Marine ABC
Boei.
Reddingboei, ankerboei, gasboei, lichtboei, brulboei, in
het algemeen bakens en tonnen voor het aangeven van een veilige
vaargeul, met uitzondering natuurlijk van de reddingboei, die voor
drenkelingen gebruikt wordt. Zij dienen dus voor de scheepvaart in het algemeen.
Boeitjepikken.
Boeien, die alleen door de marine gebruikt worden, zijn aan boord
van de mijnenleggers en mijnenvegers, als teeken voor het leggen
en vegen van series mijnen. Wel kent men ook nu nog aan boord
den boeireep, een tros, aan het anker bevestigd, waarop, aan het
andere eind, de ankerboei. Deze diende om bij eventueel breken van
den ankerkabel of -ketting, de plaats aan te duiden waar bet anker
lag, om dit te kunnen visschen.
Er zijn havens — ook in het buitenland — waar speciale boeien
aangewezen zijn voor onze oorlogsschepen. Zoo b.v. in de haven van Tandjong Priok.
Tijdens den Balkanoorlog had het te Konstantinopel liggende internationale eskader voor elk schip een
gereserveerde ankerboei. Men bleef echter niet voortdurend ter
reede liggen, doch trok er ook wel eens een paar dagen tusschen
uit om, ter afwisseling, korte tochten te maken in de zee van
Marmora.
Ter herkenning voor de Nederlandsche oorlogsschepen
(„Gelderland" en „Kortenaer" waren er afwisselend gedurende
plm. anderhalf jaar) had men op de boei het woord „pap" geschilderd. Jaren later nog — als een onzer schepen een speciale
boei aangewezen kreeg werd aan boord gezegd : „we liggen aan boei pap".
Teneinde voor jongere officieren, adelborsten en
matrozen van de kwartiermeesters-opleiding grootere vaardigheid te
verkrijgen in het sturen, worden tal van oefeningen in open zee
gehouden alsof men een haven binnenloopt en langs de kade gaat
liggen. Een boei, waarop een vlag bevestigd wordt, stelt dan het
doel voor waar men langszij moet komen.
Boelijn.
De boelijn zal bij weinigen van den tegenwoordigen
tijd bekend zijn. De uitdrukking „Boelijn over de nok", d.i „drukte
om niets-, wordt echter, hoewel zeldzaam, nog wel eens gehoord.
Men zegt ook wel : „er is roering in de hieling -. Zie overigens „pen
uit". Voor hen, die de beteekenis van de boelijn niet weten, wordt
medegedeeld, dat deze diende om bij den wind zeilende, de loef
staande lijken stijf te zetten; bij wending kwam het een enkele maal
voor, dat een boelijn onklaar raakte om een nok van een ra, wat een
beletsel was voor 't brassen en aanleiding gaf tot tal van complicaties.
Boer.
Het wemelt bij de marine van de boeren, doch er is
geen enkele officieele boer bij. Men kent aan boord den verfboer,
den waterboer, den kachelboer, den sappieboer, den rotmokboer, den
cacao- of theeboer, den vettehapboer, den kippenboer, doch deze laatste heet ook : pluimgraaf.
Bokkepoot, bokketuig en bokkeveldje.
Een der manschappen, die verstand
heeft van verfmengen (soms ook heelemaal niet) , wordt door den
schipper aangewezen met de zorg over het detail „verf". In de wandeling
wordt hij dan den verfboer genoemd. Dikwijls wordt de matroostimmerman,
doch ook wel een „gewoon matroos" met de rantsoeneering
van het zoetwater belast. Deze heet dan waterboer.
In overeenkomstigen zin spreekt men dus ook van kachelboer, kippenboer
(of pluimgraaf) en sappieboer. Deze beide laatste functies (verzor
gers van pluimvee en slachtvee) heeft men in Indie ook thans nog,
al wordt het een zeldzaamheid dat zij daadwerkelijk optreden.
De moderne schepen en de moderne conserveermethode brachten daarin
verandering. Met den rotmokboer, cacaoboer en vettenhapboer
staat de zaak even anders. Kan men de eerstgenoemde boeren
nog min of meer officieele functionarissen noemen, de drie laatsten
zijn clandestiene verkoopers (buiten de toko om) van rotmok, cacao en vetten hap. Heelemaal clandestien is dat ook weer niet, want
het wordt hier en daar oogluikend toegelaten, dat sommige schepelingen
zich „ontfermen over 'hun collega's, op momenten buiten
diensttijd, als de schepeling trek heeft in een mok cacao, thee of
een hartig hapje, en dat is op zee in zeven dagen van de week heel dikwijls het geval.
Feitelijk doet hij niets anders dan inkoopen voor
eigen risico, den kok in het complot betrekken, hem daarvoor een
aandeel in de winst geven, en het product aan de liefhebbers tegen
idem-zooveel per portie verkoopen. De laatste jaren is dit echter
niet zoo erg meer, doch het komt, vooral op kleine scheepjes in Oost-Indië, nog wel voor.
Drie uitdrukkingen, die alle betrekking hebben op den koppel, de patroontasschen, bajonetscheede
en riemen voor het meenemen van geweerpatronen door elken
geweerdragende bij de marine. Dit samenstel van koppel, patroontasschen,
bajonetscheede en riemen (deze laatste over de schouders
en kruiselings op den rug) wordt bij de marine het leergoed of ook
wel het bokketuig genoemd. Omdat de adelborsten infanterie-exercitie
hielden op een klein terrein achter het Kon. Instituut werd
dit door hen het bokkeveldje genoemd. Bokkepoot: scheldnaam voor
marinier, (Vroeger : Bakpoot voor matroos; Slothout voor marinier).
Bolder.
Korte zware gietstalen cylinder op den bak of de campagne
voor het beleggen van touwen, in het bijzonder van meertrossen.
De bolders, die als twee zware olifantspooten op een voetplaat
naast elkaar staan, zijn op den bak een geliefkoosde zitplaats.
Ze zijn in elk geval steeds bij de hand en op dezelfde plaats, hetgeen
van de losse banken tegen de reeling niet altijd gezegd kan worden.
Boot-afhouden.
Is sedert lang verbasterd in poot-afhouden.
Het beteekent, dat men bij een of ander werk niets uitvoert. Niet to
verwarren met lijntrekken. Een lijntrekker onttrekt zich; een bootafhouder
staat wel, met z'n maats, bij het werk, maar voert niets
uit; hij houdt z'n „poot" van het werk af. De werkelijke en nuttig
werk verrichtende boot-afhouder is de haak-voor.
Bootsmansfluitje.
Een 3 mm rand en pl.m. 15 cm lang ietwat
gebogen pijpje, bevestigd met een steunstukje, dat tevens handgreep
is, aan een koper balletje van pl.m. 3 cm middellijn met een
klein gleufje ter plaatse waar het pijpje bevestigd is... ziedaar
het beroemde en zoo graag door de dek-officieren gebruikte boots-mansfluitje.
Bootsmanskist.
Er zijn zilveren, soms gouden bootsmansfluitjes cadeau
gedaan, als 'de bootsman, de schipper of de opperschipper een „beste
kerel" voor het scheepsvolk was. Soms werd het blaasballetje gemaakt
van twee, tot één bol vereenigde bovenkanten van een jekkerknoop,
dikwijls werd als versiering op de handgreep fraai graveersel
aangebracht, maar de toon was altijd dezelfde : hoog sjilpend.
Als attentie voor een te volgen schreeuw of roep tot het scheepsvolk,
dat dikwijls hoog in het tuig, of diep in het benedenschip was,
was het bootsmansfluitje onmisbaar.
Doch ook op de moderne schepen
handhaafde het zich en zelfs op de „Tromp' en de „De Ruyter",
waar alle commando's per telefoon of radio-omroep werden doorgegeven,
was het onmisbaar. Hoe zou men anders den officier, den
vlagofficier of andere hooge gasten bij den valreep kunnen „over fluiten"
Trouwens, het bootsmansfluitje is het eenige wat de dekofficier „om handen heeft" en tot zijn attribuut behoort.
Er verandert veel in onze marine, doch het bootsmansfluitje zal zich
handhaven zoolang de marine vaart, want er zijn vele signalen, die
niet op de tram, den hoorn of de scheepsklok gegeven worden, doch
met het bootsmansfluitje, zooals handenschoon, kooien-af en kooienop,
poelen op de fluit, vastzoo, vieren, en zoovele andere.
Ook de bootsmanskist zal zich handhaven...
want de bootsmanskist is de zee. „Gooi het maar in de bootsmanskist":
„gooi het maar overboord in zee; ook wel : „zet het maar
vrij in de bootsmanskist". Soms maakt men grapjes en laat men
den baar aan boord den sleutel van de bootsmanskist zoeken (denk
aan Aprilmoppen) en mocht hij ooit met een sleutel komen aandragen,
die een „welwillende" gast hem als den sleutel van de
bootsmanskist aanwees, dan zwaait er wat, omdat hij zich zoo hardnekkig
stom liet beetnemen.
Bootsmansstoeltje.
Natuurlijk is het geen stoel, al kan men er
wel op zitten. De tijd, sinds welken de bootsman werkelijk een stoel
aan boord kreeg, al was dit alleen in z'n hut of in den „gouden bal",
ligt niet in het verre verleden. Het bootsmansstoeltje echter is al
zoo oud als het tuig en dus nog uit den ouden zeiltijd. Het is een
plank met aan weerskanten een strop. Met de plank als zitplaats
en de stroppen als hijsch, liet de matroos zich hoog in het tuig halen
om stagen te controleeren of te lapzalven, of wel liet hij zich er mee
buitenboord zakken om het schip hier of daar een kwast te geven.
Bordes.
Houten rooster als uitbouw buitenboord voor de
looders, dat wel eenigszins aan een balcon doet denken; ook wel
bordes voor standplaats bij zoeklichten, peilkompas, mitrailleurs
e.d. De oorsprong van het loodbordes, dat neergeklapt kan worden,
ligt in den zeiltijd waar de looder in de „rust- van den fokkemast stond.
wordt vervolgd..
|
maandag 2 april 2012
Matroos Vandersteng 023
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten