Het ooggetuigenverslag van Mahommah Gardo Baquaqua
Het volgende verhaal is een van de weinige ooggetuigeverslagen van de
slavenvangst en overtocht verteld vanuit het perspectief van een slaaf. De
auteur, Mahommah Gardo Baquaqua, was geboren in de plaats 'Zoogoo' ten
zuiden van de rivier de Niger, in de buurt van het huidige Burkina Faso. Hij was
een speciale dienaar van de lokale koning en werd door wat hij noemde 'jaloerse
mensen' gevangen genomen en verkocht als slaaf. Na een lange tocht kwam hij
aan de kust waar hij werd meegenomen op een Portugees schip, en vanuit
Pernambuco (Brazilië) als slaaf naar New York werd gestuurd.
Daar werd hij vrijgelaten met hulp van sympathiserende vrije zwarten en andere
abolitionisten, en naar Haïti gestuurd. Met de hulp van Amerikaanse Baptistenmissionarissen
keerde hij uiteindelijk terug naar de Verenigde Staten waar hij
een aantal jaar studeerde bij de Baptisten.
Baquaqua's ervaringen werden voor het eerst gepubliceerd in Samuel Moore's
"Biography of Mahommah G. Baquaqua, A Native of Zoogoo, in the Interior of
Africa - Written and Revised from His Own Words" (1854).
De Engelse tekst is ook te vinden in de bundel 'Children of God's Fire : A
Documentary History of Black Slavery in Brazil' van Robert Edgar Conrad (1983).
Mahommah Gardo Baquaqua vertelt :
Het is al gezegd dat als een persoon blijk geeft van zijn voorname positie in een
land, hij onmiddelijk verafgunst wordt, en er van alles wordt aangewend om hem
uit de weg te ruimen. Toen men zag dat ik in goed vertrouwen tot de koning
stond, werd ik al snel uitgekozen als het mikpunt van wraak door mijn jaloerse
landgenoten, weggevoerd en als slaaf verkocht.
Op een dag ging ik naar de stad om mijn moeder te zien, toen ik gevolgd werd
door muziek (drums) en bij mijn naam werd geroepen. De drum sloeg een lied
dat blijkbaar voor mij was gecomposeerd, naar ik aannam ter ere van mijn
bijzondere positie bij de koning.
Dat deed mij veel plezier. Ik voelde me gevleid, en gaf de mensen geld en wijn,
terwijl ze zongen en gebaarden.
We begaven ons naar een plek ongeveer een mijl voor mijn moeders huis, waar
een sterke drank genaamd 'Bah-gee' werd gemaakt uit het graan 'Har-nee'. Ik
dronk totdat ik flink aangeschoten was, en ze haalden me over om mee te gaan
naar Zar-ach-o, ongeveer een mijl van Zoogoo, om een vreemde koning te
bezoeken die ik nog nooit had ontmoet. Toen we daar aankwamen werden we
Efau is een grote plaats, de huizen zijn anders gebouwd dan die in Zoogoo en
zien er minder goed uit.
De man aan wie ik verkocht werd was erg rijk, en had een groot aantal vrouwen
en slaven. Ik werd onder de hoede gebracht van een oude slaaf; terwijl ik daar
was werd er een grote dans gehouden en ik was bang dat ze me zouden
vermoorden, zoals ze schijnbaar deden in andere plaatsen, en ik dacht dat de
dans maar het begin was van de hele ceremonie; ik voelde me erg
ongemakkelijk over de hele kwestie.
Ik verbleef meerdere weken in Efau en werd in die periode erg goed behandeld;
maar omdat ik niet tevreden was met het werk dat ze me gaven, zagen ze dat ik
me ongemakkelijk voelde, en aangezien ze bang waren dat ik weg zou lopen
werd ik iedere nacht opgesloten.
Nadat we Efau verlieten stopten we niet meer tot we aankwamen in Dohama;
's nachts verbleven we in de bossen en we reisden overdag, want er waren veel
wilde dieren, en we moesten 's nachts grote vuren laten branden om de beesten
weg te houden, anders zouden die ons aanvallen en in stukken rijten; 's nachts
konden we ze horen grommen om ons heen.
Dohama is ongeveer drie dagen verwijderd van Efau, en is een grote stad; de
huizen zijn anders gebouwd dan wat ik tot dan toe gezien had. Toen we daar
aankwamen gaf ik alle hoop op om ooit nog terug naar huis te komen. Tot die tijd
had ik het voor mogelijk gehouden om te kunnen ontsnappen, en had ik nog
gehoopt om mijn geboorteplaats terug te zien, maar hier verloor ik alle hoop. De
laatste straal leek te verdwijnen, en in mijn hart was ik verdrietig, de gedachte
aan huis, mijn liefste moeder, en het besef dat ik haar nooit meer vast zou
houden maakte dat ik me nog ongelukkiger voelde.
We gingen door naar Gra-fe, ongeveer anderhalve dag reizen; het gebied dat we
passeerden was dichtbevolkt en goed bebouwd; maar ik kan me niet herinneren
of we nog enige rivieren passeerden.
In Gra-fe zag ik voor het eerst een blanke man. Zoals je je kunt voorstellen trok
hij direct mijn aandacht; de ramen in het huis zagen er ook vreemd uit, want die
had ik nog nooit gezien. Ik werd meegenomen naar het huis van een blanke
man, waar we bleven tot de ochtend. Wie schetst mijn verbazing toen ik ontdekte
dat de persoon die mijn ontbijt bracht, een oude vriend van me was uit de plaats
waar ik vandaan kwam.
Zijn naam was Woo-roo; hij kwam uit Zoogoo, en was al twee jaar slaaf, al die
tijd wist niemand wat er van hem geworden was. ..
Woo-roo wilde erg graag dat ik in Gra-fe bleef, maar mijn bestemming lag elders;
deze stad was gelegen aan een grote rivier. Na het ontbijt werd ik naar de rivier
gebracht en aan boord van een boot geleid; de rivier was breed en vertakte zich
in twee richtingen voor hij in zee uitkwam. De boot waarin de slaven gebracht
werden was groot, en werd voortbewogen door roeispanen, alhoewel hij ook
zeilen had, maar omdat de wind niet sterk genoeg was werden ook roeispanen
gebruikt.
We bevonden ons twee nachten en een dag op de rivier toen we bij een mooi
dorp aankwamen, waarvan ik de naam vergeten ben. We bleven er niet lang,
maar zodra de slaven allemaal verzameld waren, en het schip gereed was om te
zeilen, verloren we geen tijd om op zee te komen.
Eenmaal daar aangeland, werden alle slaven in een hok gebracht. We moesten
met onze rug naar het vuur gaan zitten, mochten niet om ons heenkijken, en
gehoorzamen. Er werd een man vooraan gezet met een zweep in zijn hand,
klaar om de eerste ongehoorzame te slaan; een ander ging rond met een heet
stuk ijzer waarmee hij ons brandmerkte op de manier waarop vaten worden
gemerkt, of andere goederen en koopwaar.
Toen iedereen klaar was om aan boord te gaan werden we aan elkaar geketend,
en gebonden met touwen om onze nekken, en werden zo naar de oever
gebracht. Het schip lag wat van de kust verwijderd. Ik had nooit zo'n schip
gezien, en ik dacht dat het een soort van object van aambidding was voor de
blanke man. Ik nam aan dat we allemaal gedood zouden worden, en dat we
daarom naar het schip gebracht werden. Ik vreesde voor mijn veiligheid, en een
grote moedeloosheid overviel me.
Die dag werd er een soort feest gegeven aan wal, en de roeiers van de sloepen
werden getracteerd op whiskey, en de slaven kregen rijst en een grote
hoeveelheid goed eten. Ik was me er niet van bewust dat het mijn laatste
feestmaal in Afrika zou zijn. Ik kende mijn bestemming niet. En het was maar
goed dat ik me er niet van bewust was. Alles wat ik wist was dat ik een slaaf was,
aan de nek geketend, en dat ik de gebeurtenissen maar moest ondergaan, en
meer mocht ik blijkbaar niet weten.
Toen we het strand bereikten en over het zand liepen, oh ! wat wenste ik dat de
grond zich zou openen en mij opslokken. Mijn ongeluk was onbeschrijfelijk. Toen
werd ik overgebracht naar die meest ellendige van alle plaatsen :
HET SLAVENSCHIP
De ellende, ah ! wie kan die beschrijven ? Niemand kan de verschrikkigen zo goed
beschrijven als de ongelukkige die erin gevangen heeft gezeten ! We werden
volkomen naakt in het ruim gesmeten, de mannen opgepakt aan één kant, en de
vrouwen aan de andere kant. Het ruim was zo laag dat we niet rechtop konden
staan, maar gedwongen waren om te hurken op de vloer of te gaan zitten; dag
en nacht waren hetzelfde voor ons, slaap werd ons onthouden door de positie
van onze lichamen, en we raakten wanhopig door het lijden en de vermoeidheid.
Oh! de weerzinwekkendheid en smerigheid van die vreselijke plaats zal nooit uit
mijn geheugen worden gewist; nee, zo lang mijn geheugen in dit afgeleide brein
huist, zal ik me dat herinneren. Zelfs vandaag de dag wordt mijn hart vervuld van
afkeer bij de gedachte.
Het enige eten dat we hadden gedurende de reis was geweekte en gekookte
mais. Ik weet niet precies hoe lang we zo gevangen zaten maar het leek een
eeuwigheid. We leden enorme dorst, maar alles wat we nodig hadden werd ons
ontzegd. We kregen een pint per dag, niet meer; en veel slaven stierven tijdens
de overtocht. Er was een arme kerel zo wanhopig om water te krijgen dat hij
probeerde een mes te pakken van de blanke man die het water bracht. Hij werd
aan boord gebracht en ik weet niet wat er van hem geworden is, maar ik neem
aan dat hij overboord is gegooid.
Als één van ons weerbarstig werd, werd zijn vlees ingekerfd met een mes en
ingesmeerd met peper of azijn om hem tot bedaren te brengen (!) Ik leed, net als
de anderen, de eerste dagen erg aan zeeziekte, maar dat maakte onze wrede
eigenaren niets uit. Ons lijden moesten we voor ons houden: we hadden
niemand om ons leed mee te delen, of zelfs maar ons gerust te stellen.
Sommigen werden overboord gegooid voordat de laatste lucht uit ze was
ontsnapt; als men het idee had dat slaven zouden sterven dan ontdeed men zich
op die manier van ze.
Slechts twee keer gedurende die reis werd ons toegestaan om aan dek te gaan
en ons te wassen - een keer op zee, en opnieuw toen we de haven invoeren.
Sommige slaven aan boord spraken Portugees. Ze hadden aan de kust geleefd
met Portugese families, en ze vertaalden voor ons. Ze verbleven niet met ons in
het ruim, maar kwamen af en toe naar beneden om ons het één of ander te
vertellen. Deze slaven wisten niet dat ze weggezonden zouden worden tot het
moment dat men ze aan boord bracht.
We kwamen aan in Pernambuco (Zuid-Amerika), vroeg in de ochtend, en het
schip bleef die hele dag rondvaren zonder het anker te werpen. De hele dag aten
en dronken we niets, en ons werd duidelijk gemaakt dat we geen geluid moesten
maken, omdat onze levens in gevaar waren. Maar tegen de avond gingen we
voor anker en werd ons toegestaan om aan dek te komen om geïnspecteerd te
worden door onze toekomstige meesters, die aan boord waren gekomen uit de
stad.
We gingen een paar mijl van de stad aan land, bij het huis van een boer, dat als
een soort van slavenmarkt werd gebruikt. De boer had een grote hoeveelheid
slaven, en ik was er nog maar net toen ik zag hoe hij een jongen zweepslagen
gaf. Dat liet een diepe indruk op me achter, en ik was natuurlijk bang dat dit mijn
lot zou zijn, en helaas werd dat snel bewaarheid.
Toen we de kust bereikten dankte ik de Voorzienigheid dat ik eindelijk weer frisse
lucht kon ademen, en de gedachte daaraan verdrong iedere andere. Op dat
moment maakte het me weinig uit dat ik slaaf was, de ontsnapping uit het schip
was het enige waaraan ik dacht.
Ik bleef maar een dag of twee in de slavenmarkt, totdat ik weer werd verkocht
aan een slavenhandelaar in de stad, die me doorverkocht aan iemand
landinwaarts, een bakker die in de buurt van Pernambuco woonde.
Als er een slavenschip binnenloopt verspreidt het nieuws zich als een lopend
vuurtje, en eenieder die geinteresseerd is in de aankomst van het schip met
levende koopwaar verzamelt zich. Ze selecteren de koopwaar die het beste past
bij hun bezigheden, en ze kopen de slaven op dezelfde manier waarop ossen of
paarden worden gekocht op de markt; maar als ze geen geschikte slaven vinden
in een lading, dan wordt er een bestelling opgegeven aan de kapitein, en de
volgende keer dat het schip in de haven komt wordt daaraan voldaan.
Een groot aantal mensen heeft er dagelijks een goede handel aan, en zij doen
niets anders voor de kost, en zijn geheel afhankelijk van deze handel.
woensdag 31 juli 2013
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten