blz 84 - 85 - 86
Wanneer men met de zee meeroeit, zal er met een riem over den achtersteven of,
iets meer naar voren, op de zijde gestuurd
moeten worden, want nu en dan zal het roer geen dienst meer doen.
Wanneer men voor een holle zee of branding het land wil naderen,
kan men met vertrouwen naar de volgende algemeene regelen
handelen :
l. Bij zeer hooge zee en met een kleine sloep, in het
bijzonder als zij een platte spiegel heeft, zal men de steven
zeewaarts moeten keeren en achteruit naar binnen gaan ; bij het
naderen van elke golf genoegzame vaart vooruit gevende om deze
voorbij te laten gaan.
2. Ontwijkt zooveel mogelijk iedere zee, door de sloep zoo
te plaatsen. dat elke zee voor haar breekt.
3. Denkt men zonder gevaar de steven naar het land te
kunnen laat dan bij het naderen van elke zee met de riemen
strijken om zooveel mogelijk de vaart door het water te stuiten ;
heeft men een sleeper of ander voorwerp, dat daarvoor dienen kan,
laat het dan acheraan sleepers om de sloep recht voor de zee te
houden, hetgeen steeds als hoofddoel beschouwd moet worden.
4. Leg de grootste gewichten in de sloep in de zijde die
naar zee gekeerd is maar met geheel in het uiteinde.
5. Wanneer een sloep bij hooge zee zeilende en roeiende
naar den wal gaat, dan moet men, behalve bij een steile kust,
onder alle omstandigheden de zeilen bergen en de masten
neerleggen voor men in de branding komt ; en alleen zeilende dan
moet er veel zeil geminderd worden, een half gestreken fok of
ander klein voorzeil is voldoende.
Bij branding op strand loopen of landen.
Tusschen het voor holle zee of branding wegloopen en op strand
loopen of landen is een bepaald verschilt de hiervoren aanbevolen
wijze van besturen der sloepen doelt dan ook alleen op het geval,
als het strand zoo vlak is, dat de branding zich op eenigen
afstand van de kust uitstrekt.
Bij een zeer steile kust zal de
eerste hevige rolling op de kust zelve vallen, terwijl er bij
sommige zeer vlakke stranden branding is zoover het oog reikt, ja
somtijds tot op 4 of 5 Eng. mijlen van het land. Op een vlak
strand is de buitenste branding, in 3 of 4 vadem diepte de
hevigste en bijgevolg de gevaarlijkste, is men die behouden
doorgekomen dan wordt het gevaar minder naarmate de diepte
afneemt, totdat, bij het naderen van het land, de zee hare kracht
verliest en niet meer te duchten is.
Daar de aard der zee verschilt naarmate de kust steil of vlak is, verschilt ook de
gebruikelijke wijze van landen in die beide gevallen. Bij een
vlak strand, hetzij men vooruit of achteruit het land nadert,
moet de sloep rechtvoor of op de zee gehouden worden, tot zij den
grond raakt, wanneer elke golf, waardoor zij beloopen wordt, haar
meer naar den wal zal zetten, daarin geholpen door de bernanning,
die in den regel overboord springt om de sleep te lichten en bij
de zijden op te halen. Vroeger is reeds gezegd dat in dit geval
de zeilen intijds geborgen moeten worden, wanneer ze bij stonden
en alleen van de riemen gebruik mag worden gemaakt.
Bij een steile kust daarentegen is het in den regel gebruikelijk
met een sloep van eenige grootte met vaart op het strand aan te
loopen en op het oogenblik van landen den steven halverwegen te
keeren naar den kant vanwaar de branding komt, zoodat de sloep
dwars op den wal gezet wordt, waar men gewoonlijk voldoende hulp
vindt om haar zoo vlug mogelijk buiten bet bereik van de zee te
halen. Wij geloven niet, dat het in die omstandigheden ergens de
gewoonte is met den steven naar zee strijkende den wal te doers
naderen, maar met volle, kracht op de kust aan te roeien zooals gezegd is.
HET REDDEN VAN DRENKELINGEN.
Alvorens zich te water te begeven, verdient het aanbeveling
indien de tijd dit eenigszins toelaat, de schoenen en zware
kleedingstukken uit te trekken. De lichtere kleedingstukken
hinderen weinig en bevorderen in den eersten tijd zelfs het
drijfvermogen, dcordat ze lucht bevatten.
Is de drenkeling gezonken, dan wijzen de opstijgende luchtbellen
veelal de plaats aan waar hij ligt. Men houde hierbij rekening
met den stroom, die de luchtbellen meevoert.
Het is een gevaarlijk oogenblik als de redder in de nabijheid een
in doodsangst verkeerenden drenkeling komt. Men nadere hem daarom van achteren.
De drenkeling wordt op den rug gezegd en men zwemt zelf op den
rug naar den wal. Dit laatste geeft de volgende voordeelen :
A. alleen met de beenen zwembewegingen makende komt men het snelst vooruit.
B. men houde zelf aldus neus en mond het gemakkelijkst boven water.
C. men heeft de armen vrij om den drenkeling vast te
houden en kan zorgen, hem met zich meetrekkende, zijn hoofd boven
water te houden waardoor hij vrij kan ademen en niet het
klotsende water in zijn neus of mond stroomt.
Men moet steeds zorgen het gezicht van den drenkeling boven water
te houden : het is van belang de ellebogen van den drenkeling
zoover mogelijk van elkaar te houden, waardoor zijn borstkas zich
met lucht kan vullen en het drijfvermogen wordt vermeerderd. Het
zwemmen met de beenen moet regelmatig zonder schokken geschieden,
waardoor de drenkeling vertrouwen krijgt en zich beter aan den redder zal overgeven.
Het is een voordeel het lichaam van den drenkeling horizontaal te
houden met de beenen dicht onder de oppervlakte. Naar het gedrag
van den drenkeling kunnen zich de volgende gevallen voordoen:
le. De drenkeling geeft zich rustig over.
Vat hem bij zijn armen en leg hem op zijn rug. Leg uwe handen aan
weerszijden van zijn gelaat met de palmen over de ooren. Leg u
zelf op uw rug en houdt hem voor u uit, zorgende dat zijn gezicht
boven water is.
2e. De drenkeling spartelt tegen.
Leg hem op zijn rug, grijp de armen even boven de ellebogen
stevig vast en trek ze op zoodat ze rechte hoeken vormen met zijn
lichaam. Gij hebt hem dan in bedwang; hij kan zich niet omkeeren
en u vastgrijpen, noch met eenig succes tegenspartelen. Op den
rug zwemmende als voren, brengt ge hem naar den wal. Is het niet
mogelijk de armen te grijpen door de heftige beweggen die de
drenkeling maakt, nader hem dan wederom van achteren, breng uw
armen onder zijn oksels, pak zijn polsen en leg zijn armen op
zijn borst. Hef dan zijn armen op, tot ze rechte hoeken maken met
zijn lichaam en zwem op den rug als voren naar den wal. Is het
niet mogelijk zijn polsen te vatten, breng dan uwe armen onder
zijn oksels en vouw uw handen achter zijn nek te zamen (Nelsongreep).
3e. De drenkeling klemt zich aan u vast.
Men behoeft geen geweld te gebruiken doch passe de volgende methoden toe :
Houdt hij u bij de polsen vast, draai dan uw beide handen
naar den kant waar hij de minste kracht kan uitoefenen, d.w.z
naar den kant van de duimen en hef uwe armen naar buiten op,
zoodat uwe bovenarmen rechte hoeken maken met uw lichaam.
De drenkeling zal u moeten loslaten. Grijpt hij u om den
nek, dan wordt de toestand gevaarlijk. Dadelijk handelen
is noodig en we] als volgt: Leg uwe linkerhand onder in zijn rug,
haal diep adem en buig u over hem heen. Hef uw rechterarm omhoog,
leg de palm van deze hand onder zijn kin en druk deze met alle
macht van u af waardoor ge zijn mond sluit.
vervolg op blz 87 - in de rechterkolom
|
blz 87 - 88 - 89
Zoo mogelijk pakt ge tevens zijn neus tusschen duim en vingers en
knijpt deze dicht. Om nu zijn mond te kunnen openen zal hij nog
verder met zijn hoofd naar achteren en dus zijne handen loslaten.
Grijpt hij u om lichaam en armen vast, haal dan diep adem,
buig u over hem heen en plaats uw rechterhand op zijn kin, mond
en neus zooals hiervoren aangegeven. Leg uw linkerhand op zijn
schouder en breng tegelijkertijd uw rechterknie tegen het
ondergedeelte van zijn borst of het bovenste gedeelte van zijn
buik. Druk dan plotseling met een flinken ruk uw rechterarm en
been voorwaarts en zet u met het volle gewicht van uw lichaam achterover.
De drenkeling zal u oogenblikkelijk moeten loslaten.
VERLEENEN VAN EERSTE HULP AAN DRENKELINGEN.
Tallooze malen is het voorgekomen, dat een drenkeling, die met
moed en zelfopoffering uit het water werd gehaald, toch gestorven
is, omdat hij aan den wal gebracht, niet op de goede manier werd behandeld.
Een ieder is daarom zedelijk verplicht te weten hoe hij een
drenkeling moet behandelen en deze behandeling terstond toe te
passen. Ondertusschen zal men door een ander zoo geneeskundige hulp doen halen.
Voorschriften omtrent de behandeling
1. Leg den drenkeling onmiddellijk op zijn buik met een
opgevouwen kleedingstuk onder zijn borst of maag; leg een zijner
armen onder zijn voorhoofd. Leg uw beide handen op zijn rug en
druk zonder geweld naar beneden.
Het binnengekomen water wordt aldus naar buiten gedrukt en kan
door mond en neus, die vrij liggen, wegvloeien.
2.Leg den drenkeling daarna op zijn rug en verwijder met
een zakdoek over uw wijs- en middelvinger gespannen, het vuil en
slijm uit keel en mond en reinig zijn neus.
Dit is van groot belang omdat anders bij de hierna te beschrijven
kunstmatige ademhaling vuil en slijm in de luchtpijp en de longen
gezogen wordt, wat hem bijna zeker later een longontsteking zal bezorgen.
3. Maak de kleeren voor op de borst los en evenzoo broeks
of roksbanden en corset. Trek bij een man zoo mogelijk zijn jas
uit en ontbloot het bovenste gedeelte van den buik (maagkuil).
Het eerste is noodig opdat de borstkas zich vrij kan uitzetten.
Het ontbloten van den buik is gewenscht om later het op- en
neergaan van de maagkuil waar te nemen, als de ademhaling weer begint.
Reeds dadelijk alle natte kleeren uit te trekken is niet gewenscht ; het houdt te veel op.
4. (Methode Labarde). Neem den tong tusschen duim en
wijs vinger waar overheen uw zakdoek is gespannen en trek den
tong krachtig doch bedaard met regelmatige slagen naar buiten.
Doe dit vijf keer, het vuil afvegende en let op of er eenig
teeken van leven komt. Is dit het geval dan doorgaan, anders overgaan tot :
5. Methode Sylvester). De tong flink over de onderste
tanden heenhalen en met een doek om nek en kin vastbinden.
Doet men dit niet dan zakt de tong naar binnen en sluit de keel af.
6. Methode Sylvester- Overgaan tot de kunstmatige ademhaling.
Al het voorgaande moet vlug hoewel niet overhaast geschieden om
spoedig te komen tot de kunstmatige ademhaling.
De drenkeling ligt op zijn rug ; kniel achter zijn hoofd, buig u
voorover, pak zijn armen bij de ellebogen en druk ze zacht
tegen de voor-zij-vlakte van zijn borstkas. Blijf eenige
tellen in deze houding en laat een helper den mond schoon maken.
Trek de armen krachtig zijwaarts naar achteren en naar
boven, de ellebogen dicht langs den grand tot ze zijdelings
langs zijn hoofd komen. Blijf een paar tellen in deze houding. Ga
gelijkmatig op deze wijze door in het tempo, waarin ge zelf
ademhaalt, want de eerste, beweging (drukken op de
voor-zij-vlakte van de borst) geeft uitademen, de tweede beweging
(het naar achteren brengen van de armen) geeft inademen.
Een helper houdt ondertusschen de enkels vast, anders zoudt ge
het geheele lichaam van den drenkeling omhoog trekken.
lemand, die bedreven is in deze bewegingen, voert ze het best
alleen uit. Het is echter zeer vermoeiend. Is er nog iemand
anders, die methode ook kan toepassen, dan zal men elkaar
aflossen. Is alleen onbedreven hulp aanwezig, dan kan men ieder een arm behandelen.
Den moed niet verliezen, ook al duurt het langer dan een
uur eer ge levensteekens bemerkt. Let vooral op het
zelfstandig bewegen van de maagkuil, trekkingen in het gezicht of
rood worden van het gelaat.
Houdt eerst op als ge ziet, dat de ademhaling uit zich zelf
krachtig en regelmatig voortgaat. Begin dadelijk opnieuw als de
ademhaling weer dreigt op te houden.
7. (Methode van Hasselt). Zijn een of beide armen
gebroken en kan Sylvester's methode niet worden toegepast,
ontbloot dan de borst en de bovenste buikhelft. Hef de ribben met
kracht naar voren en naar boven door uwe vingertoppen om de
onderranden der ribben te slaan. Bij het loslaten gaan ze van
zelf terug. Tempo als bij uw eigen ademhaling.
Begint de patient te braken, dan dadelijk zijn hoofd op
zij leggen, opdat het braaksel niet in de luchtpijp kan komen.
Mond en keel daarna reinigen.
Men bedenke steeds, dat vooral het verwijderen van het water uit
de longen en de maag dadelijk moet geschieden. Ook de
kunstmatige ademhaling dient zoo vlug mogelijk te geschieden,
doch soms is het beter (b.v. bij felle koude) den patient eerst
ergens binnen te brengen.
Is de ademhaling hersteld, dan den patient zoo mogelijk ergens
binnen brengen en trachten hem warm te maken en het bloed weer te
doen stroomen.
8. Het bevorderen van den bloedsomloop, dat
zoo mogelijk reeds door een ander wordt begonnen, terwijl gij de
kunstmatige ademhaling toepast, geschiedt als volgt :
Den patient geheel ontkleeden, goed afdrogen, het geheele
lichaam, vooral armen en beenen, met wollige warme doeken wrijven
in de richting naar het hart toe.
De voetzolen schuren met borstel of borstelige lap; een sterk
riekend vocht (b.v. eau de cologne of geest van salmiak) onder den neus houden.
Is aldus het bewustzijn teruggekeerd en de hart- en polsslag weer
krachtiger, dan den patient zoo mogelijk leggen in verwarmde
dekens tusschen warme, omwikkelde kruiken en warme koffie, thee,
cognac of brandewijn laten drinken. Dit laatste alleen als de
patient bij kennis is ; een bewustelooze slikt niet ; het
vocht zou dus in de luchtpijp stroomen.
Den patient niet te vroeg naar zijn woning vervoeren. Hij is zwak
en het vervoer kan hem schaden.
Acht u van uw zorgen eerst ontslagen als de drenkeling in zijne
woning is aangekomen en een geneesheer aanwezig is.
De voorschriften 3 t/m 6 moeten ook worden toegepast bij
schijndood door verstikking (tengevolge van een vreemd voorwerp,
in de keel) of door ophanging, vergiftiging (b.v. door kolendamp, of andere
vergiftige gassen) door bevriezing, zonnesteek of een electrischen stroom.
vervolg op bladzijde 90
|
maandag 1 mei 2017
Handboek 26
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten