blz 7 - 8 - 9
vervolg van blz 7
Deze laatste moeten dus klein zijn en weinig diepgang hebben. De
eerstgenoemde zullen zich vaak gedurende langeren tijd in zee
moeten ophouden, zij, moeten dus veel brandstof, levensmiddelen
en munitie kunnen bergen en zullen ook om andere redenen groote
schepen moeten zijn. Van de wijze, waarop wij den vijand schade
willen toebrengen, hangt de bewapening af.
Zoo zullen de schepen,
die bestemd zijn in volle zee op groote afstanden te vechten met
gelijksoortige schepen van den vijand, moeten worden bewapend met
zware kanonnen; deze schepen heeten in onze marine
pantserschepen en kruisers, andere vaartuigen hebben ten
doel met groote snelheid een vijandelijk schip te naderen en dit
door middel van torpedo's te vernietigen. Dit zijn de
torpedobooten en de torpedobootjagers.
De onderzeebooten,
die onder water varende het vijandelijk doel ongezien trachten te
naderen, zijn eveneens met torpedo-lanceerinrichtingen bewapend.
Hierboven wend de hoofdbewapening genoemd. Vele schepen hebben
echter een gemengde bewapening. De torpedobooten en de
torpedobootjagers hebben naast hun torpedobewapening enkele
kanonnen van licht of (en) middelbaar kaliber, waarmede zij
kleine schepen kunnen bestrijden.
De groote schepen maken in een
gevecht tegen groote vijandelijke vaartuigen gebruik van zware en
middelbare kanonnen; om aanvallen van torpedobooten, jagers of
onderzeebooten en vliegtuigen af te slaan, zijn aan boord eenige
lichte kanonnen geplaatst.
De taak der mijnenleggers is,
het leggen van mijnversperringen in vaarwaters, die wij voor den
vijand ontoegankelijk willen maken. Om zich te verdedigen tegen
vijandelijke schepen, die hun het uitvoeren van hun werk zouden
willen beletten, zijn zij van eenige lichte kanonnen voorzien.
Naast de mijnenleggers vinden wij de mijnenvegers, wier
taak het is om voor ons belangrijke vaarwaters van door den
vijand gelegde mijnen te zuiveren.
Kleine, weinig diepgaande
vaartuigen bestemd om in de zeegaten op te treden, zijn de
pantserbooten en de kanonneerboten terwijl in Ned.-Indie
en Curacao ook nog gebruik wordt gemaakt van
flottieljevaartuigen. Laatstgenoemde vaartuigen zijn
voorzien van middelbaar geschut en van anti-luchtgeschut.
De
pantserschepen, kruisers, pantserbooten en flottieljevaartuigen
zijn min of meer gepantserd, d.w.z. dat de belangrijkste deelen
dier schepen door dikke harde stalen platen min of meer tegen de
uitwerking van het vijandelijke geschutvuur en tegen bommen uit
vliegtuigen zijn beschermd.
ARTILLERIE.
Geschut
De kanonnen dienen bij de Koninklijke Marine hoofdzakelijk tot
bewapening der oorlogsschepen en worden gebruikt om met grote
snelheid projectielen daaruit voort te schieten, die het
vijandelijk doel moeten treffen om daarin verwoesting aan te richten.
Het voorkomende geschut wordt verdeeld in :
Snelvuurgeschut.
Semi-automatisch geschut.
Automatisch geschut (mitrailleurs).
Een kanon of vuurmond bestaat in het algemeen uit een stalen
versterkte buis, die inwending nagenoeg overal even wijd is
uitgeboord en ruimte biedt om de buskruitlading en het projectiel te bevatten.
Het inwendige deel van genoemde buis noemt men de
ziel van den vuurmond, het vooreinde der ziel wordt monding
genoemd. Het gedeelte van de ziel, hetwelk bij het afgaan van het
schot door het projectiel wordt doorloopen, is van groeven of
trekken voorzien en wordt daarom het getrokken gedeelte genoemd.
Deze trekken, die schroefvormig in de ziel zijn aangebracht,
dienen om het projectiel een draaiende beweging om zijn lengte-as
te geven; de projectielen zijn voorzien van inrichtingen,
waardoor zij, zooals later beschreven zal worden, gedwongen
worden den loop der trekken te volgen.
Het aantal trekken, hunne
diepte en breedte zijn verschillend bij de verschillende
geschutsoorten. De wanden van de ziel tusschen de trekken worden
de velden genoemd. Het deel der ziel waarin de buskruitlading
wordt geplaatst, heet de kamer. De ziel wordt gesloten door een
beweegbaar sluitstuk.
Bij het geschut ontstaat de gasafsluiting
door middel van de huls, die door het sluitstuk stijf in haar
ligplaats wordt gedrukt en gesteund. De lading wordt ontstoken
door middel van een slagdop of slaghoedje, dat zich in den bodem
der huls bevindt. De in het sluitstuk aanwezige slagpin wordt
door de werking van de slagveer die zich ook in het sluitstuk
bevindt, tegen den slagdop of tegen het slaghoedje gedreven en doet deze ontsteken.
vervolg op blz 10 -11 in de rechterkolom
|
blz 9 - 10
vervolg van blz 9
De kanonnen rusten in schuifaffuiten of
wiegaffuiten. De middellijn der ziel over de velden wordt het
kaliber van den vuurmond genoemd, de lengte der middellijn wordt
uitgedrukt in centimeters; de kanonnen worden naar dit kaliber
genoemd. Zoo spreekt men van een kanon van 12 cm, dit is dus een
kanon, waarbij de middellijn der ziel 12 centimeters bedraagt.
Kanonnen van eenzelfde kaliber worden nog onderling in nummers
onderscheiden, de hoogste nummers geven de nieuwste modellen
Eindelijk treft men nog aan : kanonnen oefening snellaad en
oefeningskanonnen. Kanonnen oefening snellaad dienen om de
bedieningsmanschappen te oefenen in het vlug laden, openen en
sluiten van het sluitstuk; zij zijn uitsluitend bestemd voor het
houden van exercitien. Oefeningskanonnen zijn bestemd voor het
houden van schietoefeningen en worden daartoe geplaatst in
kanonnen van groot kaliber.
Opstelling van het geschut.
Om den vijand te treffen, moeten de kanonnen in de gewenschte
richting kunnen worden gesteld. Het doen bewegen van het kanon in
het horizontale vlak wordt ,baksen" genoemd, in het verticale
vlak elevatie geven". Het elevatie geven wordt onderscheiden in
zoogenaamd ,vluchten" en ,dompen", al naarmate men het kanon met
de monding naar hoven dan wel met de monding naar beneden beweegt.
Aangezien bij het afvuren van het kanon de spankracht
der buskruitgassen zich zoowel aan het projectiel mededeelt, als
zich ten opzichte van het kanon doet gevoelen, behoort het kanon
naar achteren te kunnen inspringen (reculeeren), om onmiddellijk
daarna wederom zijn vorigen stand te hernemen (te boord loopen).
In verband met bovenstaande vereischten onderscheidt men bij de
opstelling van het geschut vier onderdeelen, n.l. kanon, affuit,
slede en pivot. De meest voorkomende opstelling is de z.g.
wiegaffuit-opstelling, waarbij het kanon als het ware in een wieg
rust (de affuit), doch niettemin ten opzichte daarvan kan
reculeeren. De elevatie wordt hierbij tegelijkertijd zoowel aan
kanon als aan affuit medegedeeld. Het geheel rust op een
draagvlak, slede geheeten, hetwelk draaibaar is opgesteld om een
aan het schip vastgebouwde pivot.
Bij enkele oudere kanonnen komt
nog de z.g. schuifaffuit-opstelling voor, waarbij, zooals de
benaming aangeeft, de affuit tijdens het recuul schuift over de
slede en het kanon niet in de asrichting van de ziel reculeert,
zooals dit wel het geval is bij de wiegaffuit-opstelling. Bij de
kleinere kanonnen, n.l. die van 3.7 cm en de mitrailleurs behoeft
geen rekening te worden gehouden met reculeeren, in verband met
de daarbij behoorende kleinere lading. Zij worden dientengevolge
geplaatst in z.g. ,,potten" en ,mikken".
Het zwaarst bij de marine voorkomende geschut is dat van 28 cm,
het kleinste is het kanon van 3.7 cm.
Richtmiddelen.
Ten einde het doel te kunnen treffen, behoort het kanon door
middel van baksen en eleveeren in den daartoe vereischten stand
te worden gebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van daartoe
tevoren ingestelde richtmiddelen. De bedieningsmanschappen,
Belast met het richten van het kanon, vormen de z.g. richtgroep.
Tegenwoordig wordt bijna uitsluitend gebruik, gemaakt van
kijker-richtmiddelen, welke zoodanig zijn ingericht, dat zij ook
bij nacht kunnen worden gebruikt. Het kanon heet gericht 'te
zijn, wanneer het doel wordt gezien in het snijpunt van 2 binnen
den kijker aan gebrachte draden.
Projectielen.
De projectielen, voorkomende bij het marinegeschut, worden in het
algemeen onderscheiden in granaten en granaatkartetsen. Ze zijn
in hoofdzaak bestemd om door mijn- en scherfwerking schade aan te
richten. Daartoe zijn zij inwendig voorzien van een
springladingholte. De daarin aangebrachte lading kan op een
gewenscht oogenblik tot ontploffing worden gebracht door middel
van een op het projectiel geschroefde ontstekingsinrichting, buis geheeten.
Onderscheiden worden de volgende soorten :
A: Pantsergranaten, bestemd om te springen na eerst het
vijandelijk pantser te hebben doorboord. Ze moeten dus zeer sterk
zijn en hebben een betrekkelijk kleine springladingholte.
B: Half pantsergranaten, bestemd om lichtere pantsers te
doorboren en daarna te springen. Ze zijn dus voorzien van eene
grootere springladingholte, aangezien zij minder sterk behoeven te zijn.
C: Springgranaten, bestemd om bij eerste aanraking met het
vijandelijk doel te springen. Zij behoeven dus slechts zoo sterk
te zijn, dat zij geen kans hebben binnen den vuurmond te springen
en hebben bijgevolg eene groote springladingholte terwijl zoowel
mijn- als scherfwerking groot zijn.
D: Granaatkartetsen, zijn projectielen, welke ten deele
gevuld zijn met een springlading, ten deele met kleine ronde
kogels. Door middel van een z.g. tijdschokbuis kan de lading op
elk gewild punt van de baan van het projectiel worden ontstoken.
Bij de uitwerking van de ontploffing staat scherfwerking op den voorgrond.
E: Granaten voor schietoefeningen, uitsluitend bestemd ten
gebruike bij het houden van schietoefeningen.
verder met blz 11 - 12
|
maandag 1 mei 2017
Handboek 03
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten