De rode garde in Nederlands-Indië
De extreme levensomstandigheden van soldaat en matroos in Nederlands-Indië vervolg
Binnen het KNIL leidde iedere etnische groep in zekere mate een eigen
bestaan. De militaire organisatie was gebaseerd op etnisch homogene
compagnieën. Een brigade bestond uit een aantal Molukse, Javaanse en
Europese compagnieën. In de barakken van de grote garnizoenen streefde
iedere etnische groep er naar om een eigen mess en eigen woonkwartieren
tee hebben. De militaire en etnische scheiding van de verschillende groepen
creëerden rivaliteit en een sterke identificatie met de eigen etnische
groep en met de aan haar toegekende status door de autoriteiten. Het
officierskorpss stimuleerde dit ook. Vooral de Molukse soldaten ontwikkelden
een duidelijke etnische religieuze identiteit. Hun isolatie van het
thuisfront en de omstandigheden in de tangsi deden een zelfopvatting
groeien waarin ze zichzelf zagen als verschillend en superieur aan andere
Indonesiërs.
Ook de marine ging vanwege de personeelstekorten over tot het werven
van niet-Europeanen. Dit scheelde kosten van salaris (ze verdienden
minder), van vervoer naar en van Indië en de gezondheid van de Europese
stoker en matroos werden gespaard. In Makassar, tegenwoordig Ujung
Pandang, op het eiland Sulawesi (het vroegere Celebes), bevond zich sinds
1915 de 'Kweekschool voor Inlandsche Schepelingen (KIS). Dit was een
opleidingg van een jaar waar vooral Menadonezen, Sangirezen en Molukkers
aan deelnamen. Naast lessen in scheepvaart, omgang met wapens en
exerceren, kregen de jongens ook Nederlands, want aan boord mocht
geen Maleis worden gesproken. Na het leerjaar monsterden ze aan op de
marineschepen, beginnend als lichtmatroos of leerling-stoker. Hier hadden
ze eigen onderkomens gescheiden van de Nederlanders. In 1918 zou
in Soerabaja begonnen worden met een opleiding tot inlandse korporaal
machinedrijver en tot inlandse stokerolieman. Helaas zijn er geen cijfers
beschikbaar over de etnische samenstelling van de marine in de Oost
De strikte scheiding van de diverse etnische groepen had gevolgen voor
dee organisatie van de militaire vakbonden. Deze waren door toedoen hiervan
eveneens volgens etnische lijnen georiënteerd. Het waren voornamelijk
blanken die bonden hadden. Het bewustzijn van de inheemse militairen
was zich nog aan het ontwikkelen. Het was een van de redenen dat de
integratiee onmogelijk was en velen zagen dit zelfs als ongewenst. Taal en
culturele verschillen speelden hierbij ook een rol
Tegenover de koloniale elite stonden de gewone marinemensen en soldaten
met hun sociale achtergronden, hun eigen onderdrukte positie en, wat de
matrozen betreft, vaak sociaal-democratische visie. Bij de soldaten lag dat
laatste anders. In tegenstelling tot de matrozen met hun Bond voor Minder
Marine-personeel (B.V.M.M.P) hadden zij geen eigen organisatie. Enerzijds was
dat verboden, anderzijds stonden zij aanvankelijk nogal onverschillig tegenover
dergelijke initiatieven. De belangrijkste reden was waarschijnlijk,
dat het hier ging om beroepssoldaten, voor wie het dienen in de kolonie
een laatste uitvlucht was. Aannemelijk is dat ze minder scholing genoten
hadden dan de matrozen en in Nederland minder in contact gestaan hadden
met de zich ontwikkelende vakbeweging. Alleen de onderofficieren
kenden sinds 1902 een vereniging, namelijk het door sergeant-majoor
Simon Jacobus Aay opgerichte Ons Aller Belang, de zusterorganisatie van
Ons Belang. De vereniging in Indië hield zich bezig met drankbestrijding,
onderlingee hulpverlening zoals de instelling van een weduwen- en wezenfonds
en verbetering van arbeidsvoorwaarden. Aay, die later voorzitter was
van de Vrijzinnige Bond, noemde de leden 'mannen van tucht en orde.
De leiding hoeft niet bang te zijn voor onderofficieren. Van radicaal
verzet kon geen sprake zijn.
Door het bestaan van de B.V.M.M.P konden matrozen georganiseerd actie
voeren en zich collectief inzetten voor positieverbetering.
Het lagere marinepersoneel was net zoals in Nederland in Nederlands-Indië vrij radicaal. De belangrijkste conflicten met de marine-autoriteiten vonden in Indië
plaats. De ontevredenheid was hier het grootst. Dat was al zo in het begin
van de twintigste eeuw. In Malang gestationeerde marine-matrozen vierden
bijvoorbeeldd spontaan de eerste mei. Ze maakten een rode vlag door vier
grote rode matrozenzakdoeken aan elkaar te spelden. Matroos Bernard
Meyer hield vervolgens een toespraak :
Mannen van de Marine, blanke en bruine soldaten, zie deze kleine vlag, die de
vlag van de revolutie voorstelt. Laat nu aan jullie geestesoog de reusachtige stoet van
arbeiders voorbijgaan, die over de gehele wereld opmarcheert. Allen, die meemarcheren, dragen banieren, bloemkransen en leuzen. Ontelbare duizendtallen komen
juichend bijeen. Zij vieren feest, dansen en zingen, maar vóór alles maken zij plannen
en stellen zij eisen voor de achturige werkdag en degelijkheid van man en vrouw
voor de wet, in loon en arbeidsvoorwaarden. Zij eisen menselijke behandeling door
hun werkgevers, in plaats van lange uren zwoegen voor een hongerloon in ongezonde
werkplaatsen.
Daarbij richtte de Nederlandse matroos zich ook speciaal tot zijn indische
kameraden, van wie hij hoopte dat zij zich in de richting van de sociaaldemocratie
zouden ontwikkelen :
Tot de inlandse soldaten zeg ik : Alleen de leden van de arbeidersklasse, die vandaag
de Eerste Mei viert, strijden om een eind te maken aan de koloniale uitbuiting.
Alleen zij strijden tegen de onderdrukking van de inlandse koeliebevolking van
Nederlands Oost-Indië, India, Malakka en waar ook ter wereld gekleurde rassen
van honger sterven te midden van de rijkdommen, die ze voortbrengen — voedsel,
gestolen om uitgevoerd te worden voor de winst van hun harteloze
Meyer was rond de eeuwwisseling in de tropen. Hij gaat in zijn boek Voorwaarts
en niet vergeten in op het verzet van de bemanning van de 'Hertog
Hendrik' toen de commandant slechtere rijst en koffie aan boord introduceerde :
Toen de bootsman na bet middagmaal floot voor het begin van de werkzaamheden,
weigerde de gehele bemanning aan dek te gaan, omdat de klachten door commandant
Hoover als ongerechtvaardigd en onder bedreiging met straf afgewezen waren.
Toen de bemanning standvastig bleef, kwamen twee officieren met een paar onderofficieren op bevel van de commandant naar beneden en gelastten de mannen één voor
één om aan dek te gaan. Ze sukkelden heel langzaam één voor één de trap op naar
het dek om dan meteen langs een andere trap weer naar hun kwartier te gaan. Zo
bleek het onmogelijk om de bemanning aan het werk te krijgen. Er vielen slachtoffers er werden willekeurig een paar getrouwde mannen en enkele Bondsbestuurders
uitgekozen die in arrest werden gesteld.
De commandant zag zich gedwongen zijn besluit in te trekken toen de
bemanning dreigend bijeen kwam :
De gehele bemanning verzamelde zich onder de brug en zong het Marianne-lied :
'k' Ben Marianne, proletaren
Mijn naam is overal bekend
'k draag om losgewonden haren
De roode muts der vrijheidsbent
Daarna werd er een toespraak gehouden. Toen zongen ze het Bondslied enkele revolutionaireliederen en ten slotte de Internationale.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten