Marinetermen vervolgK
Klamp.
Dwarsbalkje op potdeksel, tegen boord, verschansing
of dergelijke voor het beleggen van touw; ook wel kikker. Voor het
beleggen van touw gebruikt men ook wel den korvijnagel (van paardenvleesch,
een speciaal soort hout, van koper of van ijzer).
Klaplooper.
Is een takel, d.w.z. een hefwerktuig, bestaande uit
twee eenschijfsblokken en het benoodigde touw.
Klaren.
Den wimpel klaren, de vlag klaren; zorgen dat de vlag
of de wimpel, die door den wind in touwtjes of stagen niet vrij-uit
wappert (onklaar geraakt is) , wederom voluit waait.
Klarigheid.
Klarigheid maken, gereed maken. Klarigheid maken voor het
strijken van de sloepen of klarigheid maken voor schijfschieten,
schijfoptuigen e.d.
Klassiaan.
Is iemand, die in de strafklasse geplaatst is. Dat is
geen speciale marinetuchtmaatregel. Doch bij de marine liepen de
klassianen meer in de gaten, omdat ze niet zooals bij het leger naar
Vlissingen (later naar Hoorn, doch sedert den vorigen wereldoorlog
opgeheven) werden gezonden, doch aan boord hun straftijd uitdienden.
Voor 1907 gingen ook mariniers als klassiaan (met minimum
straftijd van 7 maanden) naar Vlissingen. Toen in 1907 de
mariniers den scheepsdienst, ook bij plaatsing aan den wal mee
liepen, werd de toepassing van deze straf voor de mariniers met die
van de matrozen gelijk gesteld.
De schepeling (gewoonlijk bleef dit beperkt tot den matroos
derde, hoogstens een enkelen tweede klas, die ietwat tuchteloos was
en in het gareel gebracht moest worden), de schepeling, die in de
strafklasse van een tot drie maanden geplaatst werd, leefde en
werkte in afzondering van de overige maats. Hij was gekleed in een
zeildoeksch werkpak en van zijn muts werd het lint verwijderd. De
smerigste en vuilste baantjes waren hem opgedragen, in het bijzonder
het schoonhouden van de galjoenen; waarom men hem ook
wel „galjoen-kapitein-noemde.
Gedurende den tijd, dat hij werkzaamheden
verrichitte, stond hij onder voortdurend toezicht van
een schildwacht en zoodra de werkzaamheden gedindigd waren,
werd hij in de provoost gebracht, die, in den tijd dat de overige
schepelingen vrijen tijd hadden of aan tafel schaften, geopend
bleef, doch steeds met een schildwacht er bij. 's Nachts ging de
provoost op slot. Bewegingsvrijheid had de klassiaan niet en het
rooken was hem verboden.
Deze tuchtmaatregel werd bij de marine
niet dikwijls toegepast en tegenwoordig ziet men geen klassiaan
meer. Toch kan een commandant ook nu nog een schepeling voor
een of ander vergrijp plaatsen in de tuchtklasse. Er is van den
klassiaan een ontroerend lied ia la Speenhoff of Quêrido: „Lieve
moeder, wil niet weenen, want uw zoon is klassiaan -.....
Kleed en kleeds.
„Het kleed" is een statiekleed, dat in de sloep
gebracht wordt als de commandant gaat complimenteeren of als er
hooge gasten aan boord moeten worden gebracht. Het is een marineblauw
lakenkleed met rood-lakenschen rand en dito onklare
ankers in de hoeken, terwijl koperen beugels over den kajuitsrand
van de sloep, het opwaaien moeten voorkomen.
Van „kleeds-spreekt men alleen bij de vlaggen. „Het is een
3 kleeds vlag-of een 1 kleeds vlag. De seinvlaggen, wimpels en
standaards zijn gewoonlijk langwerpig 3 kleeds voor de groote
schepen en OA kleeds voor de kleine schepen, zooals torpedobooten.
De Vaderlandsche driekleur heeft grooter variatie.
De gewone sloepsvlag of geus is 1 kleeds; de groote sloepsvlag of
groote geus 2 kleeds. Deze groote wordt echter ook geheschen
als scheepsvlag aan den vlaggestok of gaffel bij slecht weer. De
zeer groote sloepsvlag, kleine scheepsvlag en kleine topvlag zijn
3 kleeds; de sgewone scheeps- of topvlag is 4 kleeds; de scheepsvlag
voor Zon- en feestdagen is 6 kleeds en de groote scheepsvlag
voor bijzondere gelegenheden (als het tevens mooi weer is)
is 9 kleeds.
Kluisgat.
Opening in den boeg tot doorlating van den ankerketting.
„Door het kluisgat binnenboord komen", wil zeggen, dat
men zich van jongen tot den hoogen (hoogsten) rang heeft opge
werkt; ook wel van schepeling opgeklommen is tot officier.
Dat komt ook nu nog voor, al is het dan zeldzaam. De eenige
officier-monteur bij de marine is in October 1901 als leerling-monteur
in dienst getreden, doorliep de rangen van korporaal, sergeant,
majoor en adjudant en werd op 1 Febr. 1931 bij keuze bevorderd
tot officier-monteur (rang van luit, ter zee 1 e klas). „Door de
kajuit binnen boord komen", wil zeggen: met protectie in het
of ficierskorps worden opgenomen. Dat komt tegenwoordig niet
meer voor. In 1841 onder minister Baud werd het voorrecht van
„kapiteinszeuntjes" (commandanten mochten een zoon in den rol
van matroos aan boord hebben) afgeschaft.
Knevel.
Handel om de waterdichte deuren te sluiten; doch
ook wel kleine houtjes voor het bevestigen van zeildoeksche
strooken aan de tent.
Knikken en knakken.
Gymnastische oefeningen. Sedert 1914
werd over de geheele marine een half uur ochtendgymnastiek voor
iedereen ingevoerd door minister J. J. Rambonnet, die van 29 Aug.
1913 tot 27 Juni 1918 minister van marine was. Deze ochtendgymnastiek
kreeg al spoedig den toenaam: „Rambonnetten -. Er zijn
overigens maar weinig ministers van marine geweest, die een
blijvende herinnering bij het personeel hebben achtergelaten in den
vorm van marinetermen, Vexir Rambonnet was dit de minister van
marine A. G. Ellis (16 Maart 1903—Augustus 1905), die de z.g.
„Ellisstokers" crëeerde, waarmede hij al even weinig succes had als
Rambonnet met in K.D'ers (kort-dienstverband matrozen met een
spaarbankboekje bij ontslag na 3 jaar). De ellisstokers (speciaal
voor binnenlandschen dienst) waren blijkbaar taaier dan de
K.D'ers, want zelfs nu nog hoort men wel van ellisstokers spreken,
terwijl van K.D.'ers nooit meer gerept wordt, tenzij als scheldwoord
in de beteekenis van „onbruikbare-of „vieze".
Koebrug.
Onze vloot van kleine schepen kent tegenwoordig
de indeeling van de dekken, zooals deze vroeger met kuildek, tusschendek
en koebrug werden aangegeven, bijna niet meer. De koebrug
was het laagste dek; het kuildek het eerste dek na het opper-
of bovendek. Daartusschen lag het tusschendek. Op de groote
schepen tracht men nog wel deze benamingen te handhaven, doch
hoe langer hoe meer hoort men spreken over het verblijf van den
matroos, den stoker eniof den marinier inplaats van de indeeling
naar de dekken. De koebrug was overigens nooit een verblijfplaats
voor schepelingen, doch daar bevonden zich de bergplaatsen en de
provoostcellen.
Koekoek.
De koekoek is een lucht- en licht- of alleen licht- of
luchtkap. Vroeger waren het groote logge houten gevaarten, die
tot de los-vaste-goederen behoorden en die in tijd van actie overboord
of buiten boord gezet moesten worden in verband met de
mogelijkheid van splintervorming. Tegenwoordig, nu alles van
metaal is, is dit niet meer noodig.
Koes-koes.
Kent men deze „lekkernij -nog ? Over smaak valt,
ook bij de marine, niet te twisten en de pogingen om van de scheeps
voeding door talrijke combinaties lets anders te maken, zijn vele
geweest. Gort met stroop gaat nog. Gort met stroop en koffie..,
kan al Maar gort met stroop en koffie en kaas en spekvet, door
elkaar ? Capucijners met spekvet en stroop, uien, augurken...
Maar dat alles was nog geen koes-koes. Dat was maar het lukraak
door elkaar mengen van toevallig bij de hand liggende artikelen.
Koeskoezen — al is dit geen speciale marineterm — beteekende
trouwens: door elkaar stampen van middagspijzen. Koes-koes echter
was een verfijnde lekkernij; die vereischte voorbereiding en geduld.
Want de gort moest „doorgeslagen-worden, d.w.z. ontdaan van
de gortkorrels. En hoeveel gaan er daarvan in een opscheplepel ?
Dus eerst de gort doorslaan. Dan klutsend mengen met suiker en
dan wegzetten; laten besterven, want morgen zou het gistend stijf
zijn. En morgen zou er lem-lem (lemoensap; een verbeterd middel
tegen scheurbuik) gegeven worden, omdat het dan blikkenvoeding
was. De gistende doorgeslagen gort met suiker werd dan gemengd
met lem-lem en dit flink geklutst. Dat was koes-koes. Het moest
nog net niet bedorven, doch wel gistend zijn en vooral niet te slap,
anders „was het net of je een klap voor je gezicht kreeg". Een
lekkernij uit den goeden ouden tijd? Neen. Wel de poerlapap van
baadje. Maar dat is een verhaal op zich zelf. Er is een bekend
scheepslied op een bekende wijs, waarin deze zin voorkomt: „t tafelkleedje
volgesch... morgen eten wij koes-koes".
De naam schijnt ontleend te zijn aan de arabische koesj-koesj, een
soort grutjes van gerst, de z.g. zwarte, die der armen. De koesj-koesj
van gerst van tarwe is voor de Arabieren wat de rijsttafel is voor de
Javanen. Met het onovertroffen Algerijnsche schapenvleesch is het
een der smakelijkste en voedzaamste schotels. Natuurlijk rekening
.houdende met de aloude waarheid, dat over smaak nooit te twisten
valt.
De poerlepap van Baadje was een lekkernij in Indie, speciaal te
Makassar omstreeks 1890-1910, waar het eskader meermalen op de
ree kwam. Wat poerlepap precies was zal wel altijd geen geheim
blijven, doch het was smakelijk en zag er uit als chocoladevla. Baadje
was een kadraaier, die de poerlepap maakte en aan boord onder de
maats verkocht in zulke hoeveelheden, dat een afzonderlijke prauw
noodig was voor het vervoer van de poerlepap van den wal naar de
schepen. Als Baadje van wal stak — zoo tegen half twaalf, na vastwerken
— dan schreeuwden de seiners van de duiventil : „Sein op,
Baadje poft", en kwamen de maats met schaftblikjes aan dek gehold
om de poerlepap van Baadje in ontvangst te nemen. Baadje is al
eenige jaren dood, Toewan Allah hebbe zijn ziel, want hij was een
goed Makassaar ! Maar of de poerlepap nog gegeten wordt, weten
we niet. De naam echter leeft nog voort !
De rotmok — officieel 'hachê geheeten — is al evenzoo een bijnaam
voor een van de vele voedingsmiddelen voor den marineman.
Men spreekt echter altijd van rijst met rotmok, doch ook wel : rijsttafel-.
belazer. De oorsprong van dezen naam zou aldus zijn: Zooals
bij Boer reeds is medegedeeld, zijn aan boord schepelingen, die voor
hun maats cacao, e.d. klaar maken om tegen een klein bedrag aan
den man te brengen. Aanvankelijk bepaalde zich dit tot thee en cacao,
ook al, omdat het gemakkelijk en vlug klaar gemaakt kan worden.
Het moet gebeurd zijn op een van onze schepen, dat den kok „dat
gezanik-in z'n kombuis maar matig beviel. Tpen een der schepelingen
op het idee kwam vleesch- en vetresten met een gesnipperd uitje
in een mok op het vuur te zetten en te laten „snurken'', werd het den
kok te bar en smeet hij die „rot-mok de kombuis uit. Natuurlijk
„nam-de matroos dat niet en het gevolg was, dat er een stevig
robbertje gevochten werd, waarbij de kreet „rotmok -de slagen nauwelijks
overstemmen kon, zooals wel weer gebeurt als twee lui
elkaar voor „rot vent-schelden, met al de gevolgen van dien. De naam
moet er zoo ingeslagen zijn, dat de naam rotmok behouden bleef voor
gesudderd vleesch-en-vet met een gesnipperd uitje. Se non ê vero .. .
Tenslotte nog een prachtnaam: „Mogen wij zwijgen ?- Van oorsprong
is dit de titel van een film, een stomme, waarover in Nederland
nog al wat te doen geweest is, omdat deze film het onderzoek
naar het vaderschap propageerde. Als u deze gedachte nu even
vasthoudt (onderzoek naar het vaderschap) en u verplaatst zich in
den geest aan boord als uit de geconserveerde blikken stamppot van
gehakt, aardappelen en kropsla als een ondefinieerbare massa opgeschept
wordt..., is het dan zoo gek dat de marineman ook hier
wel een onderzoek zou willen instellen „naar het vaderschap" van
dit eten en zich als vanzelf de vraag opdringt : „Mogen wij zwijgen ?"
Kok.
Het meest noodzakelijk baantje aan boord : „zonder kok
kan je niet vechten", moet Tromp, doch vooral De Ruijter reeds
gezegd hebben, zoodat zijn eerste zorg voor het gevecht was, den
kok een goed en beschermd plaatsje aan boord te geven. Maar kok
zijn is ook het meest verwenschte baantje, met tal van scheldnamen,
waarvan kanepieper of stijverijstkoker nog lieflijkheden zijn. Dat
men, als de kok en de bottelier kijven, weet waar het rantsoen ligt,
is een ongepaste hatelijkheid. In ernst : van de rantsoenen stelen
komt bij de marine zelden voor; het zou erger dan een misdaad
zijn. En als het ooit gebeurde, dan trok achteruit en vooruit een lijn
en zwaaide er wat. De tergende negatie, het uitstooten van den
stelenden kok of bottelier uit den gemeenschapskring van de maats,
kon erger zijn dan degradatie of provoost, door den commandant
gegeven. Overplaatsing van den delinquent was nog het beste om
hem uit de handen van de maats te houden. Stelen aan boord is in
het algemeen reeds, een ernstige misdaad, hoeveel te meer als het
de voeding betreft. Maar nogmaals, het komt aan board niet, althans
zeer zelden, voor.
Vroeger had men aan boord den scheepskok, den officierskok en
den kajuitskok. Deze onderscheiding kent men nu niet meer. Wel
kent men kok en chef-kok; deze laatste zonder meer: chef. Men heeft
den matroos-, den korporaal- en den sergeant-kok. Bovendien heeft
men nog de verse balie. Taalkundigen moeten uitmaken of het met
of zonder ch geschreven moet worden. Heeft het met versch (of
frisch) iets te maken ? Er zijn twee lezingen over den oorsprong van
dezen naam. De verse balie is de handlanger of helper bij den kok,
die alle vuile baantjes moet opknappen.
De eerste lezing zegt, dat
de naam van het Maleisch is afgeleid, omdat de verse balie meestal
een inlander was. Als de kok klaar was, werd het kombuisgerei in
een groote balie verzameld. Dan kreeg de inlander opdracht :
„bekin bressie die balie", maak schoon die balie met rommel ! Dat
werd allengs ingekort tot „bressie balie-en verbasterd tot verse
balie, zooals men de hulp van den kok ook nu nog noemt. Een
andere lezing is, dat de hulp van den kok de versche balies spek gereed
moest maken om deze, aan dobbelsteenen gesneden, in de
snert te doen. Althans dit zou of te leiden zijn van het bekende
uitporlied, waarin, in de 17e eeuw reeds, o.m. gezongen werd: Versche
balie, malle gek; rijs uit je kooi, verversch je spek.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten