P.B.M v.Straelen

van Straelen logo
Comandant van Straelen
Philippus B.M.van Straelen
P. B. M. van Straelen: vierde persoon links van voor naar achter
"Philippus Bernardus Maria van Straelen (1894-1942) werd geboren te Utrecht op 2 Juni 1894 en kwam op 17-jarige leeftijd op het Kon. Instituut voor de Marine te Willemsoord.
Drie jaar later, op 6 Aug. 1914, werd hij beëedigd als officier en aangesteld als adelborst 1e klas.
Op 20 Juni 1915 werd van Straelen te Rotterdam geplaatst om vandaar medio Juli naar Oost-Indië te vertrekken en geplaatst te worden aan boord van Hr.Ms. pantserschip "Koningin Regentes".
klik voor groter
Op 6 Aug 1916 volgde zijn bevordering tot luit. ter zee 2e klas en op 3 Nov 1918 werd van Straelen geplaatst aan boord van Hr.Ms. "Koetei". Van zijn eerste turn keerde Van Straelen op 18 Juni 1919 in Nederland terug en werd geplaatst aan boord van Hr.Ms. "Schorpioen" om vandaar al spoedig een vrij langdurige plaatsing te krijgen a.b. van Hr.Ms. pantserdekschip "Gelderland", het schip waarop wij hem later herhaaldelijk, uiteindelijk ook als commandant zullen terugvinden.

klik voor groter
Op 1 Juli 1923 werd van Straelen geplaatst aan boord van het onderzeebootmoederschip "Pelikaan" onder bevel van den kapt.luit. ter zee E.M. Wisman, dat met de O-booten "K 11", ,"K VII" en "K VIII" op 18 Sept. 1923 uit Nederland vertrok en op 24 Dec. 1923 te Tandjong Priok arriveerde. Bij aankomst in Indië bleef van Straelen aan boord van de "Pelikaan", werd op 6 Aug. 1924 bevorderd en kwam als luit. ter zee 1ste klasse bij de 2e Afd. aan het Departement der Marine en staf Zeemacht in N .0.I. werkzaam, tot zijn vertrek uit N.0.I. naar Nederland waar hij op 2 Juli 1926 arriveerde..
klik voor groter
Op 13 Augustus 1926 werd van Straelen 1ste officier van Hr. Ms. "Gelderland" en afwisselend in de wintermaanden in de rol van Hr.Ms. Wachtschip tot 1931 met een kleine onderbreking van 2 April-2 Oct. 1928 in welk tijdvak van Straelen het bevel voerde over Hr.Ms. pantserboot "Gruno".
Op 27 Mei 1931 vertrok hij per S.S. "Insulinde" naar Oost-Indië en werd daar geplaatst bij de 8ste Afd. Dep. der Marine en staf Zeemacht.

Op 16 October 1934 keerde van Straelen in Nederland terug en weer zien wij hem geplaatst aan boord van Hr.Ms. "Gelderland" in hoedanigheid van 1ste officier. Van 4 Nov. - 22 Dec. 1935 werd met dit schip, onder bevel van den kapt. ter zee J.J. Dikkers, een reis gemaakt naar de West-Afrikaansche kust. Op 1 April 1936 werd van Straelen bevorderd tot kapt. luit. ter zee en voerde hij het bevel over Hr.Ms. "Gelderland", dat sedert 1930 als artillerie-instructieschip dienst deed. Op 9 Mei 1937 bracht overste van Straelen Prinses Juliana en Prins Bernhard met de "Gelderland" naar Engeland ter bijwoning van de kroningsfeesten.
Pantserdekschip Gelderland
Van 18 October 1937 tot 18 Maart 1938 vertoefde van Straelen met de "Gelderland" in West-Indië en voerde hij het commando over de scheepsmacht in de Caraiibische Zee. Op de thuisreis nam de "Gelderland" het beroemde schegbeeld de "Looden Verrader" mee naar Nederland om dit op 17 Oct. 1938 weer uit Nederland naar Curaçao terug te brengen. Op 2 Maart 1939 keerde van Straelen weer met de "Gelderland" in Nederland terug.
klik voor groter
Op 28 September 1938 werd door overste van Straelen het 40-jarig bestaan van Hr.Ms. "Gelderland" herdacht. Op 10 Mei 1939 vertrok overste van Straelen voor de derde maal naar Oost-Indië met het M.S. "Baloeran" en werd na aankomst aldaar als 1ste officier geplaatst aan boord van Hr.Ms. kruiser "Java".
Verdere bijzonderheden zijn niet bekend, noch betreffende zijn bevordering tot Kapt. ter zee, noch betreffende zijn aanvaarding van het commando over Hr.Ms. "Java". Dit bevel was hem in elk geval opgedragen toen Oost-Indië in oorlog kwam met Japan.
klik voor groter
Tijdens den slag in de Java Zee op 27 Februari 1942 sneuvelde Kapt. ter zee P.B.M. van Straelen aan boord van zijn schip toen dit getorpedeerd ten onder ging. Bij Kon. Besluit van 16 April 1942, no. 6. werd hem posthuum het Bronzen Kruis en Eervolle vermelding toegekend wegens het verrichten van uitstekende daden als commandant van Hr. Ms. kruiser "Java" in het zeegevecht in Straat Lombok van 19 op 20 Febr. 1942, waarbij tegen een uit zware kruisers en torpedojagers bestaande vijandelijke overmacht met succes werd bestreden.

Hr. Ms. JAVA, kruiser, gebouwd bij de Kon. Maatschappij De Schelde te Vlissingen, te water gelaten op 9 Augustus 1921. Hr. Ms. Java
27 Februari 1942
Tijdens de Slag in de Javazee op 27 Februari 1942 werd Hr. Ms. JAVA om 23.32 uur door een torpedo van de Japanse kruiser NACHI getroffen en zonk ongeveer 20 minuten later in de positie 06.00 Z.B. en 122.05 O.L.
De Hr. Ms. JAVA werd aan stuurboord bij de achtermunitiebergplaats getroffen, eveneens omstreeks 23 uur 30. Er onstond een zware brand op het afweerdek, het achterschip brak af ter hoogte van de longroom, de achtermachinekamer liep vol en het schip kreeg snel slagzij over stuurboord.
Door de snel toenemende slagzij en het bij de treffer dadelijk uitvallen van het elektrische bedrijf kon geen enkele sloep worden gestreken. Wel slaagde men erin een groot aantal vlotten en andere drijvende voorwerpen, zoals van lussen voorziene bundels bamboe, vrij te zetten. De Hr. Ms. JAVA is binnen 15 minuten gezonken.
Van de bemanning sneuvelden totaal 512 opvarenden, waaronder de commandant, kapitein ter zee P.B.M. van Straelen.(oud commandant van Hr. Ms Gelderland)
Eindeloze nacht
Slechts tweeënveertig mensen overleefden deze ramp waaronder matroos Jan Douwes. Hij schreef later een indrukwekkend verhaal over zijn belevenissen. Het gedeelte dat zich op de Hr. Ms Java afspeelt is hier te vinden:

Kolonel van Straelen was ridder in de Orde van Oranje Nassau, drager van het eereteeken voor langdurige dienst als officier (XXV) en drager van de herinneringsmedaille der kroning van H.H.M.M. George VI en Koningin Elisabeth van Groot-Brittannië en Ierland."
klik voor groter Bij Koninklijk Besluit van 27 juni 1947, No.26, in het register van Ridders der 4e klasse der-
Militaire Willems-Orde ingeschreven wegens : "Uitstekende daden van moed, beleid en trouw als commandant van Onze kruiser "Java" tegenover een overmachtige vijand in de slag in de Java-Zee, waarbij hij door zijn bezielende leiding het gehele moreel aan boord beheerste, hetwelk tot resultaat had, dat tot tweemaal toe een vijandelijke jageraanval werd afgeslagen ; zich tenslotte bij de ondergang van dit schip een waardig commandant betoond, door als laatste het schip te verlaten."
blz 1-2 Eindeloze Nacht van Jan Douwes
Dit boek is een verslag van mijn marineleven. Een leven dat heel anders is gelopen dan ik me had voorgesteld toen ik in 1937 vol goede moed en met hooggespannen verwachtingen het opleidingscentrum in Vlissingen binnenstapte. Twee jaar na m'n opkomst was ik in Nederlands-Indie toen onze regering in ballingschap de oorlog verklaarde aan Japan. Mijn schip de 'Java' werd getorpedeerd en ik overleefde de schipbreuk met nog tweeënveertig anderen. Ruim vijfhonderd bemanningsleden vonden de dood. Daarna volgden de verschrikkingen van de Japanse krijgsgevangenschap en later de atoombom in Nagasaki die ik voor m'n ogen heb zien vallen en die voor mij een einde maakte aan de oorlog. Na een afwezigheid van bijna zeven jaar kwam er een ander mens terug in Nederland dan er in '39 was vertrokken. Veel kostbare ervaringen rijker, maar op een aantal punten ook diep teleurgesteld. Teleurgesteld in de wijze waarop de marine op dat moment functioneerde. Met officieren en onderofficieren, de goede niet te na gesproken, die hun gezag slechts ontleenden aan strepen en galons en met aan werkelijke kwaliteiten. Het heeft lang geduurd voor ik alles wat er is gebeurd voor mezelf op een rijtje heb kunnen zetten. De wijze waarop mijn werkgever, de Marine, na de oorlog met mij is omgesprongen heeft daar geen goed aan gedaan. Pas ver na mijn pensioen, in 1975, is het er uitgekomen. Gedurende een verblijf van anderhalf jaar in de Jelgersmakliniek, waar ik onder de hoede van professor Bastiaans een reeks LSD-sessies heb ondergaan die ik zelfs m'n ergste vijanden met zou toewensen. De eindeloze nacht die ik na onze schipbreuk in het water heb doorgebracht heb ik bij hem herbeleefd, zwemmend over de vloer van de behandelruimte tot m'n knieën en ellebogen beurs waren. Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat er een eind kwam aan de oorlog. Ik hoop deze zomer mijn vijfenzeventigste verjaardag te vieren. Ik ben er aan toe om m'n verhaal te vertellen. Ik doe het voor collega's, leeftijdsgenoten, maar hopelijk ook voor jongeren. Het is opgeschreven zoals het was, in m'n eigen stijl, met het verzoek aan m'n uitgever daar zo min mogelijk aan te veranderen. Soms is het een avonturenverhaal, soms een horror-story, maar het is jammer genoeg allemaal echt gebeurd.
Jan Douwes
blz 3 - 4
blz 3-4
27 februari 1942 23.32 uur
Plotseling is de hemel hel verlicht. Japanse vliegtuigen laten lichtfakkels aan parachutes neer. Het zijn er zoveel dat het wel dag lijkt. We zijn een helverlicht en kwetsbaar doelwit geworden. Ik sta op mijn post bij het kanon, klaar om te vuren, als er een geweldige explosie door het schip siddert, en we scherp overhellen naar stuurboord. We zijn geraakt door een torpedo. De kampanje is afgebroken en het achterschip verdwijnt in de golven. De achterste munitiebergplaats is getroffen, evenals een van de machinekamers. Op het afweerdek, waar de 40 mm. luchtafweermitrailleurs staan, breekt een felle brand uit. De granaten in het munitiedepot ontploffen en vliegen vanuit de vuurzee alle kanten op. Kanon zeven, de positie waar wij overdag dienst hebben gedaan, is met het achterschip verdwenen. Kanon zes is door de kracht van de explosie van de fundering getild en door het dek de longroom in gezakt. De granaten van 28 kilo die in de flesserekken zijn opgeslagen rollen over het dek en kneuzen benen en voeten van manschappen, die naar alle kanten wegrennen. Sommigen blijven kreupel liggen. Anderen schreeuwen wanhopig : "Ik moet naar de ziekenboeg !" Alles begint te schuiven. Het schip ligt stil, maar maakt zware slagzij over stuurboord en loopt vol. Twee minuten na onze treffer wordt ook de Hr. Ms. De Ruyter met een torpedo fataal geraakt. Ik voel dat dit het einde van ons schip is. Wim en ik zijn even verstijfd van schrik. Er wordt van alle kanten geroepen dat we het schip moeten verlaten. Ik zie de paniek in de ogen van Wim. Hij kan niet goed genoeg zwemmen en heeft geen zwemvest. Ik ook niet. Bijna niemand heeft er een. Die liggen op een rek in het trappenhuis, omdat het commando Bever meer ruimte aan dek had voor munitie dan voor zwemvesten. Het bevel om het schip te verlaten verandert de manschappen in radeloze vluchters, die allemaal naar het trappenhuis stormen om een zwemvest te bemachtigen. "Niet doen, Wim," schreeuw ik en hou hem vast, want ik zie was hij van plan is. Maar hij is niet meer aanspreekbaar. "Niet doen !", roep ik nog een keer, maar het is tevergeefs. Hij rukt zich los en rent als een bezetene in de richting van de plek waar de zwemvesten liggen. Ik ren achter hem aan. De deur aan bakboord van het trappenhuis kan niet meer open. Iedereen uit de verblijven en van de brug moet door de stuurboorddeur om aan dek te komen. Maar van de kant van het dek probeert iedereen zich een weg naar binnen te vechten om bij een zwemvest te komen. In hun paniek slaan en trappen de mannen als wilde beesten op elkaar in en er heerst totale chaos. De smalle doorgang vult zich met een tapijt van menselijke lichamen, sommigen bewusteloos of dood, waaroverheen anderen wanhopig proberen zich een weg te banen. Het is een afschuwelijke aanblik. Ik zie Wim liggen, half bedekt door andere lichamen Zijn ogen zijn open, maar hij geeft geen tekenen van herkenning.
Ik voel me machteloos omdat ik niets meer voor hem kan doen. Ik weer dat ik me van de plek van deze waanzinnige veldslag moet verwijderen. Ik kijk nog een keer om; Wims ogen zijn dicht. Het is het laatste dat ik van hem zie. Ik moet m'n hersens erbij houden en me niet laten meeslepen door de paniek. Samen met een konstabel probeer ik een paar vlotjes los te maken, die met sliphaken aan het dek zijn vastgemaakt. Met onze kistjes trappen we er uit alle macht tegenaan om de haken los te krijgen, die dik onder de verf zitten. Het lukt ons er eentje vrij te krijgen en we kieperen het overboord met een luidkeels 'onderuit !'. Ik kijk waar het vlot terechtkomt en zie tot mijn ontzetting dat het beneden al krioelt van de mensen, die zonder zwemvest proberen het hoofd boven water te houden. Ik realiseer me met een bang gemoed dat ik er waarschijnlijk een paar met het vlot heb doodgegooid en we laten de rest van de vlotjes met rust. Ik zie dat veel mannen vanaf het dek naar beneden springen, waar ze bovenop de drenkelingen terechtkomen. Ook dat kan alleen maar doden opleveren. Er strompelt een kwartiermeester op me af. Hij smeekt me om hem naar de ziekenboeg te brengen. Zijn hand is eraf geslagen en het bloed spuit uit zijn onderarm. Even later zakt hij in elkaar en sterft ter plekke. De konstabel roept : Ik ga naar midscheeps. " Anderen brullen : "Schip, verlaten !", en dat lijkt mij veel verstandiger. Ik kleed me uit tot ik alleen nog in m'n zwembroek ben, die ik vanmorgen vlak voor het alarm had aangedaan in verband met plunjewassen. Het schip, maakt steeds meer slagzij, en ik loop naar de geusstok, het voorste vlaggemastje. Als ik naar beneden kijk, zie ik geen drenkelingen. De afstand tot het water is ongeveer twaalf meter. Ik haal diep adem en spring. Ik zink meters in het lauwe, zoute water en als ik weer bovenkom zwem ik meteen recht vooruit, zo ver mogelijk van de Java vandaan. Een zinkend schip veroorzaakt een enorme zuiging, en voor mij staat vast dat het niet lang meer kan duren voordat de Java, alles en iedereen met zich meeslepend, naar de zeebodem zal verdwijnen. Ik proef stookolie en ontwijk het smerige spul door onder water te gaan zwemmen. Als ik boven kom en geen stookolie meer proef, kan ik even op adem komen. Ik ben ongeveer tachtig meter van de Java verwijderd. Achter me hoor ik het gierende geluid van de lucht die nog in het schip zit en door alle mogelijke openingen naar buiten wordt geperst. Het schip, wordt nog verlicht door brandende munitie en staat recht overeind. Binnen enkele seconden verdwijnt het gierend en sissend rechtstandig onder de oppervlakte en sleurt in een klap vijfhonderd mensen mee de diepte in.
Dan hoor ik niets meer.
Het is doodstil. Letterlijk.
vorige blz
blz 5 - 6
blz 5-6
Ik ben alleen. Verlaten in een pikdonkere, onafzienbare zee. De golven wiegen me op hun ruige ritme. Ik weet niet wat ik moet doen. Alleen dat ik boven moet blijven. Boven blijven ! Boven blijven ! Ik zwem rond zonder enig richtingsgevoel en hoop dat de haaien me in godsnaam met rust zullen laten. Ik ben kapot. Doodmoe. Mijn ogen turen de donkere watervlakte af op zoek naar iets om me aan vast te houden. Ik zie iets drijven en zwem er op af. Dichterbij gekomen zie ik dat het 't hoofd is van een verdronken man. Later bespeur ik iets op het water dat een lichte kleur heeft. In de hoop dat het een zwemvest is, zwem ik er naar toe. Het zijn de billen van een dode, die met z'n gezicht naar beneden op het water drijft. Nu slaat de paniek toe. Met een van angst verstikt gemoed en happend naar adem zwem ik weg. Ik weet niet waar naar toe. Dat maakt me radeloos. Ik word gek, of ben ik het al ? Ik houd op met zwemmen en probeer mezelf al watertrappend tot bedaren te brengen. Ademen. Rustig ademen. Langzamerhand krijg ik mezelf onder controle en probeer de balans op te maken. Ik ben bekaf en heb het gevoel dat ik geen meter meer kan zwemmen. Ik besluit mijn krachten te sparen door me zoveel mogelijk te laten drijven. Er is veel deining waardoor het niet meevalt om op mijn rug te drijven. Het is nog steeds pikdonker. Ineens ben ik in de buurt van een vlotje met overlevenden. Ik voel een enorme opluchting. Ik ben niet meer alleen en kan ophouden met zwemmen. Maar het mag niet zo zijn. "Rot op, godverdomme," schreeuwt een van de opvarenden, en slaat me hard met een of ander voorwerp, waarschijnlijk een peddel. "Laat me dan even uitrusten", roep ik wanhopig, maar het vlot is al weer verdwenen in de duisternis. Ik zink weer weg in de golven en het angstige gevoel van volstrekte verlatenheid grijpt me weer naar de keel. Ik voel me machteloos en in de steek gelaten en zou willen huilen, als ik dat kon. Gedachten maken door mijn hoofd. Hoe lang gaat dit duren ? Houd ik het vol ? Waarschijnlijk zal ik het niet halen. Ik voel een grote droefheid. De nacht lijkt eindeloos. Probeer het nog eens op je rug, Jan. En als dat niet meer lukt, probeer dan te blijven watertrappen, Jan. Hou vol ! Hou vol ! Ik heb er geen idee van hoe lang ik al ronddobber. Ik krijg het stervenskoud. De temperatuur van het water is weliswaar zo'n 25 graden, maar na verloop van tijd slaat de onderkoeling toe. Dit kan niet lang meer duren, het mag niet lang meer duren, want dan ga ik er aan. Het vooruitzicht om onder de golven te verdwijnen en te verdrinken mobiliseert mijn allerlaatste reserves. Ik hou vol. Ik wil nergens aan denken. Ik kan het niet eens. Uren gaan voorbij. En dan, heel langzaam, wordt het licht. De dag breekt aan en dat geeft weer moed. Als ik dat haal... Dan kan ik tenminste iets zien. Misschien ligt er wel reddingsmateriaal vlak naast me. Het wordt lichter en lichter en in de verte kan ik iets ontwaren. Ik kan m'n ogen nauwelijks geloven; het is een vlot ! En wat nog belangrijker is, ik zie beweging : overlevenden. Het lijkt een eeuwigheid te duren voor ik het bereik. Als ik er vlak bij ben, ontwaar ik drie mannen, een blanke en twee inlanders. "We zitten vol," schreeuwt de blanke man. "Hier is geen plaats !" Ik herken de stem. Het is de laffe De Hondt, de angsthaas die ik nog zag bibberen bij het luchtalarm. Een ding weet ik zeker. Dit is mijn laatste kans om te overleven en die laat ik me door deze hufter niet afpakken. Aan de rand van het vlot, dat met gemak tien mensen kan bergen, zitten handvatten van touw. Ik verzamel m'n laatste krachten en grijp er met een hand een vast. Met de andere stomp ik De Hondt midden in z'n gezicht. Hij slaat achterover in het vlot en ik klim meteen aan boord. Ik zit en geniet tot in al mijn vezels, van de vastigheid onder me. Nu pas besef ik hoe door en door koud ik ben en hoe verschrikkelijk vermoeid. Het is denk ik ongeveer acht uur in de ochtend; ik heb bijna negen uur in het water gelegen. De Hondt krabbelt overeind en vaart woest tegen me uit. Hij scheldt en briest. Of ik besef dat ik een onderofficier heb geslagen. Hij zal me voor de krijgsraad slepen zodra we aan wal zijn. Hij zal...Ik laat hem razen. Hij heeft zelf hooguit tien minuten in het water gelegen en kan zich er geen voorstelling van maken hoe het is om een derde etmaal in het donker in zee te hebben gezwommen.
vorige blz
blz 7 - 8
blz 7-8
De zon komt op en koestert me met haar weldadig warme stralen. Even komt de gedachte in me op om De Hondt de strot om te draaien. Gelukkig verdwijnt die gedachte even snel als ze is opgekomen. Ik ben geen gewelddadig mens en laat de schoft maar schelden. Dan zie ik in de verte nog een leeg vlotje. Juist als ik er naar toe wil zwemmen om het op te halen, word ik door de inlanders gewaarschuwd voor een enorme zeeslang die naast ons vlot is opgedoken. Ik wacht tot het beest is verdwenen en zwem naar het vlot toe. Het ermee terugzwemmen gaat moeizaam, maar het lukt en we hebben nu extra ruimte. Zo dobberen we een paar uur in betrekkelijke rust rond, ieder bezig met z'n eigen gedachten, en de spanning tussen mij en De Hondt voelbaar in de lucht. Het is denk ik een uur of tien als we in de verte een hoop drijvend materiaal ontwaren. Ik zeg dat we er naar toe moeten varen om te kijken wat het is. De Hondt weigert. Stel je voor dat het overlevenden zijn, dat zou nog weer mensen aan boord van onze vlotten betekenen. De inlanders en ik negeren z'n weigering en peddelen er naar toe. De Hondt steekt geen poot uit. Bij de plek aangekomen blijken het inderdaad drenkelingen te zijn, die zich met behulp van bamboes, een paar balies en een vlotje ternauwernood drijvend hebben weten te houden. We verdelen de mensen over de twee vlotten, die nu half onder het wateroppervlak verdwijnen, maar ons bovenlijf in ieder geval droog houden. Niemand weet waar we ons bevinden. In onze groep bevindt zich ook een majoor van de mariniers. Hij is zeer verzwakt door zijn verwondingen en glijdt voortdurend bijna van het vlot af. We hijsen hem steeds weer boven water en geven hem z'n zitplaats terug. Hij ijlt van de koorts en roept alleen maar : "Tamboer, sla de dodenmars * " Door onze uitgeputte toestand zakken wij ook regelmatig weg. Als ik weer eens uit zo'n hazeslaapje ontwaak, ligt de man bij mijn voeten onder water. Ik haal hem naar boven en zie dat hij is overleden. We zetten hem buiten het vlot en geven het lijk een zetje in de hoop dat het weg zal drijven. Dat doet het niet. Het lichaam blijft nog uren naast ons drijven. Het is een gruwelijke aanblik. Er komen vliegtuigen aan, die ons ontdekken en in duikvlucht over ons heen scheren. Wij nemen geen enkel risico en verdwijnen zo diep mogelijk onder water. Ik weet niet of ze schieten. Na verloop van tijd verdwijnen ze weer, ons ongedeerd achterlatend.De zon brandt onbarmhartig op onze gezichten en bovenlichamen en ieders huid verbrandt in de felle zon. De Hondt maakt er een enorm misbaar over. Zelf heb ik er geen last van, want ik ben door de dekarbeid aan boord van de Java' al flink verkleurd. De dag verglijdt en het wordt weer avond. In de verte zien we een reeks oorlogs- en transportschepen langsvaren, kennelijk op weg naar Java.
Gered Tegen een uur of elf 'savonds duikt een torpedobootjager uit de duisternis op en richt zijn schijnwerper op onze vlotten. Aan de reling staan Japanse marinemannen gewapend met geweer en bajonet. Ik weet niet of ik blij moet zijn of wanhopig. Japanners maken geen krijgsgevangenen, dus ons lot lijkt bezegeld. De moed zinkt me in de Schoenen als ik met de anderen aan boord stap. Het is mij bekend dat Japanners geen respect hebben voor overlevende verliezers. Je hoort je dood te vechten en je zeker niet over te geven aan de vijand.Ik hoop er het beste van. Het lijkt mee te vallen. We krijgen wat te drinken en de verwondingen worden behandeld. Even later komt ook de eerste officier van de Java', kapitein ter zee Beckering Vinckers aan boord, zodat we nu in totaal met tweeenveertig overlevenden zijn.
Hij vertelt dat hij de commandant onderweg is kwijtgeraakt. Hij is er zelf slecht aan toe. Wij krijgen een deken per twee man en mogen op het dek gaan slapen. Beckering, Vinckers; vraagt of hij met zijn hoofd op mijn dijen mag liggen, omdat hij zo moeilijk slaapt zonder hoofdkussen. Ik ben nog net niet moe genoeg om het bizarre van dat verzoek te beseffen : uitgeput aan boord van een Japanse Jager en dan niet zonder hoofdkussen kunnen slapen. Maar ik gun hem z'n rust en val zelf ook als een blok in slaap. De volgende morgen worden we gewekt en krijgen we een balletje rijst en per twee man een blikje corned beef.
vorige blz
blz 9 - 10
blz 9-10
Het smaakt als manna. Er worden zelfs een paar sigaretten uitgedeeld. Ik voel me heel langzaam weer een beetje mens worden. Ik leef. Het gevaar is echter niet geweken, want opeens ligt de Japanse jager nu zelf onder vuur en worden we benedendeks gestuurd. Schildwachten bewaken ons en houden de wacht voor de deur. Weer bekruipt mij een gloeiende angst. Ben je net opgepikt en dan word je misschien alsnog naar de bodem van de zee gestuurd, nota bene door je eigen mensen. Ik kijk om me heen. Wij bevinden ons in een Japans bemanningsverblijf. Het is er spartaans, geen tafels of banken, alleen dikke stromatrasjes waar de Japanse marinemannen op moeten leven en slapen. Na een uur is het gevaar kennelijk geweken en mogen we weer aan dek. Later op de dag worden we overgebracht op een ander schip; een zware kruiser, getuige de gigantische kanonnen. Dit schip zet ons weer af op een andere jager, die ons aan de wal brengt. Overal blijven de bajonetten op ons gericht. Ons gezelschap wordt naar Makassar op Celebes gebracht en gaat de gevangenis in. Daar heb ik tijd om na te denken. Ik voel me rot en de vermoeidheid lijkt tot in mijn botten te zijn doorgedrongen. Ik weer niet eens of ik blij moot zijn met mijn overleving, waar ik zo voor gevochten heb. Ik denk aan Wim. Ik vraag me af wie er nu het beste vanaf is gekomen. Wim is op de plek waarvan hij wilt dat het er vredig zou zijn. Ik moet maar zien hoe ik me door deze ellende worstel. Maar ik leef en daar ben ik blij om, het leven is waard om geleefd te worden. 1937
Lang en mager ben ik. Een jongen van zeventien jaar met een kromme rug door het voorovergebogen achter m'n bureau zitten. Een bureau dat staat bij een assurantiekantoor waar ik met het MULO-diploma op zak het riante bedrag van Fl 2,50 per week verdien. 's Avonds naar de avondschool voor Engelse handelscorrespondentie en dubbel boekhouden. Saai en voorspelbaar. Verkering met Loes geeft kleur aan mijn bestaan. Nederland is gedompeld in een diepe crisis en heeft het moeilijk. Er zijn nauwelijks vooruitzichten. De sterke verhalen van onze buurman, een gepensioneerde adjudant van de marine, brengen een andere wereld in onze huiskamer. Ik hang aan zijn lippen en zie mogelijkheden om te ontsnappen aan het kantoorritme en voor mij en m'n meisje een betere toekomst op te bouwen. "Kunt u eens voor mij informeren hoe ik bij de marine kan komen ?", vraag ik hem op een goede dag en hij belooft z'n best te doen. Mijn ouders schudden het hoofd. Hun enige zoon op vreemde en vijandige wereldzeeën is geen aanlokkelijk vooruitzicht. Hitler laat Duitsland marcheren en brengt zijn duivelse machinerie op gang; oorlogsdreiging hangt in de lucht. Maar de sollicitatieformulieren worden aangevraagd en vallen enige tijd later in de bus. Ik vul ze zorgvuldig in en retourneer ze per kerende post. Spoedig komt er bericht van de marine dat ik in Rotterdam gekeurd moet worden. De buurman heeft me al gewaarschuwd. Het zal een zware keuring zijn. Mijn kromme rug is geen aanbeveling en ik ga er met gemengde gevoelens heen.
vorige blz
blz 11 - 12
blz 11-12
Van de vierentwintig kandidaten blijven er uiteindelijk slechts drie over. Daar ben ik er één van. Er volgt nog een huisbezoek, want de marine wil geen 'rooie rakkers' in de gelederen en neemt geen risico's. Mijn ouders stemmen er in toe om op de dag van het bezoek het vergezicht boven de haard te vervangen door een portret van de Koningin. Of het geholpen heeft weer ik niet, maar ik doorsta ook deze test. Daarna is het wachten geblazen tot ik word opgeroepen om in Vlissingen de opleiding te gaan volgen. Ik krijg nog te horen dat ik voor m'n vijfentwintigste niet mag trouwen, en dat is geen prettig bericht voor Loes, met wie ik al zo lang op weg ben naar dat ja-woord. Ik begin weer te twijfelen, wil wel en wil niet. Word verscheurd door tweestrijd. Ik laat veel achter en toch, de toekomstkansen lokken. M'n oproep maakt een eind aan die onzekerheid. Ik scheur de envelop open, en de datum brandt op mijn netvlies : 4 Mei 1938, de dag waarop mijn Leven een drastische wending neemt. Aan de kade in Vlissingen maak ik kennis met mijn nieuwe thuis, het opleidingsschip 'Noord-Brabant'. Een lust voor het nog met nog een echte zeilmast, drie ra's, een kraaienest, staand want en alles was er verder bij hoort. Dit historische marine ram-schip zal mijn toekomst inluiden. Het kromgebogen kantoormannetje meldt zich om te worden klaargestoomd tot een ferme marineman. Van minkukel tot kerel van stavast in een paar maanden. De marine heeft er weinig moeite mee om schlemielige jongetjes om te vormen tot stoere knapen. Vanaf de eerste dag is correcte houding voorwaarde. Afhangende schouders, vooruitgestoken buik of een afgezakte kin behoren tot het verleden. Er loopt altijd wel een hogere in rang die bereid is je daar zonder veel omhaal van woorden op te attenderen. En het werkt nog ook! Binnen drie maanden ben ik fysiek een model marineman; ik merk het aan mijn burgerkleren, die nu als een slecht gesjorde kooi om me heen hangen en allemaal vermaakt moeten worden. Wij zijn de eerste lichting die niet meer geheel kaal wordt geknipt, maar een snort bloempot-coupe krijgt aangemeten. De jongens die drie maanden eerder zijn opgekomen balen, want ze hadden zich verheugd op de gebruikelijke spot, die de nieuwe kalen ten deel valt. Die kans krijgen zij niet, wij hebben als verse aanvoer meer haar op ons hoofd dan zij in die drie maanden konden laten groeien en dat steekt. Ze maken ons uit voor doetjes, die kennelijk bang zijn kou te vatten. We laten het allemaal over ons heengaan; over drie maanden is het onze beurt met de lichting die dan acte de presence geeft. Iedere dag heeft een vast patroon; om zeven uur is het reveille, waarna meteen de kooi wordt gesjord. Zo'n kooi bestaat uit een stuk zeildoek met scheerlijnen, een matrasje, een paardeharen kopkussentje en een deken. Wel nauwgezet sjorren, want het moet volgen het boekje. Gaat het fout, dan moet het opnieuw. Eerst de kopslag, drie halve steken en dan de nekslag. Termen die zullen uitsterven, want de kooi is inmiddels verleden tijd. Jammer, want je slaapt in geen enkel bed zo lekker. Het is er heerlijk warm en je merkt er niets van als het schip slingert. De kooi wordt bevestigd aan de daarvoor bestemde klambaaien. Hij wordt iedere avond opnieuw opgehangen en 's morgens na het sjorren in een opbergruimte aan dek gestouwd. Er zijn aan boord geen gescheiden slaap- en eetverblijven. In de ruimte waar Is nachts kooien hangen, staan overdag de banken en tafels waaraan gegeten wordt en 's avonds wordt er gerecreeërd. Als de kooi gesjord is moet je je wassen; dat gebeurt in de buitenlucht aan dek en vanzelfsprekend met ijskoud water. Met een geĆ«mailleerde schaal schep je het uit grote houten kuipen, balies genaamd. Je zet de schaal op het dek en wast je met ontbloot bovenlijf. Gebeurt de wassing niet volgen de voorschriften dan maakt de kwartiermeester je daarop attent door de schaal water over je heen te gooien. In de winter moet eerst het ijs in de balies stuk geslagen worden.
vorige blz
blz 13 - 14
blz 13-14
Dan is de natte reprimande van de kwartiermeester in de meest letterlijke zin een adembenemende ervaring. Toch wordt er nooit iemand ziek van; het is kennelijk een kwestie van harden. Dan terug naar het verblijf om je verder aan te kleden. je uniform is je trots en glorie maar je moet er wel voor zorgen dat het voor elkaar is. Een van de eerste dingen die de stoere lichtmatroos leers is het foutloos uitvoeren van kruissteekjes teneinde al zijn kledingstukken te kunnen voorzien van een nummer, want aan de waslijn lijken alle kledingstukken op, elkaar. Ook wassen doe je zelf, in een balie met sodazeep en wat warm water. De keuze van de marine voor witte werkkleding met zwarte laarzen die dagelijks gepoetst moeten worden, blijkt dan niet de gelukkigste. De onderkanten van de broekspijpen moeten namelijk altijd smetteloos wit zijn en dat is met zwart gepoetste laarzen een heksentoer. "Op het handje en onder het sop", brullen de kwartiermeesters. Het gebruik van borstel of kooischrobber is verboden en uitspoelen moet op het vlotje in de haven. Het dagprogramma bestaat onder andere uit veel geweerexercitie. je armen worden loodzwaar en in je polsen is na verloop van tijd geen beweging meer te krijgen. Kin en buik ingetrokken, hoofd omhoog, kont en schouders naar achteren. Het is een echo die je lang zal blijven achtervolgen. In de roeisloep zet de marteling zich voort. De riemen lijken tonnen te wegen en rug en schouders staan in brand. Bij het innemen van de eerste positie wordt iedereen gecontroleerd op het vasthouden van de riem op de voorgeschreven wijze. Tijdens het roeien lijkt het alsof de polsen ieder moment kunnen afbreken. Wat ik bij de eerste roeipoging voor onmogelijk had gehouden gebeurt na enkele maanden training toch: een retourtje Middelburg in de roeisloep is een pleziertochtje geworden. Ik voel me met de dag sterker en fitter worden. De juiste voeding zal hierbij ook wel een rol spelen. De maaltijden worden bereid op een recht-toe-recht-aan manier, ontdaan van culinaire flauwekul, zijn voedzaam en van goede kwaliteit. Na enkele weken weer je wat er die dag en over twintig jaar op het menu zal staan. De week begint met snert, met dikke stukken spek, en vervolgens kan de keuken geen enkele dag van de week meer verrassen. Mijn maag raakt gewend aan de stevige hap. Eenmaal per week moeten we touw splitsen en zeil naaien in de koebrug, waar vroeger levende koeien werden vervoerd. We leren waterdicht te naaien en een van de werkstukken is het maken van een emmer met behulp van touw en zeildoek. Knopen en steken maken is na verloop van tijd een tweede natuur. je verleerd het nooit meer. We gaan vaak met de voormalige kanonneerboten Widar' en `Balder' de Schelde op om te leren sturen, loden en as te wippen. Op deze met kolen gestookte schepen moeten van tijd tot tijd de slakken uit het vuur worden gehaald en die gaan met de as overboord. Op deze tochten wordt tevens de aanzet gegeven tot het ontwikkelen van zeebenen, want het kan ook spoken op, de Schelde. Met slecht weer volgt de onverbiddelijke scheiding tussen jongens met een sterke maag en benen, en zij die groen van zeeziekte alles over de reling kotsen. Ik prijs mijn maag en benen. Voor al deze ontberingen ontvangen we toch nog een gage van zes gulden per veertien dagen. Hierop wordt een rijksdaalder ingehouden als kledinggeld, want het uniform is `rekening man'. Voorts is de marineman verplicht een gulden te sparen, zodat er per saldo een rijksdaalder overblijft om te verbrassen. De eerste zes weken van de opleidingsperiode mag ik niet naar huis. Daarna krijg ik eens per drie weken een 'vrijvervoertje' naar Den Haag. De opleiding duurt in totaal negen maanden. Het is zwaar, maar ik ervaar het niet als rot. Eens in de drie weken ga ik naar Den Haag, soms afgewisseld met een bezoek aan vrienden en familie in Middelburg, die me steevast iets toestoppen voor `slechtere tijden'. Als vervolg van de opleiding in Vlissingen krijgen we een reis naar de Middellandse Zee aangeboden op de Hare Majesteits `Sumatra', volledig verzorgd door de marine.
vorige blz
blz 15 - 16
blz 15-16
Ons verblijf bevindt zich diep in het vooronder bij de kettingbak (de bak waar de ankerketting in ligt). Bij de Portugese kust steekt een fikse storm op. Wij mogen niet aan dek. "Te jong en onervaren", oordeelt het commando. De storm kost het schip een sloep en een deel van de brug. In ons verblijf worden we been en weer geslingerd en door elkaar gehusseld. Niemand slaagt er in om op z'n benen te blijven staan. Opgelucht omdat we kunnen gaan liggen, tuigen we om negen uur 's avonds de kooien op om op het slingeren van het schip in slaap te wiegen. De volgende morgen meldt de scheepsomroep dat de opleiding weer aan dek mag. De storm lijkt nog niet geluwd en we zijn benieuwd naar de hoogte van de golven. Met moeite sjorren we onze kooien en klauteren aan dek. Daar is van een storm geen sprake meer. Het schip vaart rustig over een spiegelgladde zee. Het is zo'n bizarre gewaarwording dat mijn fysiek er danig van in de war raakt. De inhoud van mijn maag verlaat mij spontaan. Denken en voelen dat het stormt, terwijl het kalm is, heeft merkwaardige consequenties voor mijn aanpassingsvermogen. We zijn door de Straat van Gibraltar gevaren en doen achtereenvolgens Tunis, Oran, Algiers, Tanger, Malta en ten slotte Palermo aan. Mijn vader heeft me al folders van de plaatsen meegegeven, waardoor ik enigszins weet wat me te wachten staat. De werkelijkheid valt echter tegen. In de folders is alles kraakhelder en blinkend wit. In werkelijkheid stinkt het er en wit blijkt grauw. Mensen laveren vrolijk door de troep. Het deert ze kennelijk in het geheel niet. Na verloop van tijd krijgt de aparte sfeer vat op je. Ik realiseer me dat het geen enkele zin heeft deze leefwijze te vergelijken met die in Nederland. Ik merk dat het leven bier voordelen en plezierige kanten heeft, die wij niet kennen. Er is verdraagzaamheid, hulpvaardigheid en blijheid met iedere nieuwe dag. De dag van morgen is pas morgen, dus waarom zou je je daar nu al druk om maken. Bezit is alleen maar ballast en lachen is een alternatieve rijkdom. Zwarte, zoete koffie in de kashba's, devotie in de moskee en hobbelen op de rug van een kameel door de woestijn. We trekken er altijd met vier man op uit, omdat sommige wijken te gevaarlijk zijn voor een bezoek alleen of zelfs met z'n tweeën. De twee jongens die dat wel een keer doen, worden door de Franse politie met flinke builen op hun kop en slechts gehuld in een politiecape aan boord afgeleverd. De commandant schudt meewarig z'n hoofd en veroordeelt het duo tot de aanschaf van een nieuw uniform. Bas de Wit, Dierks en Joop Visser zijn mijn vaste stapmaten. Mijn andere vriend Wim Graven gaat nooit mee. Hij kan dergelijke uitstapjes niet in overeenstemming brengen met zijn Rooms-Katholieke geloofsovertuiging. Om hem over de drempel te helpen vertel ik dat er overal kruisbeelden hangen, maar hij is niet te vermurwen, uit angst dat zijn geweten hem parten zal spelen. Dominee Van der Giessen neemt nieuwelingen vaak onder zijn hoede als ze gaan passagieren. Hij doet dit al jaren en heeft zo vele lichtingen marinemannen ingewijd in de geheimen van Noord-Afrika. Zijn excursies zijn altijd zeer de moeite waard. Hij spuit een schat aan informatie over historie en cultuur van alle plekken die we bezoeken. En hij heeft ook een opmerkelijke handigheid bij het afdingen op aangeboden waar. Als m'n maten en ik voor het eerst met hem mee gaan, komen we zowaar bij een tent die ook hij nog niet kent. "Ik trakteer", zegt de dominee bij binnenkomst en geeft de bestelling voor zo'n twintig man op aan een oude vrouw. Als ze terugkomt met het dienblad vol drankjes heeft ze in haar kielzog een sliert prachtige naakte jonge vrouwen. De dominee verschiet van kleur en weet niet hoe snel bij moet afrekenen om met zijn schaapjes deze poel des verderfs zo snel mogelijk te kunnen verlaten. Voor ons is het een bevestiging dat de opwindende verhalen die er altijd over Noordafrikaanse havensteden worden verteld misschien dus toch wel een beetje waar zijn. Wat zullen de thuisblijvers jaloers op ons zijn. In Palermo wordt een officieel bezoek afgelegd, en de gehele bemanning staat aangetreden met het gezicht naar de wal.
vorige blz
blz 17 - 18
blz 17-18
Er wordt een hoogwaardigheidsbekleder aan boord verwacht. De tamboer blaast het signaal `stilte' op zijn hoorn. Wij maken front over bakboord. Er rijdt een slee voor, waaruit een keurig geklede heer stapt. Het is een pijnlijk misverstand. De man blijkt de eigenaar van de lokale wasserij te zijn die alleen wil informeren of er nog werk voor hem is. De tamboer blaast maar weer het signaal 'rust'. Even later rijdt een paard en wagen voor. Te laat wordt bemerkt dat dit het al eerder verwachte bezoek is. Er stapt een prachtig opgedofte officier uit. Paniek. De tamboer blaast haastig opnieuw, en uit de saluutbatterij klinken schoten. De bezoeker loopt met zijn hand uitgestoken in de fascistengroet en het hoofd in de nek de loopplank op en ziet daardoor niet dat er aan het eind een trapje is geplaatst. Als hij van de plank stapt stort hij plat op z'n gezicht op dek. Een slechtere binnenkomer is niet denkbaar. De bemanning lacht zich een ongeluk. Het is nooit eerder voorgekomen dat de tamboer bij zo'n plechtigheid opnieuw opdracht krijgt signaal `stilte' te geven. Palermo verbijstert ons door de schreeuwende armoede. Hier lacht niemand. Mussolini plundert kennelijk zijn volk om zijn Leger op de been te houden en eist dat iedereen de broekriem met een gaatje of vijf aanhaalt. Alleen de gebouwen imponeren. De winkels zijn vrijwel leeg. Wat er te koop wordt aangeboden is voor de bevolking onbetaalbaar. Het contrast met de onvoorstelbare rijkdom aan goud en zilver in de kathedraal is schrijnend. In vergelijking met de plaatselijke bevolking lijken wij steenrijk. Ook het gekletter van de sabels en de schitterende uniformen bij de officiƫle ontvangst aan boord van de notabelen met hun dames in avondtoilet vloekt met de realiteit aan de wal. Ik heb die avond wacht en krijg de functie van hulphofmeester. Het is mijn tank drankjes en hapjes naar de kampanje te brengen. Het is nauwelijks mogelijk om met de gevulde bladen het dek te bereiken, want al bij de ingang staat een horde dames te graaien naar de kaas en worst. Deze snacks verdwijnen niet in hun mond, maar vooral in de fors uitgevallen damestasjes. De bladen met drankjes ondergaan hetzelfde lot. De dames grijpen een glas en slaan de inhoud snel achterover zodat ze het lege glas meteen weer op het blad kunnen deponeren om de volgende te pakken. Acht mannen volstaan nauwelijks om deze gretigheid te bevredigen. Wij sjouwen ons een slag in de rondte. De gasten zijn om half negen aan boord gekomen en een uur later vertonen de eersten al tekenen van dronkenschap. Tegen elven is de meerderheid ladderzat. Om half twaalf krijgen we de opdracht de overgebleven gasten van boord te brengen. Op de wal staat een rij koetsjes met paarden. We bekommeren ons er niet om wie bij wie hoort maar pakken de eerste de beste vrouw in de brandweergreep, kieperen haar in een koetsje en zetten er een man naast. Dat herhaalt zich tot de laatste koets de kade heeft verlaten. Het zal bij de meesten wet tot de volgende ochtend geduurd hebben tot ze merkten niet in het goede huis terecht te zijn gekomen. Bij sommigen misschien zelfs wel langer. Gedurende ons hele verblijf in de haven deinen er voortdurend kleine bootjes van de lokale bevolking om ons schip heen, om het volle sop en de etensresten op te vangen. Aanvankelijk hebben we geen erg in hun aanwezigheid en gooien de voedselresten gewoon door de stortkoker naar beneden. Later geven we ze eerst een seintje, waarna de Italianen zich als wolven op het overgeschoten eten storten. Om de mensen te helpen gooien we ook wet eens extra eten naar beneden, tot ongenoegen van de bottelier die klaagt dat we zo snel door onze voorraad boter, jam, kaas en brood heen zijn. Na een bezoek aan Malta zetten we weer koers naar Nederland. Onze opleiding zit er op. Wij zullen worden bevorderd tot matroos derde klas. Een jaar lang zijn we getraind en gekneed om het vak van matroos vlekkeloos te kunnen uitoefenen. Een belangrijk en noodzakelijk jaar, want de marine gaat er terecht van uit dat zich allerlei situaties kunnen voordoen waarin de manschappen zich moeten kunnen redden. Alle voorkomende werkzaamheden moeten door iedereen kunnen worden uitgevoerd. Pas na die basisopleiding is het mogelijk een bepaalde opleiding te volgen voor bijvoorbeeld schrijver, seiner of radiotelegrafist. Ik zal worden overgeplaatst naar de marinekazerne in Amsterdam, want mijn keuze is gevallen op de radiotelegrafie.
vorige blz
blz 19 - 20
blz 19-20
Het is goed thuiskomen; iedereen hangt aan mijn lippen om te vernemen wat de voormalige kantoorklerk op zijn eerste verre reis heeft meegemaakt. Loes luistert met glanzende ogen en rode konen. Ze is nog steeds verliefd. Ik voel me gelukkig. Wij spenderen een paar heerlijke dagen in Amsterdam, en in haar armen besef ik pas goed wat ik in den vreemde tekort ben gekomen. De jongens aan boord zijn weliswaar prima maten, waar je mee kunt stappen en dollen, maar daar houdt het mee op. Er is niemand die je eens kunt knuffelen of die jou beetpakt. Als je ver van huis bent merk je eigenlijk pas hoezeer je aan dat soort dingen behoefte hebt. Ik verheug me daarom op mijn stationering in Amsterdam; dicht bij de familie en dicht bij Loes. In de Kattenburgkazerne begint mijn eigenlijke marine-loopbaan met een keuring voor radio-telegrafist. De uitslag is negatief. Ik word afgekeurd en als reden wordt opgegeven dat mijn ogen te slecht zouden zijn. Een opmerkelijk visioen van deze medische dienst, want ik zal pas op mijn achtenveertigste mijn eerste bril kopen. De uitslag is voor mij een bittere pil. Want wat moet ik nu ? In de functie van schrijver heb ik geen zin en voor hofmeester ben ik niet in de wieg gelegd. Dat heb ik aan boord van de 'Sumatra' wel gezien. Wim werkte daar als hulphofneester bij de officieren en gaf me altijd een seintje als er weer eens wat was teruggestuurd. Ik heb menigmaal porties gebakken eieren opgepeuzeld die de heren hadden geweigerd, omdat de bakwijze niet naar wens was. De longroom is de plek bij uitstek waar de goeden zich van de kwaden scheiden. Er zijn officieren die er het grootste plezier in scheppen je af te blaffen en van het kastje naar de muur te sturen en je zo het bloed onder de nagels vandaan halen. Ik heb geprobeerd te ontdekken wat deze mensen zo bijzonder maakt dat ze zich zulke dingen kunnen veroorloven, maar ik kom er niet achter. Later is mij wel gebleken dat officieren die zich normaal gedroegen en hun ondergeschikten in hun waarde lieten, in oorlogssituaties veelal het meeste in hun mars hebben. Dus voor mij geen hofmeester ! Mijn teleurstelling over de afwijzing als radiotelegrafist is nog maar amper verwerkt of ik heb mijn eerste baan te pakken : het schoonhouden - van de slaapzalen, de bijbehorende w.c.'s en de gangen. Ik berust er in. Het is niet het leukste werk wat je bij de marine kunt krijgen, maar als ik geen wacht heb kan ik naar huis of met Loes Amsterdam in. Het is een rimpelloze tijd, die in augustus 1939 abrupt wordt verstoord door de afkondiging van de mobilisatie. Vanaf dat moment komen dagelijks honderden mannen naar de kazerne, die gevoed, gekleed en gehuisvest moeten worden. Het grootste deel van degenen die zich 's morgens melden is tegen de avond alweer op weg naar de uiteindelijke bestemming. En de stroom houdt aan. Ik loop dienst in de eetzaal waar ik word ingezet bij het klaarzetten van de broodmaaltijden voor de nieuwkomers. Dat moet allemaal in sneltreinvaart. Koffiemokken worden niet afgewassen, maar meteen bijgevuld. Messen worden even aan de onderkant van het tafelkleed afgeveegd, hup, schoon, het broodplankje omgekeerd, jam, boter en kaas aangevuld, en de volgende ploeg kan zich aan de maaltijd zetten. We beginnen om zeven uur in de ochtend en 's avonds om tien uur wordt de laatste tafel opgedekt. Op iedere tafel staat een schoteltje waar men een kleine bijdrage voor het 'zeuntje' kwijt kan (zeuntje is de naam die de bemanning voor de hofmeester gebruikt). Er zijn dagen bij waarop we wel vijftien gulden ophalen aan centen, stuivers, dubbeltjes en kwartjes. Een welkome aanvulling op onze soldij, die maakt dat ik soms thuis kom met een bedrag dat het dubbele is van het weekloon van mijn vader. Het is een merkwaardige tijd, waarin ik vogels van allerlei pluimage aan mij voorbij zie trekken in de meest vreemdsoortige uniformen. De meeste gemobiliseerden zijn wat in omvang toegenomen sinds hun diensttijd en passen derhalve niet meer al te goed in Hare Majesteits wapenrok. En de uniformen zijn er door hun jarenlange verblijf op stoffige zolders in de meeste gevallen ook niet beter op geworden. Daar waar het helemaal niet meer gaat is het marineuniform aangevuld met burgerspullen. Het is moeilijk voor te stellen dat dit stelletje ongeregeld binnen een paar maanden veranderd zal zijn in goed inzetbare soldaten.
vorige blz
blz 21 - 22
blz 21-22
De bewaking is zo lek als een zeef. Iedereen kan zonder noemenswaardige controle in en uit lopen. Dat inspireert sommigen om te proberen een slaatje te slaan uit deze heksenketel. Zo melden vier mannen zich om beurten bij de bottelier en doet net voor alsof ze het zeuntje zijn. "Voor de eetzaal !", roepen ze met veel overtuiging en nemen dan porties brood, boter, kaas, koffie en suiker mee, die ze verstoppen onder het dekzeil van een verdekt opgestelde handkar. Lang gaat dat niet goed: de bottelier wordt door deze wel zeer enthousiaste afname achterdochtig. Hij zet iemand op de uitkijk, die al snel bespeurt dat de spullen niet richting eetzaal, maar naar de handkar gaan. Op het moment dat het rovende kwartet meent dat het zo wel weer even genoeg is en ze door de poort willen gaan met de mededeling dat ze even naar het magazijn moeten, worden ze in de kraag gegrepen en ingerekend. Hun diensttijd begint met de gevangenis. Het blijkt dat een kruidenier in Kattenburg zo vriendelijk was geweest om de gestolen waar af te nemen. Bij hem wordt nog een flinke voorraad goederen uit de kazerne aangetroffen. Ook hij gaat de bak in. En dan zijn er natuurlijk de eeuwige practical jokers. Een pas opgekomen militair krijgt als taak op de dagwacht (van 04.00 tot 08.00 uur)'uitkijk slaapzaal' te zijn. Hij moet orde houden op de slaapzaal waar tachtig man in kooien slapen. De kooien zijn aan klambaaien boven de kasten vastgemaakt. De routine is dat je je uitkleedt, je kleren opbergt in de kast en dan met je laarzen aan naar je kooi gaat. Daar worden de laarzen uitgeschopt, die dan 's nachts onder de kooi blijven liggen. Elke laars is in de hak voorzien van een persoonlijk nummer. Iedereen slaapt als een rods en de wacht verveelt zich stierlijk. Hij komt op het idee om alle laarzen te verwisselen en ze met veters aan elkaar te binden. De volgende morgen tasten de slaperige manschappen naar hun laarzen en treffen de aan elkaar geknoopte paren aan. Woede en paniek, want de tijd tot aan het ontbijt voor het wassen, aankleden en het sjorren van de kooi is beperkt.Daar komt niets van terecht. Eerst moeten alle knopen worden losgemaakt en daarna roept iemand alle - honderdzestig nummers stuk voor stuk op tot de eigenaars zich melden. Vrijwel iedereen arriveert te laat op het ontbijt en op het appél. De kazerne staat op z'n kop. De commandant ziet er weliswaar de humor van in, maar laat dit niet tot uiting komen in de strafmaat. De grappenmaker krijgt een flinke douw. "Maar ik heb nog nooit zo'n leuke wacht gelopen," verklaart hij later glunderend. "De aanblik van al die slaperige kerels op zoek naar hun laarzen zal ik niet snel vergeten." Als de stroom nieuwelingen weer wat af begint te nemen, kan ik weer full time gaan schoonmaken. Dat begint me al snel danig de keel uit te hangen en ik wil ook wel meer dan alleen matroos zijn. Ik besluit te proberen seiner te worden. Alweer mis, want er is geen plaats en ik word eerdaags toch naar de tropen uitgezonden, zo delen mijn meerderen mij mede. Dat lijkt me geen goed idee, want ik heb het zo als het nu is wel naar mijn zin. De extra inkomsten zijn weliswaar verdwenen, maar ik kan in ieder geval regelmatig met Loes uit, dus voor mij hoeven die tropen niet zo nodig. Maar mijn moeder denkt daar anders over, ze rekent uit dat ik wel duizend gulden kan overhouden als ik in de tropen een beetje zuinig aan doe. Zoveel spaargeld betekent volgen haar de complete inrichting van een huis en dan van alles ook nog twaalf stuks. Zou het mij lukken daar nog eens tweehonderdvijftig gulden bij te sparen dan is er zelfs voldoende geld om een babyuitzet te kopen, inclusief een kinderwagen. Bovendien mag ik toch niet trouwen voor mijn vijfentwintigste. En de termijn van drie jaar is best te overzien. Voor ik er erg in heb beschik ik over een tropengarderobe en heb ik recht op tropenverlof. Op 8 oktober 1939 zal ik met de J.P. Coen' naar Lissabon vertrekken. Ik vind het nog steeds geen aanlokkelijk vooruitzicht. Mijn ouders en Loes, met wie ik inmiddels officieel verloofd ben, begeleiden me naar het schip. Mijn wader knijpt bij het afscheid m'n hand vrijwel fijn. Moeder huilt, zoals zo vaak, en Loes kan haar tranen maar nauwelijks bedwingen. Het is maar goed dat we geen van allen weten wat ons boven het hoofd hangt...
vorige blz
blz 23 - 24
blz 23-24
We varen naar Lissabon waar we een week zullen moeten wachten op de 'Marnix van St. Aldegonde', waarmee we naar Indie zullen varen. De J.P. Coen' is een gewoon koopvaardijschip waarop wij als passagier meevaren. Maar we zijn niet de enigen, het schip is bomvol en wij reizen 4e klas, hetgeen inhoudt dat onze verblijven zich helemaal voorin het schip bevinden, onder de ankerspil. We moeten de hut met z'n zessen delen en het is allesbehalve comfortabel. We zijn blij als we in Lissabon aankomen, waar we van boord mogen om te passagieren. Langs de kade staan tientallen kraampjes waar ze van alles en nog wat aanbieden. Als we er langs lopen horen we opeens een vrouwenstem die roept : "Verrek, Hollandse matrozen. Kom eens hier, dan krijgen jullie wat te drinken van me." Wij gaan op de lage bank voor haar kraam zitten en genieten van de aangeboden limonade. "Noem mij maar Moeder Marie," zegt ze en ze vertelt dat ze uit Amsterdam komt, met een Portugees is getrouwd en nu deze nering drijft. De volgende glaasjes zijn voor eigen rekening, maar het spul is zo overheerhjk dat er nog drie, vier volgen. "Waar kan ik even plassen," vraagt een collega. Achter de kraam in de haven natuurlijk. Hij staat op en klapt met een smak voorover. Ik wil opstaan om hem overeind te helpen en merk dat alles om mij heen begint te tollen. Moeder Marie slaat zich op de dijen van het lachen. "Niks limonade," giert ze. "Dat was Muscadet en heel koppige ook !" Het was voor ons alle vier de eerste keer dat we wijn hadden gedronken. Ze trommelt wat mensen bij elkaar die ons naar het schip terugbrengen, waar we onze roes uitslapen. De volgende morgen gaan we weer bij haar langs. Dit keer om af te rekenen en meteen een mandfles met tien liter mee aan boord te nemen. De eerste kennismaking met deze heerlijke wijn is ons ondanks het gebeurde toch prima bevallen. We schepen ons in op de 'Marnix van St. Aldegonde', waar onze accomodatie niet veel beter is dan op de JP Coen'. Het Suezkanaal is afgesloten, dus we varen via Zuid-Afrika naar de Oost. We vervelen ons te pletter en brengen de avonduren meestal in opperste verveling door. Favoriet tijdverdrijf is het helpen van de kok. Niet uit hulpvaardigheid, maar om te snaaien wat er te snaaien valt. Wat we kunnen bemachtigen wordt in onze hut met z'n zessen verdeeld. Om de tijd te doden ga ik ook wel eens worstelen met Frans van Haarlem. Ik leer veel van hem, maar hij heeft een rare gewoonte; hij moet altijd laten merken hoe sterk hij is. Als je hem bijna in een greep, hebt weer hij er door z'n ervaring toch onderuit te komen en dan neemt hij jou te pakken, want als je aftikt drukt hij toch nog even door. Voor de rest van de dag loop je dan met je hoofd in je handen of met een arm die niet meer naar behoren wil functioneren. Op een keer lukt het me toch hem in een dubbele Nelson te krijgen. Hij tikt af maar nu druk ik nog even flink door. Hij is woest en kan de hele avond zijn hoofd niet optillen zonder zijn handen te gebruiken. Een uitnodiging voor revanche sla ik wijselijk af.
Zestig handschoentjes mee naar Indië
Er reizen aan boord zestig handschoentjes mee, zo genoemd omdat ze in Nederland waren getrouwd met een koloniaal in Indië. De huwelijken waren via advertenties, correspondentie en uitwisseling van foto's tot stand gekomen. De bruidjes trouwen met de handschoen voor eon Nederlandse ambtenaar en in Indië doet de bruidegom hetzelfde. Zij reizen derde klas, net iets beter dan wij, en genieten enig comfort in hun verblijven achter de brug. Enkele van de handschoentjes nemen het er nog even flink van en zoeken iedere avond sexueel vertier op ons dek. Een van hen maakt het wel heel bont. Ze kan er geen genoeg van krijgen en het maakt haar niet uit met welke matroos ze de liefde bedrijft en ze maakt er evenmin een punt van dat het er verschillende achter elkaar zijn. Ze gaat met haar rug tegen de railing staan en gebruikt de bolders om op te staan. Zo manoeuvreert ze zich in een positie die het voor de een na de ander gemakkelijk maakt om bij haar binnen te dringen. Ze helpt niet alleen alle manschappen aan hun gerief, maar beleeft er zelf ook veel plezier aan, getuige de luide kreten die van het dek opstijgen. Ik beklaag de echtgenoot die deze afgelikte boterham straks als eega in Indië mag begroeten.
vorige blz
blz 25 - 26
blz 25-26
De slechte huisvesting valt in het niet bij het slechte en karige eten dat ons wordt verstrekt. Dat zijn we bij de marine wel anders gewend. Weliswaar kan onze hut dat wat compenseren omdat we voldoende bij de kok kunnen bunkeren als we daar helpen afwassen, maar het blijft een schande. Er is slechts één marine-officier die af en toe komt kijken hoe het met ons gaat. Ons geweeklaag haalt niets uit. Hij hoort het aan, maar zegt dat je op een koopvaardijschip nou eenmaal geen luxe cruise maakt als 4e klas passagier. Zo sleept de reis zich voort. Als we uiteindelijk in Indië aankomen word ik meteen op, de Hr. Ms. 'Java' geplaatst, het schip dat zijn einde zal vinden als massagraf
De 'Java' is een groot schip. Ik moet eraan wennen om met vijfhonderdzestig mannen aan boord te zitten en toch alleen te zijn. Het opgefokte gedrag van de gemiddelde marineman spreekt mij totaal niet aan. Niemand wil bier voor een zacht ei doorgaan en de meesten gedragen zich daarom overdreven flink, vooral was roken en drinken betreft. Ik drink nog steeds niet, maar rook of en toe wel een sigaretje mee, want : 'Het is geen man die niet roken kan'. Het ontwerp van een marineschip vind ik een verhaal apart. Er words volgens mij eerst een romp getekend, waarin de machinekamer, de hulpmachinekamer, dieselkamer en hulpdieselkamer komen. Vervolgens de kanonnen en ander geschut, voldoende ruimte voor munitie, tenslotte een brug, en klaar is het oorlogsschip. De lege ruimten zijn bestemd voor proviand. Dat er uiteindelijk ook nog een bemanning aan boord mee moet is eigenlijk een vervelende bijkomstigheid. De officieren krijgen natuurlijk een longroom met slaaphutten, en de onderofficieren kunnen ook hun kont nog net keren, maar dan moeten er ook nog een paar honderd manschappen bij. Helemaaal geen probleem denken de ontwerpers; die hebben niet zo veel ruimte nodig, die komen prima aan hun trekken in de gecombineerde eet-, slaap- en recreatieruimten voor in het schip. De werkzaamheden aan boord zijn pittig en vooral het wachtlopen is zeer vermoeiend. Het lijkt op het eerste gezicht misschien een makkie, maar dat is het bepaald niet, het gaat namelijk altijd maar door en wordt op den duur een slopend ritme. Iedere dag heeft zes maal vier uur en er zijn drie wachtdivisies. Je draait per dag altijd acht uur wacht, zowel tijdens je werkzaamheden als in je vrije tijd.
De indeling is als volgt :
00.00 - 04.00 uur hondewacht
04.00 - 08.00 uur dagwacht
08.00 - 12.00 uur voormiddag
12.00 - 16.00 uur achtermiddag
16.00 - 18.00 uur eerste platvoet
18.00 - 20.00 uur tweede platvoet
20.00 - 24.00 uur eerste wacht
Vooral het wachtlopen op onregelmatige uren is een zware opgave, want je krijgt gemiddeld maar zo'n vijf uur slaap per nacht.
Sloten koffie helpen de ogen open te houden, en iedere gelegenheid om even een uiltje te knappen wordt aangegrepen. Als wacht kun je dienst doen als roerganger, uitkijk aan dek of brug, of uitkijk in de verblijven. Op de dagwacht wordt het dek gespoeld en worden er aardappelen gejast. Mijn werkplek is het trappenhuis. Dat houdt in dat ik alle trappen vanuit de verblijven, de trappen naar de brug en commandotoren, het baliehok en alles wat daar bij hoort moet schoonhouden en eventueel roest bikken en verven. In het trappenhuis is een groot rek tegen het plafond gemonteerd waarin de balsahouten zwemvesten liggen opgeslagen, maar dat wordt een ander verhaal. Als het schip een kleine onderhoudsbeurt krijgt, moeten we ongeveer veertien dagen in Soerabaja blijven liggen. Tijdens ons oponthoud daar komt ook Wim Graven aan boord. Ik ben blij hem weer te zien en probeer hem in mijn divisie te krijgen. Dat lukt, en vanaf dat moment werken we samen, voornamelijk op de bak, de voorkant van het schip. Ik krijg een aantal inlanders toegewezen die helpen bij het bikken en verven van de verroeste onderdelen. Het zijn er vier en ik wil ze na de eerste keer graag weer terug, want ze hebben goed hun best gedaan. Ik geef ze alle vier een paar dubbeltjes van mijn zojuist verworven salaris, en ze beloven de volgende dag terug te zullen keren. Ik heb ze nooit meer gezien. Een ander kwartet heeft het werk afgemaakt. Na vier dagen komt de Mandoer, de baas van de koelies, naar me toe. "Je hebt die eerste vier man ieder vier dubbeltjes gegeven," vertelt hij me. "Dat is precies het loon voor vier dagen werk. Ze vonden het daarom niet nodig om terug te komen." Of ik ze in het vervolg nooit meer geld wilde geven. Weer iets geleerd.Er breekt een moeilijke periode aan. Het onderhouden van verbinding met Nederland wordt met de dag moeilijker. Er komt nog maar zelden een brief aan, en ik maak me ongerust over Loes en mijn familie. De kans bestaat dat Nederland in het oorlogsgeweld betrokken raakt. Hoe zal het dan met hen gaan ? Bijna iedereen kampt met die problemen, en de oplopende spanningen zorgen voor incidenten. Ook ik ontkom daar niet aan. Ik word gesnapt als ik een keer zonder te groeten het dek op kom. Iedere marineman is verplicht om telkens als hij aan boord komt of vanuit het verblijf aan dek gaat, te groeten voor de vlag. Wij hebben een majoor van de mariners aan boord, die er een sport van maakt zoveel mogelijk mannen op parade te slingeren. Dus sta ik de volgende morgen op het matje bij de commandant om uit te leggen waarom ik niet heb gegroet. "Gewoon vergeten, commandant. Het blijft bij een waarschuwing. De volgende keer kom ik zonder bamboehoed aan dek en loop in de armen van dezelfde majoor. Dit keer is de straf twee dagen licht arrest, wat neerkomt op een verbod om te passagieren. Dan word ik er uit gepikt omdat ik gymschoenen draag. Dat is weliswaar officieel verboden, maar niemand trekt zich daar veel van aan en loopt er ongestraft op rond; ik niet. Ik krijg strafdienst. Dat betekent werkzaamheden in je vrije tijd. Het blijft rapportjes regenen. De ene straf zit er nog niet op of ik hoor alweer iemand brullen : "Douwes !"
vorige blz
blz 27 - 28
Blz 27-28
Zouden ze soms de pik op me hebben ? De reeks aanvaringen met het gezag begint me behoorlijk op m'n zenuwen te werken. De druppel die de emmer doet overlopen is een aanmerking van mijn baksmeester, die me ook at een rapport wil aansmeren. Ik kan me niet langer beheersen en een rode waas trekt voor mijn ogen. Ik timmer hem op z'n gezicht en word meteen in de cel gegooid. Er verschijnt onmiddelijk een dokter, die me een spuitje geeft om te kalmeren. Hij beslist dat ik in de ziekenboeg moet worden opgenomen. Als ik tot rust ben gekomen, volgt er een gesprek. Ik vertel over m'n verloving en dat wij vrij frequent als man en vrouw verkeerden. Over m'n opgekropte verlangens en m'n reserves om, met andere vrouwen mee te gaan, reserves uit morele overwegingen, maar ook omdat ik als de dood ben voor geslachtsziekte. Ik vertel van mijn frustratie dat ik ben afgekeurd als radio-telegrafist wegens slechte ogen. En dat ik geen trek heb om mijn leven lang matrozenwerk te doen. En van m'n verbazing over het feit dat ik de kwartiermeester heb geslagen; hij is immers best een reële kerel. Ik krijg het advies vaker de wal op te gaan en te proberen mijn spanningen af te reageren, maar dan liever niet op de kwartiermeester. Ik krijg geen rapport en heb daarna van niemand meer last, ook niet in situaties, waarvan ik denk dat ze daar zeker aanleiding toe geven. Ik neem de ruimte die me wordt geboden en sta verbaasd over de coulance van mijn meerderen. Ik blijf soms hele weekeinden weg en verdwijn vaak midden op de dag met een rotsmoes om de wal op, te gaan. Er gebeurt niets. Een gemeenschap die uit louter mannen bestaat, levert vanzelfisprekend ook sexuele spanningen op. Naarmate we minder vaak aan wal komen nemen die in hevigheid toe. Zelfbevrediging is regel om de driften enigszins te kalmeren, maar het schenkt geen werkelijke voldoening. Wat je mist is het contact en de genegenheid van een ander. Het zal velen vreemd voorkomen, maar Frans en ik, beiden overtuigd heterosexueel, 'helpen' elkaar wel eens. Wij hebben daar beiden geen moeite mee, hoewel deze spelletjes tot een paar keer beperkt blijven. Niet omdat we het niet vaker willen doen, want wij vinden het prettig, maar je krijgt daar op een marineschip maar sporadisch gelegenheid voor. Tijdens het douchen, waarbij ongeveer twintig jongens in één ruimte staan te poedelen, gebeurt het wel dat het lid van een badgenoot in de hand van een ander wordt genomen. Een jongenshand is dan snel gevuld. Het is geen afdoende oplossing, want het douchen moet snel gebeuren en er is teveel toezicht. Het probleem blijft niet beperkt tot de manschappen. Ook het kader kampt met de sexuele nood. Een sergeant nodigt me uit in zijn hut. Geen haar op mijn hoofd die daar aan denkt. Toch is die uitnodiging reden voor veel onrust als ik weer in mijn kooi lig. Eigenlijk wil ik wel, maar ik durf niet. Ik word heen en weer geslingerd tussen gevoelens van walging en nieuwsgierig verlangen. Na een dag of veertien trek ik de stoute schoenen aan. Het blijkt een prettige ervaring. We halen elkaar aan en de strelingen geven een aangenaam gevoel. Dat is eigenlijk het enige waar we behoefte aan hebben: warmte en genegenheid. Uiteindelijk draait het dan toch uit op de bevrediging van de wederzijdse lusten. Ook aangenaam, maar toch niet het voornaamste doel van dit samenzijn. Na een uur ga ik weer terug naar mijn eigen kooi. Ik realiseer me het riskante van dit avontuur, want bij ontdekking word je meteen oneervol ontslagen. Dit aspect van het marineleven wordt overigens in alle toonaarden ontkend. Officieel is het volstrekt onmogelijk dat zoiets bij de marine voorkomt. Het tegendeel wordt overvloedig aangetoond. Voor mij blijft het bij die periode aan het begin van ors verblijf in de Oost. Na het eerste jaar ben ik gewend aan de regel- maar waarmee we aan wal kunnen en ik kom was meer order de mensen. Zo ontmoet ik Hennie. Ze is de vrouw van een kapitein van de KNIL die op Bali is gelegerd. Ik kom haar tegen als Wim een kamer vindt bij een Surinaamse. Hennie logeert daar. Ze lacht me vriendelijk toe, en ik nodig haar uit om iets met me te gaan drinken in de stad. Het gevoel is niet te onderdrukken.
vorige blz
blz 29 - 30
blz 29-30
Ze is een vrouw die mijn bloed sneller doet stromen. En dat gevoel is wederzijds. Ik maak mezelf wijs dat de omstandigheden mijn eventuele ontrouw tegenover Loes weet te rechtvaardigen. Wim heeft een kamer, maar ik slaap die eerste nacht zonder klamboe op de galerij. Ik word opgevreten door de muskieten. Het maakt me gek en ik vlucht bij Hennie onder de klamboe. Ze wil me wegsturen, maar ik stel haar gerust. "Ik heb veel te veel gedronken om voor jou interessant te zijn," fluister ik en val in slaap. De volgende morgen kruip ik voor dag en dauw weer onder de klamboe vandaan. De nacht daarna nodigt ze me zelf uit. Mijn relatie met haar zal anderhalf jaar stand houden. Inmiddels ben ik een vermogend man aan het worden. Ik ben flessenboer in de toko en moet er voor zorgen dat er steeds voldoende bier aanwezig is en de lege flessen worden opgeruimd. Het is een zware klus, want je moet onder het pantserdek, naast de ketels van de machinekamer, de voorraad opslaan. De volle en lege flessen worden in manden vervoerd. In de tropische hitte gutst het zweet langs je lijf bij het op- en aflopen van alle trappen. Als de laatste lege fles is opgeborgen en de koelkist is bijgevuld, kun je naar bed. Dan is het meestal al een uur of elf. Het aantrekkelijke van het baantje als flesseboer is dat je geen wacht hoeft te lopen en je krijgt voor iedere lege fles een halve cent. Die andere halve cent is voor de tokobaas. Het komt voor dat ik de maand afsluit met ruin honderd gulden extra. Ik had voordien nog nooit de smaak van bier geproefd, maar de tokobaas adviseert me af en toe een slokje te nemen om de waterhuishouding op peil te houden, want van ijswater en limonade word je op den duur misselijk. Ik wen aan de smaak, begin het steeds lekkerder te vinden en word zelfs een liefhebber. Als ik een keer plotseling word overvallen door hevige koortsaanvallen kan de arts de oorzaak niet onmiddellijk doorgronden. Het schip staat op het punt weer uit te varen, en men vindt het niet verantwoord dat ik in die conditie meega. Dus naar het Marinehospitaal, waar ze maar moeten uitzoeken was er met me aan de hand is. Als ik er een dag lig, verdwijnt de koorts even snel als ze is opgekomen, en na twee dagen loop ik weer kiplekker rond. De medische wetenschap staat voor een raadsel, want bij mij zijn geen bijzondere ziekteverschijnselen te ontdekken. Ik vind het prima, het schip blijft veertien dagen weg dus ik heb zeeën van tijd, die ik onder andere besteed om te leren bridgen. Na veertien dagen word ik weer teruggestuurd naar de Java' en kan mijn werk hervatten. Na enkele dagen word ik bij de arts geroepen. "Ben je hier in de tropen wel eens met een vrouw naar bed geweest ?" Ik knik. "Met wie ?" Ik onthul de identiteit van Hennie. "Heb je je elke keer ontsmet nadat je met haar naar bed was geweest ?" Ik antwoord ontkennend, want het betreft hier een vaste relatie. Hennie is geen hoer. Ik krijg een rapport. Het is bij de Marine volstrekt uit den boze om buitenechtelijk geslachtsverkeer te hebben zonder je daarna te laten behandelen. Ik ben in overtreding en krijg vier dagen cel. Voor wie het niet weet: bij de marine bestaat de voorgeschreven behandeling na sexueel verkeer uit goed wassen met water en zeep en het geslachtsdeel vervolgens afnemen met sublimaat. In het urinekanaal wordt protargol gespoten, dat enkele minuten wordt vastgehouden. Daarna loopt het er weer uit en wordt alles ingesmeerd met kwikzalf. Een pijnlijke behandeling, maar wel effectief. geslachtsziekte is uitgesloten. Ik heb de behandeling zelf nooit ondergaan, maar zal deze later als ziekenverpleger wet toepassen bij anderen. Sommigen gaan door de grond van de pijn, anderen reageren er nauwelijks op.
vorige blz
blz 31 - 32
blz 31-32
Als op 4 mei 1940 Duitsland Nederland binnenvalt, doet aan boord een virus van een geheel andere aard zijn intrede : een hand over hand toenemende moffenhaat. Er wordt radicaal huisgehouden om het schip te zuiveren van iedere Duitse invloed. Zelfs een collectie klassieke grammofoonplaten met componisten als Strauss, Mozart en Haydn wordt buiten boord gegooid. Het gevolg is wel dat we nu verstoken zijn van muziek. De collectie vormde het enige dat we Is zondags aan boord konden beluisteren. Nu zijn het alleen nog maar de mededelingen. Een korporaal-konstabel die een liefhebber is van deze muziek vindt dat dit toch wel wat ver gaat en maakt bij wijze van tegenactie aanstalten om een kanon te gaan slopen. Het kanon is, zoals vrijwel al het geschut aan boord, namelijk van de firma Krupp en wat voor Strauss geldt, geldt dus ook voor Krupp. Deze actie wordt gelukkig in de kiem gesmoord. Voorlopig hebben we ze nog nodig voor kanonexercitie en later, wie weet... De exercitie bestaat uit snelladen en richten op schijven die in zee drijven. Dat gebeurt meestal met een geweerloop op het kanon, af en toe met een inzetloop voor de vijf centimeter granaatjes en heel af en toe met het echte geschut, de vijftien centimeter granaten. Wij leren de granaten met een gewicht van achtentwintig kilo op te tillen en ze voor de borst te brengen. Als dat lukt, stoten we ze boven het hoofd met gestrekte armen. De vijand zou immers wel eens heel dichtbij kunnen komen met bijvoorbeeld een onderzeeër. Op zo'n moment moet je de granaten hoog in de kulas brengen. Het is mijn taak de granaat in de loop te brengen en deze met een aanzetstok door te duwen totdat zeker is dat het projectiel voorin steekt. Het is de taak van Wim om vervolgens de huls in te brengen. Wij trainen dikwijls samen. Zo vaak dat we zelfs 's morgens voor het ontbijt nog kans zien de 28 kilo vijfentwintig keer achter elkaar boven ons hoofd te krijgen. We hebben ook een oefenkanon aan boord, waarmee we dezelfde handelingen moeten verrichten, zij het met namaakmunitie, die overigens wel even zwaar is. Wij halen negen schoten per minuut en voelen ons flink en sterk, want het betekent dat we als schip met tien stuks geschut tenminste tachtig granaten per minuut kunnen afschieten. Onze artillerie-officier is jonkheer van Geen. Een prima vent, die ons stimuleert en zich met iedereen afzondelijk onderhoudt. Hij brengt voortdurend verbeteringen in de houding aan door de handelingen eerst zelf duidelijk voor te doen. Deze officier is voor mij een van de weinige leidinggevenden op het schip die door zijn adequate manier van optreden respect afdwingt. Over anderen ben ik aanzienlijk minder te spreken. Als ik een keer vergeet een bonnetje van 45 cent in de kantine te betalen, zet de officier die mijn divisie-chef is en die gelijktijdig tweede vader en raadsman voor me zou behoren te zijn, me op rapport bij de commandant. Dat levert mij veertien dagen categorie-passagieren op, hetgeen betekent dat ik iedere avond om tien uur aan boord moet zijn. Het is gebruikelijk in de kantine te poffen en eens per maand te betalen. Ik dacht alles te hebben betaald, maar kennelijk zijn ze dat bonnetje later nog tegengekomen en hebben het naar boord gezonden. Ik kan aantonen dat ik geen schuld had, maar de officier adviseert niettemin straf. Voor hem heb ik wat minder respect. We zwerven door de gehele Oost en bezoeken de ene na de andere haven. Een enkele keer maken we vanuit zo'n haven een excursie en soms zijn we in het weekend te gast op een plantage. In vredestijd keuren plantersfamilies marinemensen nog geen blik waardig, maar naarmate de oorlogsdreiging toeneemt maakt de angst dat men steeds vriendelijker wordt. De weekeinden op de plantages zijn verplicht. De dienst bepaalt dat je er naar toe moet. De planters nodigen dan uit de wijde omgeving andere families uit, in een poging het voor de marinemannen plezierig te maken. Het blijkt voor deze Nederlandse kolonie in Indië vaak slechts een alibi om weer eens ongegeneerd de beest te kunnen uithangen. De gasten gooien meteen een flinke hoeveelheid drank naar binnen, waarna een lallerige en losbandige stemming ontstaat. Vanzelfsprekend is er een zwembad, en als de eerste gast zich 's nachts geheel ontkleedt om in het water te springen, pellen velen zich snel uit hun kleding en duiken ook in het zwembad. Dan is het hek van de dam. Nu de dames en heren toch geheel ontkleed zijn, en rondom het zwembad enige gastenverblijven staan, is het een komen en gaan van wisselende partners.
vorige blz
blz 33 - 34
blz 33-34
Vaders en moeders, maar ook hun zonen en dochters nemen naar hartelust aan het bacchanaal deel en proberen in zo kort mogelijk tijd zoveel mogelijk sex-partners te verslijten. Merkwaardig genoeg bestaat er op het schip weinig animo voor deze feestjes op de Hollandse plantages. Er zijn nooit voldoende vrijwilligers die aan de uitnodiging gehoor willen geven. De mannen worden er op bevel naar toe gestuurd om het verplicht gezellig te hebben. Voor mijn katholieke maar Wim Graven is dit Sodom en Gomorra helemaal een gruwel. Zijn opvattingen geven ook op andere gebieden wel aanleiding tot meningsverschillen. Als ik vertel naar huis te verlangen of me beklaag dat ik geen ander vak kan uitoefenen, dan spreekt hij berustend : "Het zal wel zo moeten lopen ' Jan. Dat maakt me wel eens razend. Dat absolute geloof van hem, waarmee hij iedere plooi gladstrijkt, omdat het allemaal Gods wil is en de pastoor het ook graag zo ziet. Zo opgaan in je geloof dat er geen andere verlangen meer bestaan ! Ik kan er niet goed tegen. Wim is zo sterk als een beer. Hij maakt zelf nooit ruzie, maar sleurt vechtersbazen wel uit elkaar met de vermaning dat hij ze stuk voor stuk op hun donder zal geven als ze niet stoppers. Hij kan een ballastschuitje, een stuk ijzer van 25 kilo, met gemak met een hand optillen. Ik krijg mijn vingers er niet eens omheen, laat staan dat ik het omhoog krijg. Vechtersbazen hebben onmiddellijk in de gaten dat ze beter vrede kunnen sluiten als ze die bankschroeven van Wim in hun nek voelen. Zijn kracht komt goed van pas bij het ophijsen van de twee op ons schip gestationeerde watervliegtuigen, als ze terugkomen van hun verkenningsvluchten. Dat is een heel gedoe, want ze moeten eerst met een laadboom buitenboord gedraaid worden. Dan komt het er op aan om het zware hijsblok zo strak in het nog op de vleugel te houden, dat het niet losschiet en door de vleugel heen zakt. Dat alles terwijl de kist lustig meedeint op de golven. De divisies hebben als taak de kisten buitenboord te zetten als ze op verkenningsvlucht gaan en ze na de landing weer aan boord te hijsen. De vleugels raken vaak beschadigd, behalve bij onze divisie, dankzij de krachtpatserij van Wim. Onze schadevrije operaties vallen op, want wij krijgen de vaste taak het hijsblok te bedienen en dat betekent: vrij van wachtdienst. Dat luizeleventje, waarin we alleen aanwezig hoeven te zijn als de vliegtuigen willen opstijgen en als ze weer terugkomen, zal een jaar gaan duren. Het dagelijkse werk houdt tevens de verantwoordelijkheid in voor alles wat op de bak aanwezig is tot aan het midscheepsgedeelte. Dat omvat ook het zingen van psalmen. Bij de marine geen godsdienstige liederen, maar de benaming voor het schoonmaken van het dek. Dat gebeurt met behulp van water en zand en een met een stuk brandslang omhuld stuk steep. Op de knietjes, en net zo lang schuren tot het hour weer wit is met mooie zwarte peknaden ertussen. Vooral bij de kombuis is dat een heidens karwei. De felle zon kleurt mij donkerbruin. Dat komt van pas als ik of en toe bij de inlanders eet, want dat is verboden. Bij controle maak ik me dan wat kleiner en val niet op. Ik eet er graag, want het eten smaakt hemels in vergelijking met de kost aan boord. Dat is veelal nasi uit blik en aardappelen die na verloop van tijd zuur begint te ruiken en later echt gaan stinken. De piepers liggen in een krantjang, een uit bamboe gevlochten mand. Na een paar weken wordt de brandslang er op gezet en wat dan nog overblijft wordt geschild. Dat is niet veel meer. Vandaar de uitdrukking 'zo zuur als een krantjang'. Intussen zijn we bevorderd tot matroos tweede klasse, en dat levert een salaris van fl.68 per maand op. Het biedt uitzicht op een ruimer bestedingspatroon. Die promotie betekent voor Wim een worsteling met water, want voor de tweede klas moet je kunnen zwemmen, en hij komt niet verder dan spartelen. Niettemin redt hij het in het water op zijn enorme kracht en daarmee haalt hij zijn zwemproef tweede klas.
vorige blz
blz 35 - 36
blz 35-36
Ik zie Hennie altijd als ik in Soerabaja de wal op ga. Op een keer vraagt ze me mee te gaan naar de officiersclub. Ze deed dat voorheen vaak met haar man en vindt het er gezellig, bovendien hebben ze er een perfecte airconditioning. Als matroos kom ik er natuurlijk niet in, dus Hennie zet me een bril op, smeert vet in mijn haar en maakt er een paar fraaie slagen in. Een mooi tropenkostuum doet de rest. Ik ben volgens Hennie onherkenbaar. Toch ga ik met lood in mijn Schoenen naar de club. Dat kan volgens mij nooit goed gaan. We zitten nauwelijks of er is al een officier die vraagt of hij met mijn vriendin mag dansen. Ik knik genadig. Zelf licht ik met haar ook de beentjes van de vloer, maar als we net weer even zitten stevent de artillerie-officier Van Geen op ons tafeltje af en vraagt Hennie ten dans. Ik verschiet van kleur. Met deze man heb ik al zo vaak aan dek gestaan, dat hij mijn vermomming wel moet doorzien. Maar hij heeft niets in de gaten, of doet alsof. Als de orkestleider de laatste dans aankondigt, grijpt Hennie me bij de arm en zegt : "Kom op, we gaan snel weg." "Vanwaar die haast ?", vraag ik buiten. "De laatste dans is altijd de sleuteldans," legt ze uit. "En ik heb geen zin om het bed met een wildvreemde te delen. Ik vind het ook niet zo'n goed idee als jij vreemd gaat. Er heerst al meer dan genoeg geslachtsziekte." Die mening wordt blijkbaar niet door alle aanwezigen gedeeld, want er blijven nog zo'n vijftien paren over, die een ruil van hun beminde kennelijk erg opwindend vinden. Enige tijd later raakt mijn duim bekneld bij het inbrengen van een huls tijdens snelladen, waardoor mijn hand tot aan de pols in het verband wordt gewikkeld. Als we weer naar de club gaan, vraagt de artillerie-officier Hennie weer ten dans. Ditmaal kijkt hij me echter we] erg lang aan. Hij zegt niets als ze van de vloer terugkeren en knikt me slechts kort toe. Mijn verband heeft me verraden, want de volgende morgen wordt omgeroepen dat Douwes zich in de hut van Van Geen moet melden. Hij grijnst als ik binnenkom - en begint te vertellen dat het voor mij de vorige avond natuurlijk de laatste keer was in de officiersclub en vraagt hoe vaak ik er al kwam. "Ik kom er al meer dan een half jaar", beken ik. Van Geen schatert. Vooral het feit dat hij steeds beleefd aan mij toestemming had gevraagd voor de dans amuseert hem. Maar het verband had zijn ogen geopend voor mijn vermomming. "Goeie mop, Douwes, maar afgelopen verder. Dat snap je wel" ' Hij wil nog wel even weten hoe de dame precies heette met wie hij had gezwierd. Daar kan ik hem 'tot mijn spijt' geen antwoord op geven. Wij varen weer uit en het zal voor een korte periode zijn, zo wordt ons van hogerhand meegedeeld. Veertien dagen als alles meezit. 's Nachts varen we met blauwe lampjes. Er is dan aan dek geen helder licht meer waar te nemen. Het is uitdrukkelijk verboden om aan dek zelfs maar een aansteker te gebruiken of te roken. Aileen met volle maan is zo'n regel overbodig, want dan steekt het schip met alle contouren duidelijk af tegen de zilveren zee. Tijdens het varen is er niets te beleven. Iedereen verveelt zich mateloos. Wachtlopen, oefenen met de kanonnen, af en toe alarmoefeningen om vijf uur 's ochtends en dat is het dan. Zelfs de zoveelste nieuwe haven is op den duur een sleur. Om iets om handen te hebben richt Krijn van As op verzoek van Van Geen het Volle Maan Cabaret' op. De premiere mag plaats vinden op de kampanje, want daar is de meeste ruimte. Moppentappers, dansers, zangers, kortom een ieder die een artistiek sprankje voelt kan zich aanmelden. Ik speel mondharmonica in de band en maak deel uit van een dameszanggroepje. Pruiken worden van uitgeplozen henneptouw gemaakt, kostuums worden genaaid van alles wat voor handen is, en Krijn repeteert alsof zijn lever ervan af hangs, veelal in de doucheruimtes. Er blijkt heel wat talent onder de bemanning te schuilen. De opera Martha wordt grondig verkracht door er een eigen tekst op te maker, die beter is afgestemd op een mannengemeenschap. De eerste uitvoering bij volle maan is een succes, en zelfs officieren melden zich aan.
vorige blz
blz 37 - 38
blz 37-38
Als we op de rede bij Bali liggen wordt er ook een show gepland. Enkele notabelen van het eiland komen aan boord en informeren naar het podium aan dek. De oudste officier vertelt dat er vanavond weer een 'Volle Maan Cabaret' is. De notabelen vragen of zij de voorstelling met hun echtgenotes mogen bijwonen. De officier roept Krijn bij zich en vraagt of de teksten met het oog op de dames aangepast kunnen worden. Krijn ontploft. Op luide toon laat hij weten dat hij daarvoor niet drie maanden bezig is geweest. Ze vervoegen zich samen bij commandant 'Buikie' van Straelen en vragen om toestemming voor een ongekuiste opvoering. Van Straelen heeft geen bezwaar. Krijn is die avond in topvorm en de aanwezigen vermaken zich opperbest. Om de haverklap klinkt : "Een rondje van mij !", waarbij telkens meer dan zevenhonderd consumpties worden geserveerd. Maar iedereen voelt dat we in de stilte voor de storm zitten. Het loopt tegen het einde van het jaar 1941. In Europa is de Tweede Wereldoorlog in volle gang. En ook hier is de dreiging voelbaar. Wat zal ons te wachten staan? Mijn marinecarriƫre verloopt ondanks de oorlogsdreiging voorspoedig. Ik heb het gevoel dat ik in de afgelopen periode meer indrukken en ervaringen heb opgedaan dan ik gedurende een heel leven op kantoor zou kunnen hebben verzameld. Het zwakke jongetje met bronchitis, dat met levertraan en ossebloed op de been word gehouden, is veranderd in een stevige marineman. Mijn ontrouw aan Loes bezorgt me een constant knagend schuldgevoel, maar ik heb de kracht niet een eind te maken aan de verhouding met Hennie. Zij is er de belangrijkste reden van dat mijn verblijf hier dragelijk is, en dat ik niet dagelijks tegen de muren opvlieg van ellende en eenzaamheid. Schipbreuk
Op 7 december vallen Japanse vliegtuigen onverhoeds de Amerikaanse Pacific-vloot in Pearl Harbour aan, met als doel de gehele vloot, inclusief de vliegdekschepen, uit te schakelen. Deze aanval betrekt de Verenigde Staten bij de Tweede Wereldoorlog. Nog dezelfde dag verklaart ook de Nederlandse regering in ballingschap de japanners de oorlog. Het grootste deel van de Nederlandse Marine bevindt zich in Nederlands-Indiƫ. Om de opmars van de japanners; te stuiten wordt in allerlijl een aliantie opgericht tussen de marines van Nederland, Amerika, Engeland en Australie.
Deze gecombineerde vloot wordt 'Striking Force' genoemd. De oorlogsvloot van de Koninklijke Marine in Indie is samengesteld uit vier (lichte) kruisers, de Hr. Ms. 'De Ruyter', 'Java', `Sumatra' en 'Tromp',
zeven torpedobootjagers, waaronder de Hr. Ms. 'Kortenaer', 'Piet Hein' en 'Witte de With', vijftien onderzeeboten, twee kanonneerboten, zeven mijnenleggers, vierentwintig mijnenvegers, twaalf motortorpedoboten, zes onderzeebootjagers en drieentwintig patrouillevaartuigen.
De meeste schepen zijn klein en licht bewapend. Voor luchtoperaties zijn slechts enkele watervliegtuigen beschikbaar, die eigenlijk niet geschikt zijn voor verkenningsvluchten om de vijand te lokaliseren. De vloot zou voor beveiligingsdoeleinden goed kunnen functioneren, maar schiet te kort als ze zich tegen een goed uitgeruste tegenstander moet verdedigen.
vorige blz
blz 39 - 40
blz 39-40
Japan is de oorlog ingegaan om z'n gebied uit te breiden en zo de beschikking te krijgen over grondstoffen als olie, rubber en ertsen. De Japanse krijgsmacht blijkt gemotiveerd, slagvaardig, goed getraind en de invasie is intelligent voorbereid. Het grootste deel van de Filippijnen is binnen een maand veroverd, evenals Malakka. Eind december rukken de Japanners op richting Borneo en Nederlands-lndiĆ«. Begin januari hebben ze er slechts een etmaal voor nodig om Tarakan op Nederlands-Indisch grondgebied in te nemen. Onder invloed van deze ontwikkelingen slagen de militaire autoriteiten er na veel touwtrekken in om begin januari het American-British-DutchAustralian Commando (ABDA) te realiseren. Ondanks de goede bedoelingen stijgt deze internationals samenwerking niet uit boven de kwalificatie 'ongeorganiseerd zooitje'. De onderlinge verschillen blijven, en de communicatie is uiterst gebrekkig. Terwijl de tegenstander een goed geoliede oorlogsmachine heeft die razendsnel oprukt. De Japanners denken een half jaar nodig te hebben om de Archipel geheel te veroveren. (Als op 9 maart 1942 de weerstand tegen de Japanse invasie wordt opgegeven blijken ze er zelfs maar drie maanden voor nodig te hebben gehad). Op 25 februari wordt de ABDA weer opgeheven, maar de geallieerde zeemacht blijft operationeel als de 'Combined Striking Force'. Schout-bij-nacht Karel Doorman heeft het commando over deze vlooteenheid vanaf de kruiser 'De Ruyter'. Uiteindelijk bestaat het geheel uit negen kruisers, twaalf torpedobootjagers, die in twee delen worden gesplitst, waarbij een van de Striking Forces Soerabaja als basis heeft en de ander Batavia. De Striking Force van Doorman wordt op 26 februari uitgebreid met de kruisers 'Exeter' en 'Perth' en de jagers 'Electra', `Encounter' en 'Jupiter'. De Japanse invasievloot bestaat uit twee zware kruisers en twee torpedobootjagers, een konvooi-escorte van twee lichte kruisers, twaalf torpeodobootjagers en eenenveertig transportschepen. De Japanners hebben op zee een Licht overwicht op de geallieerden. In de lucht zijn ze absoluut superieur. De Striking Force wordt gehandicapt door het ontbreken van een gemeenschappijke structuur. De vlooteenheid heeft nooit eerder gezamenlijk kunnen oefenen. De verbindingssystemen zijn gebrekkig, waardoor men voornamelijk met de seinlamp most communiceren. De bemanning van alle schepen is slecht voorbereid en oververmoeid. Het is mij een raadsel waarom zoveel personeel naar de wal verdwijnt en er steeds nieuwe gezichten aan boord verschijnen. Het zal wel hogere krijgskunde zijn om een goed op elkaar ingespeelde bemanning steeds weer uit elkaar te halen. De onhandigheid van de nieuwelingen en de ongemakken die dat oplevert bevorderen de sfeer niet. Ze maken teveel lawaai als anderen uitslapen van de nachtdienst. Ze kunnen het geschut niet bedienen. Ze weten niet hoe een munitietransport werkt. Wij kunnen er negen per minuut uitknallen, maar de nieuwe aanvoer kan dat tempo bij lange na niet bijhouden. Dus wordt de voorraad dan maar aan dek opgeslagen. Bij elk kanon tien hulzen en granaten in een soort flessenrek, waar je in het donker bijna je nek over breekt, maar ook dat went. Ik beman overdag kanon zeven op de kampanje en 's nachts kanon drie stuurboord. In verband met het gevaar van splinters verdwijnen de meeste sloepen van het schip. De zwemvesten waren al opgeborgen in de daartoe bestemde bergplaatsen. Men wordt ingedeeld in reddingsvlotten die nog gemaakt moeten worden. En in geval van nood kan je victualiĆ«n (levensmiddelen) bij de bottelier halen. Deze zijn over het gehele schip in bergplaatsen achter slot en grendel opgeslagen. Er is één sleutel en die bevindt zich onder de hoede van de bottelier. Het wegstoppen van de zwemvesten baart de officieren geen zorg. Ze mogen niet mee aan dek, want daar zouden ze eventueel beschadigd kunnen worden. De munitie krijgt in de voorraadrekken voorrang boven de reddingsvesten. Singapore is al snel gevallen en het overschotje aan Engelsen komt met hun schepen in Soerabaja aan. Hun nederlaag heeft de trots kennelijk niet aangetast. Ze stralen uit dat zij als grootste zeevarende natie ons wel even uit de nesten zullen halen.
vorige blz
blz 41 - 42
blz 41-42
Ze hebben niet voldoende munitie en door hun afwijkende matensysteem kunnen wij ze daar ook niet aan helpen. Wel houden ze liederlijke slemppartijen in onze marine-kantine in de stad en vallen de vrouwen van onze bemanning lastig. Uiteindelijk leidt dat er toe dat hen de toegang tot deze accomodatie wordt ontzegd en worden verbannen naar de marinekantine beneden op de werf. Ik begin een beetje een hekel aan de Engelsen te krijgen. De onderlinge verhoudingen aan boord worden er niet beter op, met name tussen manschappen en officieren. Zij leven ver weg op het achterdek en geven ons de indruk dat wij, als volk voor de mast, maar een storend, zij het noodzakelijk element aan boord zijn. Afgezien van een enkeling, zoals artillerie-officier Van Geen, wenst bijna niemand te erkennen dat het personeel voor de mast tot het menselijk ras zou kunnen behoren. Officieren hebben bij hun opvoeding met de paplepel ingekregen dat er standsverschil behoort te zijn en ze gedragen zich daar dan ook naar. Met de jongere officieren, die wegens de oorlog aan boord komen, gaat het gelukkig over het algemeen was beter. Omdat onze 15 cm kanonnen niets kunnen uitrichten tegen vliegtuigen, is de procedure bij een luchtaanval dat iedereen benedendeks moet blijven en zich achter luiken en deuren op moet sluiten. Dat is zo'n benauwende ervaring dat Wim en ik besluiten voortaan aan dek te blijven. Ons schip is menigmaal het doelwit van Japanse bommenwerpers, maar we worden nooit geraakt. Zouden de propaganda en de persvoorlichting dan toch gelijk hebben ? Daar wordt met stelligheid beweerd dat een Jap Scheel is en dus niet kan richten. Wij gaan het geloven, want geen enkel projectiel kan de 'Java' vinden. In de haven in Soerabaja is het op, 3 februari bijna wel raak. Van onder het schild van kanon één zie ik hoe een man uit zijn auto rent naar een aan de steiger afgemeerd schip. Een Japanse bommenwerper gooit zijn lading af, en enkele seconden later herinnert alleen een gat in de straat eraan dat daar net nog een auto stond, terwijl de chauffeur verbijsterd naar het gat staart. Er is geen schip, geraakt, alleen maar die auto. Had hij beter gericht dan hadden wij de volle laag gekregen. Honderd meter naar links en we hadden het niet kunnen navertellen. Even later wordt één van de loodsen in puin geschoten; wij blijven ongedeerd. Later maken we tussen Banka en Biliton ook een paar angstige uren door. We varen op 15 februari door de Stolzestraat, hetgeen geheel tegen de zin is van de Japanners, die ons met aanhoudende bombardementen de doorgang proberen te verhinderen. De Japanse strijdmacht is op weg naar Palembang op, Sumatra en onze offensieve vloot staat hun opmars in de weg. Hun vliegtuigen blijven komen als muskieten in de nacht, uur na uur na uur. De angst die je voelt als de eerste bom valt is verstikkend. je voelt het in je buik en krijgt een geweldige aandrang om je darmen te gaan legen. Het beneemt je de adem en er zijn momenten van totale radeloosheid. Hoe vaker ze ons schip missen, des te sneller maakt een zekere rust zich van je meester. We slalommen de zeestraat door. Als je onder normale omstandigheden als roerganger van de officier van de wacht het commando stuurboord of bakboord krijgt, doe je dat met een graad of tien tegelijk. Nu is het stuur- of bakboord aan boord, dat wil zeggen voluit van koers veranderen, waardoor we vervaarlijk overhellen. Het is etenstijd en alle tafels zijn net gedekt; in het gehele schip vallen alle glazen, Hessen en borden aan scherven. Soms verdwijnt het gehele achterdek onder de golven als we met een snelheid van 30.6 mill (55 km) aan bet laveren zijn. Commandant 'Buikie' van Straelen toont zijn militaire klasse. Het bombardement duurt de hele middag, maar het schip slingert zich, zonder geraakt te worden, tussen de bommen door. De Jappen proberen het een keer in kruisformatie, om het beweeglijke schip geen leans te geven te manoeuvreren. De Java' vaart dan gewoon rechtdoor. Het schip wordt als het ware opgetild door de kracht van de bommen in het water, maar blijft ongedeerd. De bommen slaan splinters in het dek en zelfs onze koningin wordt door een scherf geraakt.
vorige blz
blz 43 - 44
blz 43-44
Haar portret wordt beschadigd omdat de deur van de afgang van de officieren open staat. Ook de koelkast van de commandant moet eraan geloven. Door een haakse bocht vliegt de deur open en spatten de meeste van zijn flessen dure drank op de vloer uit elkaar. De geur van cognac en whisky waaiert uit over het schip. Onze kwartiermeester, de stukscommandant, maakt zich er niet druk om. Tussen de aanvallen door verdwijnt hij naar de pantry van de commandant en komt terug met drankjes. "Als we toch naar de kelder gaan, dan eerst maar een afscheidsdronk op dit tranendal," zegt hij. Ook op een andere manier houdt hij de moed erin; met zijn mondharmonica bhjft hij onverstoorbaar vrolijke deuntjes spelen. "Hour je niks meer, dan moet je even komen kijken of alles er nog aanzit," zegt hij tegen een ieder die het horen wil. Wij blijven maar onschendbaar, dus de drankjes blijven ook komen. Het is een wonder dat we niet stomdronken worden. Na afloop van de aanvallen zet ik de halfvolle flessen weer op hun plaats terug. Commandant Buikie heeft ons niet alleen puik door het vijandelijk vuur geloodst, ongewild heeft hij ook een beste borrel geschonken uit de flessen die niet sneuvelden. De borrels van de kwartiermeester, zijn muziek en de flegmatiek van het mysterieuze onoverwinnelijke gevoel winnen het van de kramp in je buik. In je hoofd is het een warboel, want je weet dat je ieder moment naar de haaien kunt worden geschoten. Maar aan de andere kant zou je misschien ook wel levend uit deze heksenketel kunnen komen. Het geluk dat wij hebben is immers wonderbaarlijk. Stel dat het zo blijft ? Ik word heen en weer geslingerd tussen hoop en wanhoop. Wim heeft het wat dat betreft wat makkelijker. "Het is onze tijd nog niet," zo verklaart hij de manier waarop wij sloffen. Onze vloot komt er niet helemaal zonder kleerscheuren vanaf. We zien hoe een jager op een rif loopt en zo hoog komt dat zeker twintig centimeter onderwaterverf zichtbaar is. De bemanning heeft zich inmiddels op de wal in veiligheid gebracht en ziet toe hoe het schip door een ontploffing wordt vernietigd. Wij vermoeden dat ze het zelf opblazen om te voorkomen dat het in handen van de vijand valt. Op 12 januari valt Tarakan en kunnen de japanners op Borneo doorstoten naar Balikpapan en Bandjermasin. Ambon valt op 30 januari, Makassar op Celebes valt op 8 februari, Timor en Palembang volgen medio februari. Op 15 februari wordt ook het 'onneembare' Singapore veroverd en op 16 februari bezetten de Japanse strijdkrachten Palembang op Sumatra. Drie dagen later moeten wij in Straat Bandoeng ten zuidoosten van Bali een Japans konvooi aanvallen. Het is onze taak om alles wat in aanmerking komt zowel aan bakboord als aan stuurboord te vernietigen. Als we 's nachts door de straat varen worden we ontdekt door een Japanse jager, die een zoeklicht op ons richt. "Blaas dat licht uit," brult Van Geen vanaf de brug. De stuksbemanning geeft een korte stoot met de 40 mm en ziet dat ze iets te laag schiet. Een fractie hoger, een volgend salvo, en het zoeklicht dooft. In het nagloeiende schijnsel zien we lichamen van het schip, duikelen. Een wee gevoel maakt zich van me meester als ik me realiseer dat we voor het eerst mensen naar beneden hebben geschoten, maar er is geen tijd om te denken. Alles wat in de buurt komt moet aan puin geschoten worden. Japanners proberen op Bali aan land te komen en wij moeten dat voorkomen. Zelf incasseren we deze nacht slechts een treffer in de nevelkamer, en een matroos raakt licht gewond door een rondvliegend scherfje. De officieren jammeren als kleine kinderen, want de nevel belet hen naar hun hutten te komen. Hun tandenborstels en pyama's zijn onbereikbaar. Na enkele uren is het euvel verholpen. De volgende morgen moet ik van een officier z'n pijp uit de hut halen. "Heb je gezien dat er een barst in het fotolijstje van mijn vrouw zit," vraagt hij met een ernst alsof het mens zelf door een torpedo is getroffen. Ik erger me kapot aan de onbenulligheid van de man. Wij hebben een kastje van 80 x 80 centimeter, waar alles wat je bezit in moet worden gestouwd.
vorige blz
blz 45 - 46
blz 45-46
De officier heeft een schrijfbureau in zijn hut, waar het fotolijstje vanaf is gevallen. Hij is waarschijnlijk nog nooit voor de mast geweest om te zien onder welke omstandigheden wij leven. Je hebt als bemanningslid meestal geen idee waar het schip zich op bepaalde momenten bevindt. Dan kan het gebeuren dat we opeens midden in de nacht de haven van Soerabaja binnenlopen. Hogelijk verbaasd kijk ik om me heen. Ik zie allemaal bekenden aan de wal. De djeroekboer, die zijn kleine sinaasappeltjes uitperst op geschaafd ijs, de pindaverkoper; ik zie de wasbaas en temidden van vele vrouwen en meisjes van de bemanning ontwaar ik warempel Hennie. "Hoe wist je in godsnaam dat ik zou binnenlopen, ik wist het zelf niet eens; vraag ik haar. "Mijn vriendin belt me altijd als de Java' er aan komt," zegt ze, "en zij heeft het weer van een andere vriendin.' Maar hoe die er aan komt weer ze ook niet. Het is maar een kort verblijf, en als we weer uitvaren word ik bevangen door een onbehaaglijk voorgevoel. Zal ons geluk stand houden of zal er ditmaal iets gebeuren ? Het is mij bang te moede en ik omklem Hennie als nooit tevoren voor het aan boord gaan. Het zal ons laatste afscheid zijn. Java staat op het punt om in handen van de invasie-eenheden te vallen, maar de Nederlandse regering en de militaire top zijn van mening dat het tot het uiterste verdedigd moet worden, ook al ziet men de tamelijk hopeloze situatie wel in. De militaire inlichtingendiensten hebben zich danig vergist in de omvang en de slagvaardigheid van de Japanse krijgsmacht, maar de militaire eer staat op het spel, en de geallieerde vloot krijgt de opdracht de Japanse vloot aan te vallen. Schout-bij-nacht Karel Doorman verstuurt op 21 februari een brief naar zijn familie, waarin hij schrijft : "Wij vechten met de rug tegen de muur, vooral na de val van Singapore, dus de kansen dat ik jullie later in het hiernamaals terugzie zijn oppervlakkig gezien groter dan die op het ondermaanse, doch met Gods hulp kan alles zich ten goede keren. In ieder geval is het beter te sterven als een man, dan te leven als een slaaf van Hitler en consorten". In de nacht van 25 op 26 februari maakt de Striking Force een zoektocht langs de noordoostkust van Java om de Japanse vloot te vinden. Die wordt niet aangetroffen, en de geallieerde schepen keren snel naar Soerabaja terug om olie in te nemen. Op de zesentwintigste om 14.27 uur ontvangt commandant Karel Doorman op de 'De Ruyter' via een Catalina, een vliegboot van de Koninklijke Marine, het bericht dat de invasievloot zich nabij het eiland Bawean bevindt. De Striking Force vaart de vijand een half uur later noordwaarts tegemoet. Doorman smeekt om bescherming van jachtvliegtuigen, maar krijgt die niet. Om 16.12 uur krijgt de 'Electra' de eerste Japanse oorlogsschepen in het vizier en vier minuten later openen deze vanaf ongeveer zes kilometer het vuur. Bij ons aan boord heeft die morgen sergeant Doekse een zeemansgraf gekregen. Hij is de avond tevoren aan een longontsteking overleden en wordt met militaire eer en een 'een-twee-drie in Godsnaam' overboord gezet. We worden de hele morgen gevolgd door Japanse gevechtsvliegtuigen die ons met bommen bestoken, maar die missen nog steeds hun doel. Later klinkt het alarm als plotseling opgedoken Japanse jachtvliegtuigen ons opnieuw met bommen beginners te bestoken. Ik moet plunje wassen en ben slechts gekleed in zwembroek, dus ren ik met kleren en laarzen in de hand naar kanon drie aan stuurboord, maak het stuk gevechtsklaar en trek razendsnel broek en hemd aan. Wij beschieten de vliegtuigen met onze 15 cm kanonnen en weten er zelfs twee te raken. De rest blijft vrij rondvliegen, omdat wij vanuit de lucht geen enkel tegenwicht kunnen bieden. De granaten vliegen me om de oren. Ze komen voor en ver achter het schip terecht. Ik kan geen vijandelijk schip ontdekken. De Japanse vloot bevindt zich nog op zo'n tweeëntwintig kilometer van ons schip. De Java' probeert de afstand te verkleinen, want ons geschut is pas op zeventien kilometer effectief. We leggen een rookgordijn aan om de vijand naderbij te lokken. Dat lukt, en wij schieten er flink op los.
vorige blz
blz 47 - 48
blz 47-48
Met succes, want ik zie enkele vijandelijke schepen in brand staan. Wij varen met grote snelheid langs een schip dat op z'n kant ligt, en zien hoe de bemanning op de zijkant van het schip klautert om het vege lijf te redden. Wij juichen, want dit is volgens ons de eerste Jap, die in een gevecht met ons het onderspit delft. Weer een minder ! Helaas is het een voorbarige conclusie, want het blijkt een jager van ons te zijn. Het is Hr. Ms. 'Kortenaer', die door een torpedo is getroffen. Terwijl we er langs varen breekt het schip in tweeën en zinkt binnen enkele minuten. Aan bakboord zien we bellenbanen, die afkomstig zijn van de torpedo's van Japanse onderzeeërs en jagers. Torpedo's laten tijdens de vaart naar het doel zo'n bellenspoor achter. Door in dat spoor mee of er juist tegenin te varen zijn de kansen dat je wordt geraakt minder. De 'Java' verandert voortdurend van koers om de projektielen te ontwijken. De jager 'Electra' slaagt daar niet in en zinkt na een vijandelijke voltreffer. Er wordt met tussenpozen uren achter elkaar geschoten en door het voortdurend laden en vuren heb ik geen tijd om me te verdiepen in het onvoorstelbare gevaar waarin we ons bevinden. Niet iedereen blijft koelbloedig onder deze druk. Ik zie een majoor van de mariners robbend door de afwateringsgoten kruipen. Die goten zijn ongeveer 35 cm breed en 8 cm diep. Daar komt overkomend zeewater of dekspoelwater in terecht dat op diverse plekken via een afvoer weer buitenboord wordt geloosd. Er zijn die dag tientallen mokken koffie in gegooid. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat deze ondiepe goot ook maar enige dekking geeft tegen de rondgierende granaten, maar de majoor blijft zich er maar op zijn buik doorheen slepen. Zijn uniform is besmeurd door alle troep. De extreme spanning is hem blijkbaar te veel geworden. Het is rond vijf uur als de Japanners een tegenaanval met torpedojagers inzetten, en wij krijgen de opdracht om die samen met de 'Perth' af te slaan. Dat lukt, want twee vijandelijke schepen gaan naar de kelder, en de rest verdwijnt achter een haastig gelegd nevelscherm. Om ons heen zien we weer talrijke bellenbanen, waar we ons nog steeds met succes een weg doorheen kunnen blijven manoeuvreren. Daardoor komen we op 1500 meter afstand van de Japanse vloot uit en openen direkt weer het vuur. Een Japanse kruiser wordt in brand geschoten en verdwijnt achter een nevelscherm. Nog een kruiser krijgt een voltreffer en verdwijnt in de diepte. Om half zes incasseert de kruiser 'Exeter' een treffer in de hoofdstoomleiding. De 'Java' en de 'Witte de With' nevelen het gehavende schip in en het draait af uit de linieformatie. De schepen die daar achter varen hebben dit niet in de gaten en blijven de 'Exeter' volgen. Op het vooraan varende vlaggeschip 'De Ruyter' bemerkt commandant Doorman deze vergissing en seint naar de afzwaaiende schepen : 'All ships follow me', wat door de slechte communicatie wordt opgevat als `Ik val aan, votg mij', een strijdkreet die altijd aan zijn naam verbonden zal blijven. Doorman besluit nu het gevecht tijdelijk af te breken en gaat op een andere koers liggen. Ook de Japanse bevelhebber staakt het vuren. De zwaar beschadigde 'Exeter' wordt voor reparatie teruggestuurd naar Soerabaja, geescorteerd door de 'Witte de With'. De restanten van het geallieerde eskader stomen op om op de basis olie en munitie te gaan laden, maar bij het lichtschip `Westervaarwater' krijgt de vloot weer orders om de vijand op te zoeken en het gevecht te hervatten. Doorman heeft bij gebrek aan verkenningsvliegtuigen geen idee waar de vijandelijke vloot zich bevindt en begint om zeven uur 's avonds aan een zoekslag om de Noord. Als dit zonder succes blijft wordt om half acht aan een zoekslag om de Zuid begonnen. Als ook dat niets oplevert, wordt om negen uur westelijk gevaren, nadat Doorman eerst vier Amerikaanse torpedojagers naar Soerabaja heeft gestuurd om brandstof en torpedo's te laden. Kort daarna verliezen we ook de 'Jupiter', getroffen door een torpedo of op een eigen mijn gelopen. Het is tien uur als onze vloot op drenkelingen van de gezonken 'Kortenaer' stuit. Doorman geeft de 'Encounter' opdracht de overlevenden uit het water op te pikken en met de mannen terug te varen naar Soerabaja.
vorige blz
blz 49 - 50
blz 49-50
Hij heeft nu nog maar vier schepen over en koerst verder noordwaarts op zijn hopeloze expeditie. Het is ongeveer elf uur 's avonds als opeens over bakboord twee zware Japanse kruisers opduiken. Ze lanceren hun lange afstandstorpedo's, wapentuig dat bij de geallieerden nog niet bekend is. Er ontstaat een fel artillerieduel tussen het restje van onze vloot en de Japanse oorlogsschepen. Het gevecht dat de geschiedenis zal ingaan als de 'Slag in de Javazee' is in volle hevigheid losgebarsten. Om twee minuten over half twaalf wordt de 'Java' getroffen door een torpedo. Het betekent het einde van ons schip. Nauwelijks tien minuten later verdwijnt het onder de golven. Ik kan op het laatste nippertje overboord springen en weer voldoende afstand tussen mij en het schip, te krijgen om niet te worden meegezogen naar de diepte. Wim, is minder gelukkig, samen met ruim vijfhonderd andere mannen vindt hij een zeemansgraf op, de bodem van de Javazee. Voor mij begint de langste nacht van m'n leven. Vierentwintig uur later word ik krijgsgevangene gemaakt. De tol van de slag is hoog. Meer dan negentig procent van de bemanningsleden van de Hr. Ms. 'De Ruyter' komt om, onder hen ook schout-bij-nacht Karel Doorman. Van de Hr. Ms. Java' overleven slechts drieënveertig van de ruim vijfhonderdzestig opvarenden de schipbreuk. In totaal sterven ruim duizend marinemannen en gaan twee kruisers en drie torpedobootjagers verloren. De Japanse invasievloot stopt niet. De overgebleven geallieerde schepen zoeken een goed heenkomen, maar worden, op vier Amerikaanse jagers na, door de achtervolgende vijand vernietigd. Het directe gevolg van de slag is dat een Japanse bezetting van Java niet meer kan worden voorkomen. De Slag in de Javazee illustreert op navrante wijze de waanzin van de oorlog; de beslissing om met de Combined Striking Force te trachten de invasievloot tegen te houden en zo mogehjk te vernietigen was eerder van politieke, dan van militaire betekenis, en volgens velen bij voorbaat al tot mislukken gedoemd. De nederlaag is in ieder geval totaal. De Japanse commandant geeft 24 uur na de slag het bevel om op Java te landen. De Slag in de Javazee in de Tweede Wereldoorlog is één van de dieptepunten uit de historie van de Nederlandse krijgsmacht. Een onderschatting van de vijand, politieke besluitvorming in plaats van militair en strategisch inzicht hebben geleid tot een ramp, een groot drama, waarbij ongeveer duizend Nederlandse marinemensen hun leven hebben verloren. Ik ben een van de weinigen die het kan navertellen. Daar heb ik ook behoefte aan, aangezien de geschiedsschrijving over deze slag door sommigen van een heroische omlijsting wordt voorzien die het niet verdient. Als een eerste officier, ook een van de weinige overlevenden, schrijft dat de drenkelingen na het vergaan van de Hr. Ms. `Java' een driewerf 'hoezee' voor het getorpedeerde schip uitbrachten, dan is dat aperte geschiedsvervalsing. Als ik lees : "Wij voorzagen een ieder zoveel mogelijk van zwemvesten en deden hen het schip verlaten", dan is dat een grove leugen. De zwemvesten waren onbereikbaar. Nalatigheid van een blunderend commando die de heroiĆ«k van de zeeslag een wrange nasmaak geeft. In dit verslag van mijn marine-tijd gedurende de Tweede Wereldoorlog wil ik een beeld schetsen van het leven aan boord en aan de omstandigheden gie geleid hebben tot de ramp. Ten tijde van mijn verblijf op de 'Java' was ik niet op de hoogte van de oorlogshandelingen in het gebied. Wij weten alleen dat Japan onze vijand is, maar voor het overige bleven wij in het ongewisse. Niettemin heb ik in mijn verslag over de strijd in de Javazee informatie verwerkt over strategische operatie's om de slag voor de lezer in een historisch perspectief te plaatsen. Voorts heb ik sommige namen veranderd om de identiteit van de betrokkenen te camoufleren, hoewel ik oprecht betwijfel of deze mensen daar eigenhjk wel recht op hebben.
Jan Douwes
vorige blz