het ook wel in verband gebracht met de uitdrukking : „over de rooie streep" en
„stoomen". Over de roode streep (op den manometer) gaan, beduidt
dat er te hooge spanning is. Van iemand, die over .de roode
streep gaat, bedoelt men te zeggen, dat hij zich te veel inspant of
erg kwaad is. Hij stoomt te hard; hij maakt zich te druk. Die man
loopt op uiterst vermogen; aan den wal zou men zeggen : hij loopt z'n eigen voorbij.
Uitluisteren.
Elk Nederlander luistert ergens naar, doch de
marineman luistert uit. De provoost waarschuwt als hij iets aan
het verzamelde baksvolk te zeggen heeft : „Luister uit !"; de schipper,
de officier van divisie, kortom allen die iets mede te deelen
hebben, kondigen dit aan met : ,,luister uit".
Waarschijnlijk heeft men deze uitdrukking gebruikt, omdat de uitkijk niet alleen moet
uitkijken, doch ook uitluisteren. Maar, zooals elders werd opgemerkt,
moet men niet probeeren den zin van alle marinetermen
te achterhalen. Want waarom zegt men bij de marine „ontledigen voor
het leeg maken van gevulde granaten en „schadeloos voor
een zwaar beschadigd schip ? Omdat dit oud-Nederlandsch is (zie b.v. den Statenbijbel : Christus heeft zichzelve — als God —
ontledigd en is een dienstknecht gelijk geworden).
Uitmonstering.
Onderscheidingsteeken, waaraan men kan zien
tot welk dienstvak een marineman behoort. Bij de marine is niet elke
man, die een matrozenuniform draagt, matroos.
Er zijn tal van dienstvakken, zooals stokers, torpedomakers, vliegtuigmakers, monteurs,
konstabels, geschutmakers, machinisten, seiners, timmerlieden,
telegrafisten, gezwegen nog van de baantjesgasten. Zij, die in
den stand van matroos, of daarmede gelijk gesteld zijn (uitgezonderd
de mariniers) dragen ook de matrozen-uniform.
Dat is ook het geval bij hen, die in overeenkomstigen rang van kwartiermeester
(dus de korporaals) geplaatst zijn; hoewel de korporaals
bij de marine tot de onder-officieren gerekend worden, doch in het
volksverblijf gehuisvest zijn. Aan de uitmonstering op de linkerbovenmouw
kan men bij den marineman beneden den rang van
officier zien, tot welk dienstvak iemand behoort.
Elk dienstvak heeft een onderscheidingsteeken, met uitzondering van die van kok en
hofmeester. De officieren van administratie en de schrijvers zijn te
herkennen aan hun witte uitmonstering.
Bij de officieren heeft men niet zoo'n groote verscheidenheid van.
„dienstvakken-. Drie zijn er, nl, de officieren van den marinestoomvaartdienst,
de officieren-vlieger en de officieren van gezondheid,
die op de pet en kraag van de jas resp. een toorts met twee gekruiste
pijlen met kroon, een motor met propeller met kroon en een esculaapsstaf met kroon dragen.
De rangonderscheidingen vindt men bij
alle gegradueerden op de beide benedenmouwen. Voor de officieren
gouden galons, voor de onder-officieren met den rang van sergt. en
majoor gouden chevrons (de adjudanten en opperschippers geel
zijden koordje) en de korporaals geel kemeisgaren chevrons. Er zijn
nog enkele andere aanduidingen, zooals op boernoe, mantel, cape
of (voor Indië) witte kleeding en de werkkleeding, doch dit alles is bijzaak.
wordt vervolgd..
|
zaterdag 24 november 2012
Matroos Vandersteng 042
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten