DE MINISTER VAN MARINE RÖELL- AAN DE MINISTER VAN
BUITENLANDSE ZAKEN DE BEAUFORT, 23 januari 1901.
Marine Bureau,
Bureau B no. 39, geheim (B.Z., Reis Kruger, exh. 25 januari 1901,
Kab. no. 11).
Naar aanleiding van Uw schrijven van 12 januari j.1., Kabinet no
6, heb ik de eer Uwe Excellentie mede te deelen dat vermoedelijk
de eenige reden, waarom door den commandeerenden officier van Hr
Ms pantserdekschip ,,Gelderland" de standaard (pennant) van den
commodore van het Britsche Training Squadron niet is gesalueerd
bij het voorbij varen van dat eskader op Zondag 18 November moet
worden gezocht in de omstandigheid dat door de Koninklijke
Nederlandsche Zeemacht in den regel niet op Zondag wordt
gesalueerd.
Artikel 53 van
het Reglement op de eerbewijzingen en saluten bij Hr Ms Zeemacht,
vastgesteld bij Koninklijk besluit van 28 December 1898 no. 73,
luidt namelijk :
,,In den regel wordt des Zondags niet gesalueerd; bij aankomst op
dien dag ,,uit zee worden de saluten tot den volgenden dag
uitgesteld. Wanneer op eene „vreemde reede vertoevende, de
verjaardagen van H. M. de Koningin, van ,,H. M. de Koningin
Moeder of eenig lid van het Koninklijk Huis of andere
„nationale feestdagen op een Zondag invallen, wordt het den
commandant overgelaten om de viering daarvan eveneens tot den
volgenden dag uit te stellen.
,,Wordt echter op
eene vreemde reede, bij bijzondere plechtigheden op dien ,,dag
wel gesalueerd, dan is de commandant gemachtigd naar
omstandigheden te „handelen.
„Gedurende de godsdienstoefening, de executie van een
vonnis en tusschen „zonsondergang en zonsopkomst worden
geene saluten gegeven."
Uit dit artikel
zal Uwe Excellentie kunnen ontwaren, dat de kapitein ter zee J.
H. L. J. Baron Sweerts de Landas Wyborgh, door het niet salueeren
op een Zondag van den standaard van den Britschen commodore, niet
te kort is geschoten in het nakomen van een internationale
beleefdheidsplicht, doch geheel in overeenstemming heeft
gehandeld met de op dat punt voor de Koninklijke Nederlandsche
Zeemacht geldende voorschriften, afgescheiden van de vraag of het
niet wenschelijk ware geweest dat in het rapport der reis de
reden van het niet salueeren had behooren te zijn vermeld.
Ten slotte deel ik Uwe Excellentie mede dat de Commandant der
Zeemacht in Nederlandsch-Indië door mij is uitgenoodigd om
den commandeerenden officier van Hr. Ms. „Gelderland" op te
dragen over deze aangelegenheid alsnog afzonderlijk te
rapporteeren.