woensdag 21 september 2011

Uitgelicht

DE MINISTER VAN MARINE RÖELL- AAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN DE BEAUFORT, 23 januari 1901.
Marine Bureau, Bureau B no. 39, geheim (B.Z., Reis Kruger, exh. 25 januari 1901, Kab. no. 11).
Naar aanleiding van Uw schrijven van 12 januari j.1., Kabinet no 6, heb ik de eer Uwe Excellentie mede te deelen dat vermoedelijk de eenige reden, waarom door den commandeerenden officier van Hr Ms pantserdekschip ,,Gelderland" de standaard (pennant) van den commodore van het Britsche Training Squadron niet is gesalueerd bij het voorbij varen van dat eskader op Zondag 18 November moet worden gezocht in de omstandigheid dat door de Koninklijke Nederlandsche Zeemacht in den regel niet op Zondag wordt gesalueerd.
Artikel 53 van het Reglement op de eerbewijzingen en saluten bij Hr Ms Zeemacht, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 28 December 1898 no. 73, luidt namelijk :
,,In den regel wordt des Zondags niet gesalueerd; bij aankomst op dien dag ,,uit zee worden de saluten tot den volgenden dag uitgesteld. Wanneer op eene „vreemde reede vertoevende, de verjaardagen van H. M. de Koningin, van ,,H. M. de Koningin Moeder of eenig lid van het Koninklijk Huis of andere „nationale feestdagen op een Zondag invallen, wordt het den commandant overgelaten om de viering daarvan eveneens tot den volgenden dag uit te stellen.
,,Wordt echter op eene vreemde reede, bij bijzondere plechtigheden op dien ,,dag wel gesalueerd, dan is de commandant gemachtigd naar omstandigheden te „handelen.
„Gedurende de godsdienstoefening, de executie van een vonnis en tusschen „zonsondergang en zonsopkomst worden geene saluten gegeven."
Uit dit artikel zal Uwe Excellentie kunnen ontwaren, dat de kapitein ter zee J. H. L. J. Baron Sweerts de Landas Wyborgh, door het niet salueeren op een Zondag van den standaard van den Britschen commodore, niet te kort is geschoten in het nakomen van een internationale beleefdheidsplicht, doch geheel in overeenstemming heeft gehandeld met de op dat punt voor de Koninklijke Nederlandsche Zeemacht geldende voorschriften, afgescheiden van de vraag of het niet wenschelijk ware geweest dat in het rapport der reis de reden van het niet salueeren had behooren te zijn vermeld.
Ten slotte deel ik Uwe Excellentie mede dat de Commandant der Zeemacht in Nederlandsch-Indië door mij is uitgenoodigd om den commandeerenden officier van Hr. Ms. „Gelderland" op te dragen over deze aangelegenheid alsnog afzonderlijk te rapporteeren.