maandag 1 mei 2017

Handboek 28

logo
blz 94 - 95
Beginnende bij Noord en doortellende over Oost-Zuid en West is de roos in 360 graden verdeeld. Iedere streek telt dus 11 1/4 graad.
kompasroos
Het getal graden is op, den rand der roos in tientallen aangegeven. Onderstaande figuur geeft ten slotte de bij de Marine gebruikelijke kompasroos weer.
Een kompas bestaat uit de kompasroos van zijde of papier, waarop de verdeeling in streken en in graden is aangegeven en waaraan de magneetnaalden bevestigd zijn.
De roos draait op eene pen in den kompasketel. Aan boord zijn meerdere kompassen, op de brug vindt men het stuurkompas, meer in het midden van het schip het standaardkompas, enz. De sloepen zijn voorzien van sloepskompassen. Bij de sloepskompassen en bij de kompassen der torpedobooten drijft de roos in vloeistof, waarmede de ketel gevuld is.
Men noemt ze daarom vloeistof-kompassen.
In de kompasketels is nauwkeurig in de richting van het voorschip de zeilstreep aangebracht, waardoor men op, de roos kan zien, welke koers het schip voorligt.
kompasroos
De kompassen zijn voorzien van kompaslampen voor verlichting van de roos en meestal van peilinstrumenten.
LOOD EN LOODLIJNEN.
Om de diepte te meten van het water waarin het schip zich bevindt, wordt gebruik gemaakt van looden en loodlijnen. Het meten der diepte noemt men „looden". Bij de Koninklijke Marine worden als regel de volgende looden gebruikt :
6 kg als handlood.
3 kg als sloepslood.
De loodlijnen zijn gemerkt in meters. Het merken geschiedt uitgaande van den onderkant van het lood. De loodlijnen worden tevoren natgemaakt en gerekt. De merken worden veelvuldig gecontroleerd. -
De handloodlijnen zijn 50 meter lang en zijn over de volle lengte gemerkt. Op 3, 5 en 7 meter wordt respectievelijk een rood, een wit en een blauw lapje aangebracht ; op 1, 2, 4, 6, 8 en 9 meter een eindje hin en op 10 meter een lederen lapje.
Voor de diepten tusschen 10 en 20, 20 en 30, 30 en 40 en 40 en 50 meter worden eveneens op elken meter overeenkomstige merken aangebracht, met dien verstande, dat in het lederen lapje op 10 meter 1 gaatje, in dat op 20 meter 2 gaatjes enz. worden aangebracht.
vervolg op blz 96 - 97 in de rechterkolom
blz 96 - 97
vervolg van blz 95
Op 1 1/2 meter vanaf den onderkant van het lood is een knevel aangebracht.
Sloepsloodlijnen hebben een lengte van 20 meter. Zij zijn over de volle lengte verdeeld op dezelfde wijze als voor de handloodlijnen aangegeven.
Bovendien wordt bij de eerste drie meters nog op de halve meters (1/2, 1 1/2 en 2 1/2) een merk aangebracht bestaande uit een lusje.
De Slaggaard.
De slaggaarden worden naar gelang van het doel, waarvoor ze gebruikt worden in verschillende lengten vervaardigd. Ze dienen om to steken naar den grond. Meestal zijn het zwarte stokken, in decimeters verdeeld door witte kringen. Bij elk dier kringen staat de diepte geschilderd.
De gedeelten van 2 tot 3 dm zijn rood, van 4 tot 5 dm wit en van 6 tot 7 dm blauw geschilderd. Hetzelfde geld boven de 10 dm.
Een vaste wijze van verdeelen bestaat overigens niet. Een druif onder aan den stok is voor ongeoefenden gemakkelijk bij het steken, maar veroorzaakt last bij het naar zich toehalen bij vaart loopend schip. Men houde bij zachten grond rekening met het inzinken van de slaggaard.
ANKERS EN KETTINGEN.
De bij de Koninklijke Marine voorkomende ankers worden onderscheiden in gewone, plattehands en stoklooze ankers, benevens sloepsdreggen en paddestoelankers. De ankers worden benoemd naar het gewicht in kg.
Het gewone anker komt als boeganker weinig meer voor, doch wordt nog steeds gebruikt als werpanker en als stopanker.
Bij dit anker staan stok en armen loodrecht op elkaar, waardoor zij veel ruimte innemen.
Bij het plattehandsanker liggen stok en armen in hetzelfde vlak, de armen zijn draaibaar en doen beide dienst. Een eenvoudig type van plattehandsanker komt voor aan boord van de kanonneerbooten.
Bij het stoklooze anker ontbreekt, zooals de naam aanduidt, de stok. De armen zijn met de handen één stalen gietstuk, dat door een zware bout scharnierend aan het ondereind der schacht wordt opgesloten. Het groote voordeel van een stokloos anker is de eenvoudige wijze van bezorgen, door n.l. de schacht in de kluis te draaien, totdat de handen tegen boord rusten. De modern schepen zijn dan ook alle met een stokloos anker uitgerust.
De sloepsdreggen bestaan uit een schacht met vier armen. Ze hebben geen stok en behooren tot den inventaris der sloepen. De paddestoel- of parapluie-ankers bestaan uit een schacht en een paddestoelvormige gietijzeren kom, die als arm en hand dienst doet. Ze worden op varende schepen niet gebruikt en dienen voor verankering van lichtschepen.
De ankerkettingen worden gevormd door in elkaar gesmede schakels, schalmen genaamd. Elke ankerketting bestaat uit 8 stukken, elk lang 25 meter, zoodat elke ketting een totale lengte heeft van 200 meter. De stukken worden aan elkaar verbonden door sluitharpen, ook wel sluitings genoemd. Zoo dicht mogelijk bij het uiteinde van het eerste eind ketting en op gelijke plaats in het laatste eind is in de ketting een wartel aangebracht.
Om bij het uitloopen van de ketting te kunnen zien hoeveel meter uit is, zijn de kettingen om de 25 meter gemerkt met een eindje lijn, waarin evenveel knoopen gelegd zijn als het totale uitgeloopen eind ketting veelvouden van 25 meter telt.
Bij het merken van den ketting blijft het korte eind met wartel buiten beschouwing.
Behalve door bovengenoemde merken is de ketting door het schilderen van een of meer schalmen gemerkt, en wel zoodanig dat de eerste gekleurde schalm van het merk op den daarbij behoorenden afstand komt te liggen, terwijl het eindje lijn met knoopen wordt bevestigd aan den laatsten gekleurden schalm van het merk.
De schildering der schalmen is als volgt :
op 25 meter rood
op 50 meter rood-rood
op 75 meter rood-grijs-rood
Vervolg op bladzijde 98

Geen opmerkingen :