Marine gewoonten en gebruiken
Het voorbeeld der Nederlanders om staatsiejachten te 'bouwen
werd in andere landen — waar men ze koningsjachten noemde -
overgenomen. Weliswaar liggen tusschen deze beginperiode der
jachten en de totstandkoming van het Koninkrijk der Nederlanden
in 1813, zoo ongeveer twee eeuwen, doch de gewoonte om jachten
in de vaart te hebben, zij het dan slechts op bescheiden schaal werd
door het Koninkrijk overgenomen en tot heden gehandhaafd.
Daarmede worden niet bedoeld de particuliere jachten, want
daarvan zijn er in Nederland ook nu nog zeer vele, zoowel voor
de zeil- als voor de motorvaart en niet alleen op de binnenwateren
van ons waterrijk land, doch ook zeewaardige jachten voeren de
Nederlandsche vlag. Dc goede naam, die onze Nederlandsche
scheepswerven voor het bouwen van jachten reeds in de 17e eeuw
hadden, hebben zij tot in onzen tijd behouden.
Nog voor enkele jaren werden te Aalsmeer een klein en te Bolnes een groot zeewaardig
jacht gebouwd voor den Sjah van Perzie. De bescheidenheid,
waarvan hierboven sprake is, betreft dan oak alleen de
jachten der marine en de koninklijke jachten.
In het begin van de 19e eeuw waren nog enkele jachten, meer in het bijzonder als
pleizierjacht, bij de marine in dienst. De minister van marine J. C.
Rijk heeft ze, wegens bezuiniging in 1843 afgeschaft. De Koninklijke
Marinejachtclub heeft daarna weliswaar het jachtwezen bij
de marine, althans wat de zeiljachten betreft, gehandhaafd, doch
deze Marinejachtclub is een particuliere instelling en de jachten zijn geen eigendom van de marine.
In 1826-1827 werd op de marinewerf te Rotterdam een koninklijk stoomjacht gebouwd, genaamd „Leeuw".
De ontwerper was F. Klavimans Jr. Het was een raderstoomjacht met twee masten,
doch zonder zeil. De afmetingen waren niet gigantisch, n.l. slechts
37 el lang, 5.7 el breed (de raderkasten niet meegerekend) en hol 3.1 el.
Het jacht had geen dekhuizen, de campagne lag slechts
enkele voeten hooger dan het dek. De verlichting in het benedenschip
werd verkregen door ovaalvormige patrijspoorten en dito
koekoeken aan dek, terwijl in de spiegel langwerpige ramen waren
aangebracht. Langs boord was fraai gebeeldhouwd lofwerk aan de
scheg, de raderkasten, de spiegel en langs de kajuit.
In 1882 werd het „afgekeurde stoomvaartuig de „Leeuw" aan de opleiding voor
leerlingen-machinist te Hellevoetsluis afgestaan en hebben zij met
de „Leeuw" vastgemeerd gestoomd, en met lust en ijver en opgewektheid
om beurten de diensten van stoker en machinist verricht".
In 1892 werd het vaartuig voor sloop verkocht.
Ons tweede koninklijke jacht sedert het herstel van Nederlands
onafhankelijkheid, was Zr. Ms. raderstoomschip 1e klas „Valk".
Oorspronkelijk was het niet als jacht op stapel gezet, doch als
oorlogsschip. Het was in 1863 op 's Rijkswerf te Amsterdam op
de helling gegaan, tegelijk met de „Urania" en de „Java", alle drie : „schepen voor speciale bestemming".
De „Valk" was een houten raderstoomschip 1e klasse, lang 68 m, breed 9 m (doch gemeten over
de raderkasten 11.5 m), diepgang 4.2 m, waterverplaatsing 1291 ton,
machinevermogen 770 pk, snelheid onder stoom 12 mijl, bemanning
120 koppen. De bewapening bestond uit 6 kanons van 12 cm kort achterlaad.
In 1864 liep de „Valk" te water, om in 1865 in dienst gesteld te
worden. Toen op 17 November 1869 het Suez-kanaal zou worden
geopend, zouden Prins Hendrik der Nederlanden en diens gemalin
Amalia daarbij tegenwoordig zijn. De „Valk" zou als koninklijk
jacht dienst doen. Twee jaar eerder had ,het schip als zoodanig reeds dienst gedaan,
toen Koningin Sophia een korte reis naar Engeland maakte.
blz 96 - 97. wordt vervolgd..
|
woensdag 11 december 2013
Marine Gewoonten en Gebruiken 96-97
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten