maandag 1 mei 2017

Handboek 03

logo
blz 7 - 8 - 9
vervolg van blz 7
Deze laatste moeten dus klein zijn en weinig diepgang hebben. De eerstgenoemde zullen zich vaak gedurende langeren tijd in zee moeten ophouden, zij, moeten dus veel brandstof, levensmiddelen en munitie kunnen bergen en zullen ook om andere redenen groote schepen moeten zijn. Van de wijze, waarop wij den vijand schade willen toebrengen, hangt de bewapening af.
Zoo zullen de schepen, die bestemd zijn in volle zee op groote afstanden te vechten met gelijksoortige schepen van den vijand, moeten worden bewapend met zware kanonnen; deze schepen heeten in onze marine pantserschepen en kruisers, andere vaartuigen hebben ten doel met groote snelheid een vijandelijk schip te naderen en dit door middel van torpedo's te vernietigen. Dit zijn de torpedobooten en de torpedobootjagers.
De onderzeebooten, die onder water varende het vijandelijk doel ongezien trachten te naderen, zijn eveneens met torpedo-lanceerinrichtingen bewapend. Hierboven wend de hoofdbewapening genoemd. Vele schepen hebben echter een gemengde bewapening. De torpedobooten en de torpedobootjagers hebben naast hun torpedobewapening enkele kanonnen van licht of (en) middelbaar kaliber, waarmede zij kleine schepen kunnen bestrijden.
De groote schepen maken in een gevecht tegen groote vijandelijke vaartuigen gebruik van zware en middelbare kanonnen; om aanvallen van torpedobooten, jagers of onderzeebooten en vliegtuigen af te slaan, zijn aan boord eenige lichte kanonnen geplaatst.
De taak der mijnenleggers is, het leggen van mijnversperringen in vaarwaters, die wij voor den vijand ontoegankelijk willen maken. Om zich te verdedigen tegen vijandelijke schepen, die hun het uitvoeren van hun werk zouden willen beletten, zijn zij van eenige lichte kanonnen voorzien.
Naast de mijnenleggers vinden wij de mijnenvegers, wier taak het is om voor ons belangrijke vaarwaters van door den vijand gelegde mijnen te zuiveren.
Kleine, weinig diepgaande vaartuigen bestemd om in de zeegaten op te treden, zijn de pantserbooten en de kanonneerboten terwijl in Ned.-Indie en Curacao ook nog gebruik wordt gemaakt van flottieljevaartuigen. Laatstgenoemde vaartuigen zijn voorzien van middelbaar geschut en van anti-luchtgeschut.
De pantserschepen, kruisers, pantserbooten en flottieljevaartuigen zijn min of meer gepantserd, d.w.z. dat de belangrijkste deelen dier schepen door dikke harde stalen platen min of meer tegen de uitwerking van het vijandelijke geschutvuur en tegen bommen uit vliegtuigen zijn beschermd.
ARTILLERIE.
Geschut
De kanonnen dienen bij de Koninklijke Marine hoofdzakelijk tot bewapening der oorlogsschepen en worden gebruikt om met grote snelheid projectielen daaruit voort te schieten, die het vijandelijk doel moeten treffen om daarin verwoesting aan te richten.
Het voorkomende geschut wordt verdeeld in :
Snelvuurgeschut.
Semi-automatisch geschut.
Automatisch geschut (mitrailleurs).
Een kanon of vuurmond bestaat in het algemeen uit een stalen versterkte buis, die inwending nagenoeg overal even wijd is uitgeboord en ruimte biedt om de buskruitlading en het projectiel te bevatten.
Het inwendige deel van genoemde buis noemt men de ziel van den vuurmond, het vooreinde der ziel wordt monding genoemd. Het gedeelte van de ziel, hetwelk bij het afgaan van het schot door het projectiel wordt doorloopen, is van groeven of trekken voorzien en wordt daarom het getrokken gedeelte genoemd.
Deze trekken, die schroefvormig in de ziel zijn aangebracht, dienen om het projectiel een draaiende beweging om zijn lengte-as te geven; de projectielen zijn voorzien van inrichtingen, waardoor zij, zooals later beschreven zal worden, gedwongen worden den loop der trekken te volgen.
Het aantal trekken, hunne diepte en breedte zijn verschillend bij de verschillende geschutsoorten. De wanden van de ziel tusschen de trekken worden de velden genoemd. Het deel der ziel waarin de buskruitlading wordt geplaatst, heet de kamer. De ziel wordt gesloten door een beweegbaar sluitstuk.
Bij het geschut ontstaat de gasafsluiting door middel van de huls, die door het sluitstuk stijf in haar ligplaats wordt gedrukt en gesteund. De lading wordt ontstoken door middel van een slagdop of slaghoedje, dat zich in den bodem der huls bevindt. De in het sluitstuk aanwezige slagpin wordt door de werking van de slagveer die zich ook in het sluitstuk bevindt, tegen den slagdop of tegen het slaghoedje gedreven en doet deze ontsteken.
vervolg op blz 10 -11 in de rechterkolom
blz 9 - 10
vervolg van blz 9
De kanonnen rusten in schuifaffuiten of wiegaffuiten. De middellijn der ziel over de velden wordt het kaliber van den vuurmond genoemd, de lengte der middellijn wordt uitgedrukt in centimeters; de kanonnen worden naar dit kaliber genoemd. Zoo spreekt men van een kanon van 12 cm, dit is dus een kanon, waarbij de middellijn der ziel 12 centimeters bedraagt.
Kanonnen van eenzelfde kaliber worden nog onderling in nummers onderscheiden, de hoogste nummers geven de nieuwste modellen Eindelijk treft men nog aan : kanonnen oefening snellaad en oefeningskanonnen. Kanonnen oefening snellaad dienen om de bedieningsmanschappen te oefenen in het vlug laden, openen en sluiten van het sluitstuk; zij zijn uitsluitend bestemd voor het houden van exercitien. Oefeningskanonnen zijn bestemd voor het houden van schietoefeningen en worden daartoe geplaatst in kanonnen van groot kaliber.
Opstelling van het geschut.
Om den vijand te treffen, moeten de kanonnen in de gewenschte richting kunnen worden gesteld. Het doen bewegen van het kanon in het horizontale vlak wordt ,baksen" genoemd, in het verticale vlak elevatie geven". Het elevatie geven wordt onderscheiden in zoogenaamd ,vluchten" en ,dompen", al naarmate men het kanon met de monding naar hoven dan wel met de monding naar beneden beweegt.
Aangezien bij het afvuren van het kanon de spankracht der buskruitgassen zich zoowel aan het projectiel mededeelt, als zich ten opzichte van het kanon doet gevoelen, behoort het kanon naar achteren te kunnen inspringen (reculeeren), om onmiddellijk daarna wederom zijn vorigen stand te hernemen (te boord loopen).
In verband met bovenstaande vereischten onderscheidt men bij de opstelling van het geschut vier onderdeelen, n.l. kanon, affuit, slede en pivot. De meest voorkomende opstelling is de z.g. wiegaffuit-opstelling, waarbij het kanon als het ware in een wieg rust (de affuit), doch niettemin ten opzichte daarvan kan reculeeren. De elevatie wordt hierbij tegelijkertijd zoowel aan kanon als aan affuit medegedeeld. Het geheel rust op een draagvlak, slede geheeten, hetwelk draaibaar is opgesteld om een aan het schip vastgebouwde pivot.
Bij enkele oudere kanonnen komt nog de z.g. schuifaffuit-opstelling voor, waarbij, zooals de benaming aangeeft, de affuit tijdens het recuul schuift over de slede en het kanon niet in de asrichting van de ziel reculeert, zooals dit wel het geval is bij de wiegaffuit-opstelling. Bij de kleinere kanonnen, n.l. die van 3.7 cm en de mitrailleurs behoeft geen rekening te worden gehouden met reculeeren, in verband met de daarbij behoorende kleinere lading. Zij worden dientengevolge geplaatst in z.g. ,,potten" en ,mikken".
Het zwaarst bij de marine voorkomende geschut is dat van 28 cm, het kleinste is het kanon van 3.7 cm.
Richtmiddelen.
Ten einde het doel te kunnen treffen, behoort het kanon door middel van baksen en eleveeren in den daartoe vereischten stand te worden gebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van daartoe tevoren ingestelde richtmiddelen. De bedieningsmanschappen, Belast met het richten van het kanon, vormen de z.g. richtgroep. Tegenwoordig wordt bijna uitsluitend gebruik, gemaakt van kijker-richtmiddelen, welke zoodanig zijn ingericht, dat zij ook bij nacht kunnen worden gebruikt. Het kanon heet gericht 'te zijn, wanneer het doel wordt gezien in het snijpunt van 2 binnen den kijker aan gebrachte draden.
Projectielen.
De projectielen, voorkomende bij het marinegeschut, worden in het algemeen onderscheiden in granaten en granaatkartetsen. Ze zijn in hoofdzaak bestemd om door mijn- en scherfwerking schade aan te richten. Daartoe zijn zij inwendig voorzien van een springladingholte. De daarin aangebrachte lading kan op een gewenscht oogenblik tot ontploffing worden gebracht door middel van een op het projectiel geschroefde ontstekingsinrichting, buis geheeten.
Onderscheiden worden de volgende soorten :
A: Pantsergranaten, bestemd om te springen na eerst het vijandelijk pantser te hebben doorboord. Ze moeten dus zeer sterk zijn en hebben een betrekkelijk kleine springladingholte.
B: Half pantsergranaten, bestemd om lichtere pantsers te doorboren en daarna te springen. Ze zijn dus voorzien van eene grootere springladingholte, aangezien zij minder sterk behoeven te zijn.
C: Springgranaten, bestemd om bij eerste aanraking met het vijandelijk doel te springen. Zij behoeven dus slechts zoo sterk te zijn, dat zij geen kans hebben binnen den vuurmond te springen en hebben bijgevolg eene groote springladingholte terwijl zoowel mijn- als scherfwerking groot zijn.
D: Granaatkartetsen, zijn projectielen, welke ten deele gevuld zijn met een springlading, ten deele met kleine ronde kogels. Door middel van een z.g. tijdschokbuis kan de lading op elk gewild punt van de baan van het projectiel worden ontstoken. Bij de uitwerking van de ontploffing staat scherfwerking op den voorgrond.
E: Granaten voor schietoefeningen, uitsluitend bestemd ten gebruike bij het houden van schietoefeningen.
verder met blz 11 - 12

Geen opmerkingen :