vrijdag 15 juni 2012

Matroos Vandersteng 036

Marinetermen vervolgK
Klamp.
Dwarsbalkje op potdeksel, tegen boord, verschansing of dergelijke voor het beleggen van touw; ook wel kikker. Voor het beleggen van touw gebruikt men ook wel den korvijnagel (van paardenvleesch, een speciaal soort hout, van koper of van ijzer).
Klaplooper.
Is een takel, d.w.z. een hefwerktuig, bestaande uit twee eenschijfsblokken en het benoodigde touw.
Klaren.
Den wimpel klaren, de vlag klaren; zorgen dat de vlag of de wimpel, die door den wind in touwtjes of stagen niet vrij-uit wappert (onklaar geraakt is) , wederom voluit waait.
Klarigheid.
Klarigheid maken, gereed maken. Klarigheid maken voor het strijken van de sloepen of klarigheid maken voor schijfschieten, schijfoptuigen e.d.
Klassiaan.
Is iemand, die in de strafklasse geplaatst is. Dat is geen speciale marinetuchtmaatregel. Doch bij de marine liepen de klassianen meer in de gaten, omdat ze niet zooals bij het leger naar Vlissingen (later naar Hoorn, doch sedert den vorigen wereldoorlog opgeheven) werden gezonden, doch aan boord hun straftijd uitdienden. Voor 1907 gingen ook mariniers als klassiaan (met minimum straftijd van 7 maanden) naar Vlissingen. Toen in 1907 de mariniers den scheepsdienst, ook bij plaatsing aan den wal mee liepen, werd de toepassing van deze straf voor de mariniers met die van de matrozen gelijk gesteld.
De schepeling (gewoonlijk bleef dit beperkt tot den matroos derde, hoogstens een enkelen tweede klas, die ietwat tuchteloos was en in het gareel gebracht moest worden), de schepeling, die in de strafklasse van een tot drie maanden geplaatst werd, leefde en werkte in afzondering van de overige maats. Hij was gekleed in een zeildoeksch werkpak en van zijn muts werd het lint verwijderd. De smerigste en vuilste baantjes waren hem opgedragen, in het bijzonder het schoonhouden van de galjoenen; waarom men hem ook wel „galjoen-kapitein-noemde.
Gedurende den tijd, dat hij werkzaamheden verrichitte, stond hij onder voortdurend toezicht van een schildwacht en zoodra de werkzaamheden gedindigd waren, werd hij in de provoost gebracht, die, in den tijd dat de overige schepelingen vrijen tijd hadden of aan tafel schaften, geopend bleef, doch steeds met een schildwacht er bij. 's Nachts ging de provoost op slot. Bewegingsvrijheid had de klassiaan niet en het rooken was hem verboden.
Deze tuchtmaatregel werd bij de marine niet dikwijls toegepast en tegenwoordig ziet men geen klassiaan meer. Toch kan een commandant ook nu nog een schepeling voor een of ander vergrijp plaatsen in de tuchtklasse. Er is van den klassiaan een ontroerend lied ia la Speenhoff of Quêrido: „Lieve moeder, wil niet weenen, want uw zoon is klassiaan -.....
Kleed en kleeds.
„Het kleed" is een statiekleed, dat in de sloep gebracht wordt als de commandant gaat complimenteeren of als er hooge gasten aan boord moeten worden gebracht. Het is een marineblauw lakenkleed met rood-lakenschen rand en dito onklare ankers in de hoeken, terwijl koperen beugels over den kajuitsrand van de sloep, het opwaaien moeten voorkomen.
Van „kleeds-spreekt men alleen bij de vlaggen. „Het is een 3 kleeds vlag-of een 1 kleeds vlag. De seinvlaggen, wimpels en standaards zijn gewoonlijk langwerpig 3 kleeds voor de groote schepen en OA kleeds voor de kleine schepen, zooals torpedobooten. De Vaderlandsche driekleur heeft grooter variatie.
De gewone sloepsvlag of geus is 1 kleeds; de groote sloepsvlag of groote geus 2 kleeds. Deze groote wordt echter ook geheschen als scheepsvlag aan den vlaggestok of gaffel bij slecht weer. De zeer groote sloepsvlag, kleine scheepsvlag en kleine topvlag zijn 3 kleeds; de sgewone scheeps- of topvlag is 4 kleeds; de scheepsvlag voor Zon- en feestdagen is 6 kleeds en de groote scheepsvlag voor bijzondere gelegenheden (als het tevens mooi weer is) is 9 kleeds.
Kluisgat.
Opening in den boeg tot doorlating van den ankerketting. „Door het kluisgat binnenboord komen", wil zeggen, dat men zich van jongen tot den hoogen (hoogsten) rang heeft opge werkt; ook wel van schepeling opgeklommen is tot officier. Dat komt ook nu nog voor, al is het dan zeldzaam. De eenige officier-monteur bij de marine is in October 1901 als leerling-monteur in dienst getreden, doorliep de rangen van korporaal, sergeant, majoor en adjudant en werd op 1 Febr. 1931 bij keuze bevorderd tot officier-monteur (rang van luit, ter zee 1 e klas). „Door de kajuit binnen boord komen", wil zeggen: met protectie in het of ficierskorps worden opgenomen. Dat komt tegenwoordig niet meer voor. In 1841 onder minister Baud werd het voorrecht van „kapiteinszeuntjes" (commandanten mochten een zoon in den rol van matroos aan boord hebben) afgeschaft.
Knevel.
Handel om de waterdichte deuren te sluiten; doch ook wel kleine houtjes voor het bevestigen van zeildoeksche strooken aan de tent.
Knikken en knakken.
Gymnastische oefeningen. Sedert 1914 werd over de geheele marine een half uur ochtendgymnastiek voor iedereen ingevoerd door minister J. J. Rambonnet, die van 29 Aug. 1913 tot 27 Juni 1918 minister van marine was. Deze ochtendgymnastiek kreeg al spoedig den toenaam: „Rambonnetten -. Er zijn overigens maar weinig ministers van marine geweest, die een blijvende herinnering bij het personeel hebben achtergelaten in den vorm van marinetermen, Vexir Rambonnet was dit de minister van marine A. G. Ellis (16 Maart 1903—Augustus 1905), die de z.g. „Ellisstokers" crëeerde, waarmede hij al even weinig succes had als Rambonnet met in K.D'ers (kort-dienstverband matrozen met een spaarbankboekje bij ontslag na 3 jaar). De ellisstokers (speciaal voor binnenlandschen dienst) waren blijkbaar taaier dan de K.D'ers, want zelfs nu nog hoort men wel van ellisstokers spreken, terwijl van K.D.'ers nooit meer gerept wordt, tenzij als scheldwoord in de beteekenis van „onbruikbare-of „vieze".
Koebrug.
Onze vloot van kleine schepen kent tegenwoordig de indeeling van de dekken, zooals deze vroeger met kuildek, tusschendek en koebrug werden aangegeven, bijna niet meer. De koebrug was het laagste dek; het kuildek het eerste dek na het opper- of bovendek. Daartusschen lag het tusschendek. Op de groote schepen tracht men nog wel deze benamingen te handhaven, doch hoe langer hoe meer hoort men spreken over het verblijf van den matroos, den stoker eniof den marinier inplaats van de indeeling naar de dekken. De koebrug was overigens nooit een verblijfplaats voor schepelingen, doch daar bevonden zich de bergplaatsen en de provoostcellen.
Koekoek.
De koekoek is een lucht- en licht- of alleen licht- of luchtkap. Vroeger waren het groote logge houten gevaarten, die tot de los-vaste-goederen behoorden en die in tijd van actie overboord of buiten boord gezet moesten worden in verband met de mogelijkheid van splintervorming. Tegenwoordig, nu alles van metaal is, is dit niet meer noodig.
Koes-koes.
Kent men deze „lekkernij -nog ? Over smaak valt, ook bij de marine, niet te twisten en de pogingen om van de scheeps voeding door talrijke combinaties lets anders te maken, zijn vele geweest. Gort met stroop gaat nog. Gort met stroop en koffie.., kan al Maar gort met stroop en koffie en kaas en spekvet, door elkaar ? Capucijners met spekvet en stroop, uien, augurken...
Maar dat alles was nog geen koes-koes. Dat was maar het lukraak door elkaar mengen van toevallig bij de hand liggende artikelen. Koeskoezen — al is dit geen speciale marineterm — beteekende trouwens: door elkaar stampen van middagspijzen. Koes-koes echter was een verfijnde lekkernij; die vereischte voorbereiding en geduld. Want de gort moest „doorgeslagen-worden, d.w.z. ontdaan van de gortkorrels. En hoeveel gaan er daarvan in een opscheplepel ? Dus eerst de gort doorslaan. Dan klutsend mengen met suiker en dan wegzetten; laten besterven, want morgen zou het gistend stijf zijn. En morgen zou er lem-lem (lemoensap; een verbeterd middel tegen scheurbuik) gegeven worden, omdat het dan blikkenvoeding was. De gistende doorgeslagen gort met suiker werd dan gemengd met lem-lem en dit flink geklutst. Dat was koes-koes. Het moest nog net niet bedorven, doch wel gistend zijn en vooral niet te slap, anders „was het net of je een klap voor je gezicht kreeg". Een lekkernij uit den goeden ouden tijd? Neen. Wel de poerlapap van baadje. Maar dat is een verhaal op zich zelf. Er is een bekend scheepslied op een bekende wijs, waarin deze zin voorkomt: „t tafelkleedje volgesch... morgen eten wij koes-koes".
De naam schijnt ontleend te zijn aan de arabische koesj-koesj, een soort grutjes van gerst, de z.g. zwarte, die der armen. De koesj-koesj van gerst van tarwe is voor de Arabieren wat de rijsttafel is voor de Javanen. Met het onovertroffen Algerijnsche schapenvleesch is het een der smakelijkste en voedzaamste schotels. Natuurlijk rekening .houdende met de aloude waarheid, dat over smaak nooit te twisten valt.
De poerlepap van Baadje was een lekkernij in Indie, speciaal te Makassar omstreeks 1890-1910, waar het eskader meermalen op de ree kwam. Wat poerlepap precies was zal wel altijd geen geheim blijven, doch het was smakelijk en zag er uit als chocoladevla. Baadje was een kadraaier, die de poerlepap maakte en aan boord onder de maats verkocht in zulke hoeveelheden, dat een afzonderlijke prauw noodig was voor het vervoer van de poerlepap van den wal naar de schepen. Als Baadje van wal stak — zoo tegen half twaalf, na vastwerken — dan schreeuwden de seiners van de duiventil : „Sein op, Baadje poft", en kwamen de maats met schaftblikjes aan dek gehold om de poerlepap van Baadje in ontvangst te nemen. Baadje is al eenige jaren dood, Toewan Allah hebbe zijn ziel, want hij was een goed Makassaar ! Maar of de poerlepap nog gegeten wordt, weten we niet. De naam echter leeft nog voort !
De rotmok — officieel 'hachê geheeten — is al evenzoo een bijnaam voor een van de vele voedingsmiddelen voor den marineman. Men spreekt echter altijd van rijst met rotmok, doch ook wel : rijsttafel-. belazer. De oorsprong van dezen naam zou aldus zijn: Zooals bij Boer reeds is medegedeeld, zijn aan boord schepelingen, die voor hun maats cacao, e.d. klaar maken om tegen een klein bedrag aan den man te brengen. Aanvankelijk bepaalde zich dit tot thee en cacao, ook al, omdat het gemakkelijk en vlug klaar gemaakt kan worden. Het moet gebeurd zijn op een van onze schepen, dat den kok „dat gezanik-in z'n kombuis maar matig beviel. Tpen een der schepelingen op het idee kwam vleesch- en vetresten met een gesnipperd uitje in een mok op het vuur te zetten en te laten „snurken'', werd het den kok te bar en smeet hij die „rot-mok de kombuis uit. Natuurlijk „nam-de matroos dat niet en het gevolg was, dat er een stevig robbertje gevochten werd, waarbij de kreet „rotmok -de slagen nauwelijks overstemmen kon, zooals wel weer gebeurt als twee lui elkaar voor „rot vent-schelden, met al de gevolgen van dien. De naam moet er zoo ingeslagen zijn, dat de naam rotmok behouden bleef voor gesudderd vleesch-en-vet met een gesnipperd uitje. Se non ê vero .. .
Tenslotte nog een prachtnaam: „Mogen wij zwijgen ?- Van oorsprong is dit de titel van een film, een stomme, waarover in Nederland nog al wat te doen geweest is, omdat deze film het onderzoek naar het vaderschap propageerde. Als u deze gedachte nu even vasthoudt (onderzoek naar het vaderschap) en u verplaatst zich in den geest aan boord als uit de geconserveerde blikken stamppot van gehakt, aardappelen en kropsla als een ondefinieerbare massa opgeschept wordt..., is het dan zoo gek dat de marineman ook hier wel een onderzoek zou willen instellen „naar het vaderschap" van dit eten en zich als vanzelf de vraag opdringt : „Mogen wij zwijgen ?"
Kok.
Het meest noodzakelijk baantje aan boord : „zonder kok kan je niet vechten", moet Tromp, doch vooral De Ruijter reeds gezegd hebben, zoodat zijn eerste zorg voor het gevecht was, den kok een goed en beschermd plaatsje aan boord te geven. Maar kok zijn is ook het meest verwenschte baantje, met tal van scheldnamen, waarvan kanepieper of stijverijstkoker nog lieflijkheden zijn. Dat men, als de kok en de bottelier kijven, weet waar het rantsoen ligt, is een ongepaste hatelijkheid. In ernst : van de rantsoenen stelen komt bij de marine zelden voor; het zou erger dan een misdaad zijn. En als het ooit gebeurde, dan trok achteruit en vooruit een lijn en zwaaide er wat. De tergende negatie, het uitstooten van den stelenden kok of bottelier uit den gemeenschapskring van de maats, kon erger zijn dan degradatie of provoost, door den commandant gegeven. Overplaatsing van den delinquent was nog het beste om hem uit de handen van de maats te houden. Stelen aan boord is in het algemeen reeds, een ernstige misdaad, hoeveel te meer als het de voeding betreft. Maar nogmaals, het komt aan board niet, althans zeer zelden, voor.
Vroeger had men aan boord den scheepskok, den officierskok en den kajuitskok. Deze onderscheiding kent men nu niet meer. Wel kent men kok en chef-kok; deze laatste zonder meer: chef. Men heeft den matroos-, den korporaal- en den sergeant-kok. Bovendien heeft men nog de verse balie. Taalkundigen moeten uitmaken of het met of zonder ch geschreven moet worden. Heeft het met versch (of frisch) iets te maken ? Er zijn twee lezingen over den oorsprong van dezen naam. De verse balie is de handlanger of helper bij den kok, die alle vuile baantjes moet opknappen.
De eerste lezing zegt, dat de naam van het Maleisch is afgeleid, omdat de verse balie meestal een inlander was. Als de kok klaar was, werd het kombuisgerei in een groote balie verzameld. Dan kreeg de inlander opdracht : „bekin bressie die balie", maak schoon die balie met rommel ! Dat werd allengs ingekort tot „bressie balie-en verbasterd tot verse balie, zooals men de hulp van den kok ook nu nog noemt. Een andere lezing is, dat de hulp van den kok de versche balies spek gereed moest maken om deze, aan dobbelsteenen gesneden, in de snert te doen. Althans dit zou of te leiden zijn van het bekende uitporlied, waarin, in de 17e eeuw reeds, o.m. gezongen werd: Versche balie, malle gek; rijs uit je kooi, verversch je spek.

Geen opmerkingen :