blz 94 - 95
Beginnende bij Noord en doortellende over Oost-Zuid en West is de
roos in 360 graden verdeeld. Iedere streek telt dus 11 1/4 graad.
Een kompas bestaat uit de kompasroos van zijde of papier,
waarop de verdeeling in streken en in graden is aangegeven en
waaraan de magneetnaalden bevestigd zijn.
De roos draait op eene pen in den kompasketel. Aan boord
zijn meerdere kompassen, op de brug vindt men het
stuurkompas, meer in het midden van het schip het
standaardkompas, enz. De sloepen zijn voorzien van
sloepskompassen. Bij de sloepskompassen en bij de
kompassen der torpedobooten drijft de roos in vloeistof, waarmede de ketel gevuld is.
Men noemt ze daarom vloeistof-kompassen.
In de kompasketels is nauwkeurig in de richting van het voorschip
de zeilstreep aangebracht, waardoor men op, de roos kan
zien, welke koers het schip voorligt.
LOOD EN LOODLIJNEN.
Om de diepte te meten van het water waarin het schip zich
bevindt, wordt gebruik gemaakt van looden en loodlijnen. Het
meten der diepte noemt men „looden". Bij de Koninklijke
Marine worden als regel de volgende looden gebruikt :
6 kg als handlood.
3 kg als sloepslood.
De loodlijnen zijn gemerkt in meters. Het merken geschiedt
uitgaande van den onderkant van het lood. De loodlijnen worden
tevoren natgemaakt en gerekt. De merken worden veelvuldig gecontroleerd. -
De handloodlijnen zijn 50 meter lang en zijn over de volle lengte
gemerkt. Op 3, 5 en 7 meter wordt respectievelijk een rood, een
wit en een blauw lapje aangebracht ; op 1, 2, 4, 6, 8 en 9 meter
een eindje hin en op 10 meter een lederen lapje.
Voor de diepten tusschen 10 en 20, 20 en 30, 30 en 40 en 40 en 50
meter worden eveneens op elken meter overeenkomstige merken
aangebracht, met dien verstande, dat in het lederen lapje op 10
meter 1 gaatje, in dat op 20 meter 2 gaatjes enz. worden aangebracht.
vervolg op blz 96 - 97 in de rechterkolom
|
blz 96 - 97
vervolg van blz 95
Op 1 1/2 meter vanaf den onderkant van het lood is een knevel aangebracht.
Sloepsloodlijnen hebben een lengte van 20 meter. Zij zijn over de
volle lengte verdeeld op dezelfde wijze als voor de
handloodlijnen aangegeven.
Bovendien wordt bij de eerste drie meters nog op de halve meters (1/2, 1 1/2 en 2 1/2) een merk
aangebracht bestaande uit een lusje.
De Slaggaard.
De slaggaarden worden naar gelang van het doel, waarvoor ze
gebruikt worden in verschillende lengten vervaardigd. Ze dienen
om to steken naar den grond. Meestal zijn het zwarte stokken, in
decimeters verdeeld door witte kringen. Bij elk dier kringen
staat de diepte geschilderd.
De gedeelten van 2 tot 3 dm zijn rood, van 4 tot 5 dm wit en van
6 tot 7 dm blauw geschilderd. Hetzelfde geld boven de 10 dm.
Een vaste wijze van verdeelen bestaat overigens niet.
Een druif onder aan den stok is voor ongeoefenden gemakkelijk bij
het steken, maar veroorzaakt last bij het naar zich toehalen bij
vaart loopend schip. Men houde bij zachten grond rekening met het inzinken van de slaggaard.
ANKERS EN KETTINGEN.
De bij de Koninklijke Marine voorkomende ankers worden
onderscheiden in gewone, plattehands en stoklooze ankers,
benevens sloepsdreggen en paddestoelankers. De ankers worden
benoemd naar het gewicht in kg.
Het gewone anker komt als boeganker weinig meer voor, doch wordt
nog steeds gebruikt als werpanker en als stopanker.
Bij dit anker staan stok en armen loodrecht op elkaar, waardoor zij veel ruimte innemen.
Bij het plattehandsanker liggen stok en armen in hetzelfde vlak,
de armen zijn draaibaar en doen beide dienst. Een eenvoudig type
van plattehandsanker komt voor aan boord van de kanonneerbooten.
Bij het stoklooze anker ontbreekt, zooals de naam aanduidt, de
stok. De armen zijn met de handen één stalen
gietstuk, dat door een zware bout scharnierend aan het ondereind
der schacht wordt opgesloten. Het groote voordeel van een
stokloos anker is de eenvoudige wijze van bezorgen, door n.l. de
schacht in de kluis te draaien, totdat de handen tegen boord
rusten. De modern schepen zijn dan ook alle met een stokloos anker uitgerust.
De sloepsdreggen bestaan uit een schacht met vier armen. Ze
hebben geen stok en behooren tot den inventaris der sloepen. De
paddestoel- of parapluie-ankers bestaan uit een schacht en een
paddestoelvormige gietijzeren kom, die als arm en hand dienst
doet. Ze worden op varende schepen niet gebruikt en dienen voor
verankering van lichtschepen.
De ankerkettingen worden gevormd door in elkaar gesmede schakels,
schalmen genaamd. Elke ankerketting bestaat uit 8 stukken, elk
lang 25 meter, zoodat elke ketting een totale lengte heeft van
200 meter. De stukken worden aan elkaar verbonden door
sluitharpen, ook wel sluitings genoemd. Zoo dicht mogelijk bij
het uiteinde van het eerste eind ketting en op gelijke plaats in
het laatste eind is in de ketting een wartel aangebracht.
Om bij het uitloopen van de ketting te kunnen zien hoeveel meter
uit is, zijn de kettingen om de 25 meter gemerkt met een eindje
lijn, waarin evenveel knoopen gelegd zijn als het totale
uitgeloopen eind ketting veelvouden van 25 meter telt.
Bij het merken van den ketting blijft het korte eind met wartel buiten beschouwing.
Behalve door bovengenoemde merken is de ketting door het
schilderen van een of meer schalmen gemerkt, en wel zoodanig dat
de eerste gekleurde schalm van het merk op den daarbij
behoorenden afstand komt te liggen, terwijl het eindje lijn met
knoopen wordt bevestigd aan den laatsten gekleurden schalm van het merk.
De schildering der schalmen is als volgt :
op 25 meter rood
Vervolg op bladzijde 98
op 50 meter rood-rood op 75 meter rood-grijs-rood |
maandag 1 mei 2017
Handboek 28
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten