Dagorders 21 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 11
Discussie over de rechtmatigheid van de arrestatie van Diponegoro
Men verweet generaal de Kock dat er niet ridderlijk te werk was gegaan tegenover Diponegoro, die in goed vertrouwen tot hem zou zijn gekomen.
Weliswaar was de oorlog feitelijk geëindigd en zou prins Negoro, aanhoudend vervolgd en opgejaagd, uiteindelijk de troepen in handen zijn gevallen.
Maar er was enig grond voor de mening dat hij de 28ste maart in een valstrik was gelokt; er is echter ook enig grond om de handelwijze van De Kock
te verdedigen : Diponegoro was al in onderwerping gekomen maar kwam van zijn kant de overeenkomst niet na. Hij had zijn macht weer
vermeerderd; door na zijn onderwerping nogmaals de titel van sultan en een gedeelte van de rechten te vorderen.
Rechten die al geruime tijd door de soesoehoenan en door de sultan, die hij als zijn vorst erkend had waren bezeten. Daarmede beging hij een nieuwe daad
van vijandschap en oproer jegens het gouvernement, die generaal de Kock verplicht was direct te straffen.
Hiermee was een einde gekomen aan de worstelstrijd in de Vorstenlanden die aan zoveel mensen het leven kostte: 15.000 man, waaronder 8.000 Europeanen
sneuvelden of stierven aan de gevolgen van hun wonden, aan ziekte of ontbering.
Aan Javaanse kant wordt het aantal slachtoffers op 200.000 geschat. De opstand zakte hierna in elkaar. Voor de Nederlandse militairen en inlandse
officieren stichtte koning Willem I der Nederlanden een "Medaille van den Oorlog op Java 1825-1830". Als gevolg van het groot aantal omgekomen
Europese soldaten, besloot de Nederlandse regering soldaten te werven in Goudkust. De oorlog kostte in totaal 25 miljoen gulden.
Dagorders 20 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 10
Diponegoro wordt gevangengenomen
Zonder enig uitstel werd hij, onder geleide van majoor de Stuers, adjudant van de opperbevelhebber, en kapitein Roeps naar Semarang overgebracht, en verder naar Batavia, waarna hij vervoerd werd naar Menado, zijn definitieve ballingsoord (later nog naar Makassar).
wordt voortgezet
In 1829 werd het expeditionaire leger naar Nederland teruggezonden; van de 3.145 man die in Batavia waren aangekomen keerden slechts 1.058 terug.
Naarmate de troepen verder doordrongen nam het prestige van Diponegoro en daarmee zijn aanhang af. Op 17 juni 1829 behaalde Le Bron de Vexela een
grote overwinning door de verovering van Geger; Sentot leed de vierde augustus een nederlaag, nadat de nacht ervoor Diponegoro uit zijn stellingen
was verdreven.
De 27ste september gaf hij aan in onderhandeling met het gouvernement te willen treden, de 17de oktober onderwierp hij zich aan Cochius.
Pas op de negende februari 1830, toen al zijn benden verlopen waren, kwam Diponegoro ertoe aan kolonel Cleerens zijn onderwerping aan te bieden.
Op 8 maart kwamen Diponegoro en zijn voornaamste volgelingen, begeleid door kolonel Cleerens met sterke detachementen Nederlandse troepen,
te Magelang aan; hij werd ontvangen door generaal de Kock. Er waren maatregelen genomen om hem, wanneer deze over zijn belangen zou gaan spreken
desnoods gevangen te nemen en direct over te brengen naar Semarang.
De Kock drong er bij Diponegoro op aan te verklaren op welke manier hij de oorlog wenste te beëndigen en weer verklaarde Diponegoro hoofd te willen
zijn van de Islamitische godsdienst op Java, en de titel van sultan te behouden. Verder liet hij alle verdere schikkingen over aan het Nederlandse bestuur.
De Kock meldde Diponegoro dat het Nederlandse bestuur, net als in 1827, niet op zijn eisen zou ingaan, dat het gouvernement bescherming schuldig was en ook
steeds verleend had aan de keizer van Solo en de sultan van Jogjakarta, die in hun staten het hoofd van de godsdienst waren.
Toen Diponegoro volhardde in zijn eisen verklaarde generaal de Kock hem dat hij dan ook alle aanspraak op vertrouwen had verbeurd, dat hij gevangen zou worden
genomen en de verdere beschikking over zijn lot van de gouverneur-generaal af zou hangen.
Zonder enig uitstel werd hij, onder geleide van majoor de Stuers, adjudant van de opperbevelhebber, en kapitein Roeps naar Semarang overgebracht, en verder naar Batavia, waarna hij vervoerd werd naar Menado, zijn definitieve ballingsoord (later nog naar Makassar).
Dagorders 19 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 9
Mislukte onderhandelingen en voortzetting van de gevechten
Er vonden voorlopige besprekingen plaats met Kiai Mojo; de eisen van Diponegoro konden echter niet ingewilligd worden; hij eiste de titel van sultan
en panotogomo (regelaar van de godsdienst), met andere woorden: hij wilde het hoofd van de godsdienst op Java worden en zou hierdoor boven alle inlandse
vorsten op Java en Madoera gesteld zijn; de onderhandelingen werden nu weer afgebroken en de 28ste september werden de krijgsverrichtingen weer hervat.
Van Geen was inmiddels tot luitenant-generaal benoemd en trad bij het leger in de Vorstenlanden op als commandant van de troepen te velde, met name van
die bij Kedu, Bagelen, en Banyumas; de troepen in Jogjakarta en Mataram stonden onder bevel van Cochius, het oostelijk deel van het oorlogstoneel onder
dat van De Kock zelf, die zijn hoofdkwartier in Solo had. Het mobiele leger te velde was verdeeld in acht colonnes.
Op de 28ste september werd door luitenant-kolonel Roest een tocht naar Kejiwan ondernomen, waar de vijand 8.000 man bijeen geroepen had; zij werden
teruggedreven en de krijgsverrichtingen tussen 5 en 7 oktober waren dusdanig beslissend voor de Nederlandse troepen dat Diponegoro weer wilde onderhandelen
maar weer werden zijn eisen te hoog bevonden.
Sultan Sepuh was er oorzaak van dat nu een gevaarlijke opstand in Bembang dreigde uit te breken : zijn
echtgenote oefende een ongunstige invloed op hem uit, waardoor Sosrodilogo, de broer van Ratu Ageng, de partij van de opstand koos en door Diponegoro naar
Rembang gestuurd werd. Deze residentie, waar geen troepen gelegerd waren, kwam in opstand en zelfs de hoofdplaats werd bedreigd. Er werden troepen van Batavia
en Semarang naar Rembang gezonden en de 5de colonne rukte vanuit Kadoe daarheen op.
Kolonel Nahuys van Burgst trok tegen de vijand op maar werd de elfde
december teruggeslagen; intussen was een mobiele negende colonne opgericht, die de 20ste te Ngawi aankwam. Met veel inspanning wisten de Nederlandse troepen
de vijand terug te dringen en het contact over land tussen Rembang en Soerabaja te herstellen.
De komende maanden werden gekenmerkt door reeksen van zware gevechten met de vijand. Op 2 januari 1828 overleed Sultan Sepuh, waarna nieuwe voogden over de jonge
sultan werden aangesteld en het bestuur in Djokja nader geregeld werd. Hiermee trad de oorlog in de vorstenlanden een nieuwe periode in.
Ondanks de belemmering die De Kock bij voortduring ondervond door verschil van mening met de commissaris-generaal hield De Kock voet bij stuk: hij verklaarde
liever het commando neer te leggen dan af te wijken van een weloverwogen plan; door het volhardend toepassen van het benting-stelsel was het eerst zo uitgestrekte
oorlogsgebied al belangrijk beperkt.
In het begin van 1828 kon men in de Vorstenlanden beschikken over ruim 5.000 Europese en 3.400 inlandse soldaten en daarnaast
nog de hulptroepen en Barisans. Er waren nu jaren lang zware diensten van de manschappen gevergd en de gevolgen bleven niet uit: een schrikbarend hoog aantal
zieken moest telkens worden geëvacueerd naar de hospitalen, waar in de eerste maanden van 1828 15 officieren, 1.574 Europese en 249 inlandse soldaten werden
verpleegd.
Het plan van generaal de Kock was nu om vanuit het oosten, noorden en westen langzaam naar de Progo en Bogowonto te avanceren en de kring om de vijand
steeds te vernauwen; de ontmoetingen met de vijand namen nu een steeds ernstiger en bloediger karakter aan. Weer volgden er onderhandelingen met Diponegoro maar
deze werden afgebroken toen hij niet inging op de eis tot onvoorwaardelijke overgave.
In november werd Kiay Modjo gevangengenomen en samen met andere vijandelijke hoofden naar Batavia afgevoerd; met Diponegoro kon nog steeds geen overeenstemming
worden bereikt omdat hij bleef vasthouden aan de eis om tot hoofd der godsdienst over Java te worden erkend.
De 30ste september bracht Sentot aan de achtste colonne een beslissende nederlaag toe bij de rivier Bogowonto, nabij Lingies; hij overviel met
een bende de colonne en vermoordde samen met zijn bende iedereen die hij te pakken kon krijgen.
Inlandse soldaten en hun vrouwen werden onthoofd, luitenant der infanterie van Viersen en luitenant der artillerie van der Moolen, de chirurg van de koelies de
Porre en 5 Europeanen sneuvelden. Colonne commandant Buschkens ontkwam met moeite aan deze slachting.
wordt voortgezet
Dagorders 18 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 8
Nieuwe krijgsverrichtingen
Diponegoro (en met hem Kiai Mojo) bevond zich te Jatianom, waar hij voortdurend de omgeving verontrustte en plannen had om Madioen binnen te vallen;
de vijand moest belet worden zich langs de hellingen van de Merapi te bewegen en de colonne van De Leeuw kreeg nu de opdracht om de vijand te verjagen
en langs genoemde helling een aantal bentings te maken tot in Kedu en Jogjakarta.
In verband hiermee moesten Le Bron de Vexela, D'Errembauld de Dudzeele en Van der Wijck met hun colonnes de hoofd-opstandeling trachtten te omsingelen en
hem zo mogelijk vangen. Diponegoro week echter uit naar de westelijke oever van de Progo-rivier maar het politieke doel van de krijgsverrichting werd in
zoverre bereikt dat de beide pangerangs Serang en Notoprojo met hun gevolg en 200 man zich onderwierpen; hun nieuwe titels werden door de Nederlandse regering
en door Sultan Sepuh erkend.
Diponegoro was woedend over de afval van de pangerangs en spionnen brachten het bericht dat op de 16de juli een algemene aanval zou worden ondernomen op de
Nederlandse troepen te Donoloyo.
Sterke benden naderden steeds meer en Cochius stelde ten oosten van Donoloyo en op de weg van Jogjakarta langs Pasar Gede
zijn troepen op om de vijand, die al snel in drie colonnes oprukte, te ontvangen; ruim 4.500 opstandelingen namen deel aan de aanvallende beweging en na een
langdurig gevecht bij Pasar Gede eindigde het gevecht in het voordeel van de Nederlandse troepen.
Tegelijkertijd werd Jogjakarta bedreigd maar kapitein Prager, die het bevel hier voerde, wist ook hier de aanval af te slaan; militairen die zich deze dag
bijzonder onderscheiden hadden waren onder meer Poland en luitenant der infanterie van Swieten. De opstand beperkte zich nu tot Djokja en Bagelen; Diponegoro
begon nu te neigen naar onderhandelingen en de 28ste augustus werd een wapenstilstand gesloten.
wordt voortgezet
Dagorders 17 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 7
Strategisch verschil van inzicht tussen De Kock en de commissaris-generaal du Bus de Gisignies
De Kock besloot tot de bouw van duurzame versterkingen (bentings) om als steunpunt te dienen voor de mobiele colonnes; de bentings zouden door goede wegen
met elkaar verbonden worden en van magazijnen worden voorzien (bentingstelsel); alleen op deze manier was het mogelijk bedwongen districten bezet te houden
omdat de weinige garnizoensplaatsen onvoldoende bleken te zijn om de vijand te beletten telkens opnieuw die districten in opstand te brengen.
Wanneer de colonnes elders nodig waren kon alleen op deze manier worden voorkomen, dat overwinningen, behaald ten koste van zware verliezen en langdurige ontbering, tot geen enkel resultaat leidden. Meer dan tweeduizend Europese soldaten waren er al sinds het begin van de oorlog buiten gevecht gesteld, aan ziekten of ten gevolge van uitputting bezweken.
Het Indische leger liep gevaar, door de aanhoudende, meermalen naar het scheen hopeloze strijd, ten onder te gaan en er werd besloten een expeditionair corps
vanuit Nederland naar Java te sturen, 3.185 man tellend en bestaande uit de drie wapens; namelijk een staf van 19 officieren, 3 bataljons infanterie van 200 man
artillerie en 150 huzaren.
De commissaris-generaal, du Bus de Gisignies, die geheel andere inzichten had dan De Kock bepaalde dat genoemde troepen niet bij de mobiele colonnes mochten worden ingedeeld (bij Koninklijk Besluit), en zag daar streng op toe, waardoor generaal De Kock er weinig aan had en het grootste gedeel van de soldaten aan ziekten bezweek zonder nuttig geweest te zijn.
De Kock had de drie bataljons willen aanwenden als zelfstandig opererende mobiele colonnes (met in iedere colonne artillerie, infanterie en huzaren); tijdens
een gepland offensief de 10de juni tegen Diponegoro, die zich aan het hoofd van 5.000 man te Kembang bevond, en de communicatie tussen de beide hoofdplaatsen
Jogjakarta en Surakarta dreigde te verstoren.
Zodra de commissaris-generaal vernam wat de plannen van De Kock waren schreef deze hem een brief waarin De Kock werd gewaarschuwd niet van het Koninklijk Besluit
af te wijken; De Kock antwoordde dat het zijns inziens niet wenselijk was om de troepen in massa te laten ageren, die de vijand zou vermijden en de troepen zodoende alleen maar zouden vermoeien zonder dat ze deel konden nemen aan krijgsoperaties.
Mobiele colonnes, die de bentings moesten beschermen, om zich daarna weer te begeven naar een volgend bedreigd punt waren onmisbaar in het stelsel, daarom werden
de bestaande colonnes vermeerderd tot acht, respectievelijk onder de majoors De Leeuw, D'Errembauld de Dudzeele, luitenant-kolonel Le Bron de Vexela, majoor Van der Wijck, de kapiteins Ten Have, Le Clercq en de majoors Michiels en Buschkens.
Iedere colonne bestond uit de drie wapens met een detachement pioniers; de troepen van Mangkunegara, die van de keizer van Solo en de sultan van Jogjakarta bleven
grotendeels onmiddellijk ter beschikking van generaal de Kock. In de aanvang van 1827 waren al een reeks van bentings opgericht en bleef men voortgaan met de bouw ervan.
Daarnaast werd een werving gedaan van inlandse troepen in de gouvernementen van Makassar en van de Molukken alsmede op Timor en andere eilanden; deze aanvullingen waren hard nodig want de troepen werden zwaar bezocht door ziekten: in de eerste helft van 1827 waren in de hospitalen der 2de militaire afdeling meer dan tienduizend zieken verpleegd, waarvan 1.060 al bezweken waren.
wordt voortgezet
Dagorders 16 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 6
Vervolg van de gevechten
Het gouvernement had al eerder uitgekeken naar een Javaan met enige invloed om tegenover Diponegoro aan te stellen; nu viel de keus op sultan Hamengkoeboewono II,
zoon en opvolger van Sultan Mangkubumi die als Hamengkoeboewono op de troon gezeten had maar door de Engelsen naar Penang verbannen was; deze sultan verklaarde
zich bereid om naar Djokjakarta te mogen terugkeren, zijn kleinkind als sultan te erkennen en al het mogelijke te doen om de rust te herstellen.
Er werd een traktaat met hem gesloten, dat door de sultan op de Koran bezworen, en door hem en en de commissaris-generaal ondertekend werd, waarna
Hamengkoeboewono II werd verklaard en uitgeroepen tot sultan van Djokjakarta, onder de naam van sultan Sepuh.
Intussen was de regenmoesson ingetreden; over de maatregelen tegen Diponegoro te nemen bestond geen overeenstemming tussen generaal De Kock en de commissarissen
Muntinghe en Engelhard; de laatsten zagen meer heil in onderhandelen terwijl De Kock beter begreep dat Diponegoro, na zoveel voordelen behaald te hebben, niet
geneigd zou zijn toe te geven aan het gouvernement.
Er volgden nu weer rusteloze gevechten tussen de regeringstroepen en de troepen van Diponegoro; bij een van deze gevechten, die steeds eindigden in het voordeel
van het gouvernement, raakte Diponegoro gewond; bij de overige gevechten werden de opstandige benden uiteen geslagen en leden gevoelige verliezen; het werd nu
eindelijk rustiger te Soerakarta en Djokjakarta, al bleven stropende benden onrust verwekken.
wordt voortgezet
Dagorders 15 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 5
De jacht op Diponegoro
Verschillende colonnes doorkruisten het land om Diponegoro te vinden maar dit mislukte telkens. Toen Van Geen zich met zijn colonne te Bedilan bevond
vernam hij vuur van de colonne Le Bron de Vexela, die slaags was geraakt met de troepen van Diponegoro. Deze wist te ontsnappen. Van Geen werd plotseling
door een overmacht aangevallen en ingesloten en moest al vechtend teruggaan. Pas vlak bij het bivak konden Van Geen en zijn colonne de opstandelingen op
de vlucht drijven maar men moest een verlies incasseren van 20 doden. De opperbevelhebber van de troepen van Diponegoro, Sentot Alibasya, die een zoon was
van Raden Ronggo begon nu steeds meer op de voorgrond te treden.
Toen kolonel Cochius naar Dixo was opgerukt om Diponegoro gevangen te nemen bleek deze alweer te zijn gevlucht. Cochius had de voogden van de jonge sultan
en enige voorname pangerans meegenomen omdat hij van hen een goede invloed op de bevolking verwachtte. Nadat het binnenlands bestuur opnieuw geregeld was
konden deze vorsten en hoofden de 30ste juli naar de hoofdplaats terugkeren, een detachement onder leiding van luitenant L.B. Haubert zou hen geleiden.
Diponegoro droeg Sentot Alibasya op zich te Lengkong een hinderlaag te leggen en het geleide te overvallen. De colonne van Haubert werd aldus in een ravijn
overvallen, Haubert sneuvelde en van het detachement ontkwamen maar weinigen aan de dood. De prinsen en pangerangs werden gevangengenomen en voor Diponegoro gebracht:
alle prinsen werden gewurgd, de overigen gekrist of onthoofd.
Deze catastrofe, vooral de dood van de voogd van de sultan en de terechtstelling van zoveel
rijksgroten, maakte diepe indruk. Het vertrouwen van de bevolking in Diponegoro herleefde zodat zij weer in opstand kwam. Men richtte zich nu naar het zuiden
en overviel Mangkunegara, die teruggedreven en verslagen waardoor de communicatie tussen Djokjakarta en Klaten verbroken werd.
De verschillende colonnes die over het land waren verspreid dreigden afgesloten te worden. Niet alleen was nu de gehele landstreek ten zuiden van Djokjakarta weer
in opstand maar deze breidde zich naar het oosten uit tot in de onmiddellijke nabijheid van de Kraton van Solo.
De volgelingen van Diponegoro doorkruisten het hele land, zelfs de koelies van het leger waren niet meer te vertrouwen en trokken onverwacht hun kris.
De zaken waren zo ernstig dat alle beschikbare troepen uit de buitenbezittingen naar Java werden gezonden. Zo stonden de zaken in de tweede helft van het jaar 1826,
de toestand was slecht en er was geen einde te voorzien aan de verwoestende oorlog.
wordt voortgezet
Dagorders 14 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 4
Bestormingen van de Kraton van Plered
De hoofdmacht keerde onder leiding van Cochius naar Djokjakarta terug.
Gedurende de afwezigheid van generaal de Kock had generaal van Geen het militair gezag en de waarnemend resident Van Sevenhoven het civiel gezag uitgeoefend.
Er waren een paar onbeduidende gevechten geleverd, onder meer omdat veel tijd verloren ging met het opruimen van versperringen, opgeworpen door de
opstandelingen en omdat er door een gebrek aan Europese soldaten niet offensief tegen de vijand kon worden opgetreden.
Te Plered, bij de Opak-rivier, ten zuiden van Djokjakarta lag een oude Kraton, die door de vijand was bezet waardoor het contact van Djokjakarta met Imogiri
verhinderd werd. Met 300 man infanterie, 400 piekeniers, 90 man cavalerie en een paar vuurmonden rukte generaal Van Geen tegen het voormalig verblijf van
de vorsten op, blootgesteld aan een moorddadig vuur rukten de troepen na een zwaar gevecht de Kraton binnen, waarbij 32 man buiten gevecht gesteld werden.
De troepenmacht was echter niet sterk genoeg om de veroverde sterkte bezet te houden en nadat Imogiri van het nodige was voorzien keerde men naar Djokjakarta
terug. De vijand nestelde zich nu opnieuw in de Kraton en beschoot voortdurend de Nederlandse troepen zodat men opnieuw de versterking moest veroveren.
Het voornemen was nu om de sterkte geheel in te sluiten door drie colonnes onder bevel van kolonel der genie Cochius. Deze werden geleid door de majoors Le Bron
de Vexela, Elout en Verboom. Steun werd verleend door 3.000 man hulptroepen van Mangkunegara met 400 infanteristen, 25 cavaleristen en 4 veldstukken onder leiding
van prins Suryomentaram van Tanggungtirto. Nadat het geschut in batterij was gebracht, werd op 9 juni 1826 het vuur geopend en ten koste van 8 doden en 46 gewonden
werd de Kraton voor de tweede maal veroverd. Ditmaal werd er 700 man met twee vuurmonden in de veroverde sterkte achtergelaten.
De hoofdmacht keerde onder leiding van Cochius naar Djokjakarta terug.
wordt voortgezet
Dagorders 13 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 3
Uitbreiding van de opstand
wordt voortgezet
De opstandelingen werden door het succes steeds overmoediger. In het district Menoreh werden alle woningen van Nederlandse en Javaanse ambtenaren in
brand gestoken en de Nederlandse troepen werden gedwongen het land in alle richtingen te doorkruisen. Kolonel Hoorn, bevelhebber in de 2de Grote
Militaire afdeling, aan de driesprong bij Bawen, waar de grote wegen van Djokjakarta over Magelang en van Soerakarta over Salatiga naar Semarang
zich verenigden, had hier bamboe loodsen opgezet voor reserve-troepen en zorgde van daaruit voor aanvulling, indien hij daar over beschikte.
Dit punt was zo gunstig gelegen dat men hier later de vesting Willem I (Ambarawa) bouwde. De toenemende macht van de opstandelingen dwong kapitein
Du Perron er toe zich tot een verdedigende houding te bepalen. Hierdoor kon de geest van het oproer zich steeds verder verspreidden in de residentie.
Er werden voortdurend strooptochten gehouden en de hoofdplaats werd herhaaldelijk aangevallen, zoals op 8 augustus, toen luitenant Ferronge na een
charge met de huzaren de vijand met verliezen over de rivier de Elo wist terug te dringen.
Brandstichting en roof waren in deze oorlogssituatie aan
de orde van de dag. De Nederlandse troepen werden teruggedreven van Cepoko en Telakap, later nog van Parakan en Prospak, plaatsen die later door de
troepen weer heroverd werden. Nadat de hoofdmacht van de Nederlandse strjdkrachten in Kedu en in Magelang verenigd was, en aan drie kanten door
vooruitgeschoven afdelingen was gedekt, was voor het ogenblik de residentie weer aan het Nederlands gezag onderworpen.
Nu werd echter Semarang ernstig bedreigd nadat de regent van Serang de kant van Diponegoro en Mangkubumi had gekozen.
Inmiddels was generaal van Geen aangekomen en werd de schutterij met nieuwe troepen versterkt. Kapitein Buschkens, die met een compagnie infanterie,
100 piekeniers, 50 matrozen en 16 bereden volontairs een verkenning deed stuitte op een overmacht aan opstandelingen van 10.000 man.
Het merendeel van de Nederlandse troepen sneuvelde en de vijand sneed de communicatie met Djokjakarta verder af.
wordt voortgezet
Dagorders 12 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 2
De opstand barst uit
Diponegoro had het gouvernement altijd al gehaat, maar naarmate de tijd vorderde werd zijn houding zo vijandig dat de rijksbestierder er de aandacht van
de resident A.H. Smissaert op vestigde. De resident van Soerakarta, Hendrik Mac Gillavry, deed dit eveneens maar ze vonden geen gehoor.
Het gouvernement was zelfs zo onhandig om een weg aan te willen leggen over het graf van de voorouders van Diponegoro ! Deze haalde de gestelde bakens weg
en verving ze door pieken maar ook voor deze waarschuwing was het gouvernement ongevoelig.
Prinsen en rijksgroten begonnen daardoor meer en meer partij voor Diponegoro te trekken. Toen de assistent-resident het besluit nam om hem te arresteren wisten hij
en de mede-voogd, Mangkubumi te ontkomen.
De regering, die niet op de hoogte was van de verontrustende toestand in Midden-Java werd zeer onaangenaam verrast toen zij van de opstand hoorde. De bevolking
koos in hoofdzaak partij voor Diponegoro. Zij werd hiertoe gestimuleerd door de priester Kiai Mojo, die ook grote invloed op Diponegoro uitoefende.
Door de heilige oorlog te prediken werd de overwegend Islamitische bevolking tegen de Christenen opgezet, wat niet weinig bijdroeg tot de verbittering en wreedheid waarmee de
oorlog werd gevoerd. Diponegoro schreef onder meer in zijn bevelschrift : Ik gelast alle districtshoofden voortaan geen belasting meer te betalen maar die aan te
wenden als middelen om de Christenen van het eiland te doen verdwijnen en ook om allen, die de leer van Mohammed niet willen omhelzen, te vermoorden.
Generaal De Kock werd met een onbeperkte volmacht naar de Vorstenlanden gezonden om de situatie zo snel mogelijk onder controle te krijgen. Het was aan zijn bemiddeling
te danken dat de keizer van Solo zich niet bij de vijand aansloot en zich bereid verklaarde de operaties met hulptroepen te steunen. Toen de opstand uitbrak waren
er in Djokjakarta maar weinig regeringstroepen. Het fort had niet meer dan 200 man bezetting. Op Java was, verdeeld over het hele eiland met inbegrip van de
inlandse troepen, niet meer dan 7.800 man infanterie ter beschikking.
Door de opstandelingen werd iedereen die geen partij voor Diponegoro koos verjaagd of gedood. De paleis van vorsten die niet zijn kant kozen werden verbrand
en de dessa's geplunderd. Het fort en de Kraton van Djokjakarta werden door de opstandelingen ingesloten. Overste Cochius wist het fort en de Kraton van
levensmiddelen te voorzien en versterkte de bezetting met 300 man, maar dit was onvoldoende om weerstand te bieden aan 6.000 opstandelingen.
Een door Diponegoro ondernomen aanval kon echter worden afgeslagen. Ook een tweede aanval kon worden afgeweerd omdat intussen luitenant-kolonel Achenbach
met nieuwe troepen was aangekomen zodat de bezetting van het fort nu 1.300 man telde.
Gedurende twee maanden was het belegerde fort en de Kraton van alle contact met Solo en Semarang verstoken. Er brak al spoedig hongersnood uit en het aantal
zieken nam enorm toe. Generaal De Kock werd door allerlei omstandigheden elders beziggehouden en had onvoldoende troepen om de in Djokjakarta ingesloten
militairen te ontzetten.
Intussen breidde de opstand zich steeds verder uit, Kadoe was in opstand en het district Probolingo werd aangevallen. Aanvallen op Magelang werden door
kapitein du Perron afgelagen.
wordt voortgezet
Dagorders 11 April-20141825 - 1830 Java-oorlog 1
De Java-oorlog duurde van 1825 tot 1830 en is, naast de Atjeh-oorlog, wellicht de
felste en langdurigste oorlog die Nederland heeft gevoerd om zijn gezag als koloniaal overheerser in Nederlands-Indië te kunnen vestigen
Pangeran Prins Diponegoro
Pangeran Prins Diponegoro
Inleiding
De rechtstreekse aanleiding was het feit dat de Javaanse prins Diponegoro zich door de Nederlanders onheus bejegend achtte. De diepere achtergrond
was de ontevredenheid van de Javaanse bevolking over veel aspecten van het Nederlands bewind. De oorlog woedde vooral in Midden-Java. Naar schatting
kwamen ongeveer 15.000 soldaten van het koloniale leger om het leven, ongeveer de helft daarvan waren Europeanen. Het aantal slachtoffers aan Javaanse
kant wordt op 200.000 geschat. Het Nederlandse koloniale leger beschikte over een veel grotere vuurkracht waardoor het alle geregelde veldslagen kon
winnen. Het was echter slecht in staat tot het bestrijden van de hardnekkige guerrillaoorlog. Bij de onderdrukking hiervan werd een groot deel van Midden-Java verwoest.
De Vorstenlanden strekten zich uit van de baai Segara Anakan tot iets ten oosten van de baai Gema aan de zuidkant van het eiland. Het land was omringd
door gouvernementen die aan het directe gezag van de Nederlanders onderworpen waren.
Hun gezamenlijk oppervlak bedroeg 11.310 vierkante Engelse mijl. Van de in totaal 1.658.000 inwoners bevatte Djokjakarta, waar de oorlog aanvankelijk het hevigst woedde, er 685.000. De gelijknamige hoofdplaats lag in een vlakte die zich oostwaarts uitstrekt in de richting van Klaten en Soerakarta, noordwaarts oploopt naar de Merapi en ten westen werd afgesloten door een bergketen. De hoofdstad Djokjakarta telde destijds 90.000 inwoners. De stad en de Kraton van de sultan, die door een gracht en een zware muur omgeven was, werden beheerst door een fort waarin de Nederlandse bezetting verblijf hield.
Begin van de opstand
Hun gezamenlijk oppervlak bedroeg 11.310 vierkante Engelse mijl. Van de in totaal 1.658.000 inwoners bevatte Djokjakarta, waar de oorlog aanvankelijk het hevigst woedde, er 685.000. De gelijknamige hoofdplaats lag in een vlakte die zich oostwaarts uitstrekt in de richting van Klaten en Soerakarta, noordwaarts oploopt naar de Merapi en ten westen werd afgesloten door een bergketen. De hoofdstad Djokjakarta telde destijds 90.000 inwoners. De stad en de Kraton van de sultan, die door een gracht en een zware muur omgeven was, werden beheerst door een fort waarin de Nederlandse bezetting verblijf hield.
In Djokjakarta barstte de opstand het eerst uit. Hier heerste sultan Hamengkubuwono IV, een zwak vorst en niet geheel geschikt voor zijn taak. Hij werd
in de regering terzijde gestaan door een rijksbestierder (adipati) meestal een pangeran of prins, die in overleg met het Nederlands gouvernement werd aangesteld.
Deze moest net als de sultan een eed van getrouwheid aan het Nederlands bestuur afleggen.
De rijksgroten waren erg ontevreden over de invloed van het gouvernement
op de sultan. Toen deze op 6 december 1822 onverwacht overleed werd zijn halfbroer Diponegoro, die tegen de grote invloed van het gouvernement was, benoemd tot
voogd van de minderjarige troonopvolger. Er was ook onrust door een gouvernementsbesluit dat alle contracten van landverhuring in Djokjakarta en Soerakarta
vervallen verklaarde.
Het doel hiervan was de verwaarlozing van de landbouw te bestrijden. De huurders hadden hierbij het recht om teruggave van de voorgeschoten
huurpenningen en andere schadevergoeding van de landheer te eisen. Die landverhuringen hadden eerder een ongunstige invloed op de bevolking uitgeoefend.
Ook Diponegoro achtte verbetering van de toestand nodig maar met de manier waarop de Nederlands Indische regering het doel wilde bereiken was hij het niet eens.
Het had naar zijn mening meer geleidelijk moeten gebeuren. De nu genomen maatregel leverde voor de vorsten ernstige bezwaren op.
Een verarmd Nederland moest, met nauwelijks geld in kas, weer proberen om het "oude" gezag in Oost-Indië terug te krijgen. Tot overmaat van ramp braken er echter,
vanaf de terugkomst in Oost-Indië, grote opstanden uit : bijvoorbeeld die geleid door Pattimura op de Molukken. Niemand wilde graag die Nederlanders terug die
zonder enige takt probeerden de klok terug te zetten naar die goeie ouwe VOC tijd
De uiteindelijke aanleiding was een opvolgingskwestie aan het hof van Yogakarta. Op de achtergrond speelde echter mee dat de Javaanse adel geen geld meer mocht
vragen voor de verhuur van land, een van die hervormingen die Raffles en zijn voorganger "De donderende Groote Heer" Daendels hadden ingevoerd.
De Javaanse adel was beroofd van hun inkomsten. Dat wil niet zeggen dat de bevolking er hierdoor op vooruit was gegaan, want de koloniale machthebbers wilden dit
nu gaan innen. Aanhoudende droogte en een aantal misoogsten maakten de bevolking terecht onrustig. En toen waren ook nog die gehate Nederlanders weer terug.
De herinnering aan de verplichte (gedwongen) Arbeidsdiensten t.b.v. de aanleg van de Grote Postweg van West- naar Oost-Java waren nog vers. Daendels (De donderende Groote Heer)
was er trots op dat voor minimale kosten De Grote Postweg in slechts 1 jaar gereed was gekomen. Doch vele duizenden Javanen hadden het niet overleefd !
De persoonlijke frustraties van Pangeran Prins Diponegoro waren uiteindelijk de lont in het kruidvat, omdat hij gepasseerd werd bij de opvolging als sultan van Yogakarta. De aanleg
van een weg door zijn gebied was de vonk. Of dit iets te maken had met de Grote Postweg is nooit duidelijk geworden.
wordt voortgezet
Dagorders 10 April-20141855 - Expeditie naar Nias 6
Laatste krijgsverrichtingen
Na de verovering van Orahili werd besloten tot de verovering van Leulawaoe; er werden berichten ingewonnen naar het bestaan van een weg van Botohosi hier
naar toe; omdat deze weg door de te verwachten tegenstand niet tot de mogelijkheden leek te behoren besloot Fritzen zich te bepalen tot het bestraffen van
Botohosi en daarna via zee Leulawaoe aan te vallen.
Een colonne, samengesteld uit 2 compagnieën infanterie, tien man der landingsdivisie met een officier,
tien sappeurs en twee mortieren gingen in de ochtend van de 9de juni onder het commando van Goteling Vinnes op mars en bereikten tegen het middaguur de
bevriende kampong Onohoure; tegen vier uur stootte men op de eerste versterkingswerken van Botohosi, die, evenals Botohosi zelf, bestormd en veroverd werden.
Nu zou Leulawaoe aangevallen worden; de heuvel waarop de kampong was gelegen werd aan drie kanten omsingeld; de vijand ontdekte echter de nadering der troepen
en ontruimde zijn vesting zonder gevecht. Nadat de 15de de huizen in brand waren gestoken marcheerde de colonne in 2 dagen over Onolare naar Seroemboe terug.
Aldus was aan de instructie voldaan : Hilibobo, Orahili en Botohosi waren gestraft, Leulawaoe was vernield; de machtige radja van het eiland zou machteloos in
de bossen rondzwerven en de Niassers zouden het zwaard van het gouvernement hebben gevoeld.
De resultaten van de expeditie
Met het doel om feitelijk bezit van het eiland te nemen had men een post aan de ongezonde Lagoendi-baai opgericht en daaraan veel mensenlevens en grote geldsommen
opgeofferd; vier jaar later was men weer van denkbeeld veranderd en werd die post ingetrokken.
Men had in dat korte tijdsbestek verwacht dat met die onvoldoende
middelen de houding der sultans (die zich eerder van de Nederlandse wapens meester maakten) zou veranderen; de houding echter van de slavenhandelaren te Leulawaoe
was een duidelijk teken van het tegendeel; de weifelende politiek die te Nias was gevolgd werkte voor het gouvernement nadeliger dan voor de Niassers; het gouvernement
verspilde geld en bloed; de Niassers, die sinds eeuwen onderling de oorlog voerden, alleen maar een oorlog meer; òf de Nederlandse nederzetting op, òf het verlaten van
Lagoendi was derhalve een fout.
Dagorders 09 april-20141855 - Expeditie naar Nias 5
Verovering van Orahili
Commandant Fritzen besloot een sinds enige tijd ongebruikt voetpad te nemen teneinde Orahili ongemerkt te kunnen naderen en de stad om te trekken; de stad werd ingenomen na een scherp gevecht en met een verlies van drie doden en negen gewonden.
Wordt voortgezet
In het geheel bedroeg de macht 27 officieren en 601 manschappen. Leulawaoe was het hoofdobject; de tuchtiging van Orahili. Hilibobo en Botohosi kwam pas
daarna in aanmerking; van inbezitneming van land om het onder rechtstreeks gezag van het gouvernement te brengen kon geen sprake zijn, evenmin van onverrichter
zake terug te keren.
Indien de macht niet sterk genoeg was dan mocht er versterking aangevraagd worden en tenslotte luidde de opdracht aan de expeditie-commandant Fritzen de operaties
zo te leiden dat de expeditie zo spoedig mogelijk weer naar de westkust van Sumatra kon terugkeren.
Ingelicht over de ware stand van zaken en ten volle bekend met het prestige, dat de radja's van Orahili niet alleen op geheel Nias bezaten, maar zelfs bij de
Maleiers van de westkust van Sumatra, oordeelde Fritzen dat de bestraffing van Orahili vooraf moest gaan aan de verovering van Leulawaoe.
Op de 17de februari gingen de troepen aan boord van de schepen en de 20ste werd Sibogha bereikt; op de plaats waar eens de benting Hilibobo had gestaan werd een
tijdelijke versterking door de Nederlandse troepen opgericht; de hoofdweg van Hilibobo naar Orahili was door de vijand overal tot verdediging ingericht.
Commandant Fritzen besloot een sinds enige tijd ongebruikt voetpad te nemen teneinde Orahili ongemerkt te kunnen naderen en de stad om te trekken; de stad werd ingenomen na een scherp gevecht en met een verlies van drie doden en negen gewonden.
Dagorders 08 April-20141855 - Expeditie naar Nias 4
Het leven in de redoute
Verovering van Orahili
Eindelijk kwam de regering te Batavia tot de overtuiging dat na deze herhaalde nederlagen het gezag van de Nederlandse wapens hersteld diende te worden en werd
de commandant van de westkust van Sumatra opgedragen een militaire macht naar Nias te sturen, ditmaal sterk genoeg om Leulawaoe te nemen en tevens de kampongs te
tuchtigen, die zich in februari 1861 aan roof van geschut, wapens en munitie schuldig hadden gemaakt. Te Padang werd de expeditie samengesteld met als staf de
expeditie-commandant majoor H.J. Fritzen, chef van de staf W.J.J. Docters van Leeuwen en waarnemend adjudant eerste luitenant der infanterie Diepenheim.
De redoute was geen aangenaam verblijf; dagelijks kwamen er klachten van vechtende kampongbewoners; verraad hing in de lucht en de onbeduidendheid van
het Nederlandse gezag werd steeds beter zichtbaar. Vaak vond men in de nabijheid van het fort de lijken van vermoorde bevriende Niassers; ook wel werden
de handelaren vermoord die verversingen aan de bezetting verkochten terwijl de Nederlandse bondgenoten van Fadoro aan roof, plundering en moord blootstonden.
Op de 16de februari 1861 vernielde een aardbeving de gehele redoute; de radja van Orahili mat zichzelf de titel aan van "Verdrijver der Hollanders".
Generaal-majoor De Brauw, toenmalige gouverneur van de westkust van Sumatra, stelde de regering voor, een militaire expeditie naar Nias te sturen om Orahili
te straffen; twee jaar later noemde de radja zich nog altijd Verdrijver der Nederlanders en waren de beledigingen aan de Nederlandse vlag nog steeds ongewroken.
Verovering van Orahili
Wordt voortgezet
Dagorders 07 April-20141855 - Expeditie naar Nias 3
Expeditie onder leiding van majoor Crena
Voorlopig werd aan de radja's van Fadoro en Sindegeassi bescherming toegezegd en werd hen te kennen gegeven dat de Nederlandse troepen zouden terugkeren
om hen duurzaam te beschermen mits zij van hun kant de Nederlanders met materialen en werkvolk bijstonden.
Aan majoor Crena werd het commando van de troepen in de noordelijke afdeling opgedragen en luitenant A.W.F. Heijligers werd bestemd om later het bevel te
Lagoendi op zich te nemen. In totaal bestond de expeditie uit 190 geweerdragende manschappen en vijf officieren. Op de tiende maart kwam de vloot in de Lagoendi-baai aan.
De jongste broer van de vorst van Sidegeassi verscheen en meldde dat de radja's van zes kampongs een verbond hadden gesloten en met een eed bevestigd hadden dat zij
elkaar met alle macht zouden ondersteunen, de Nederlanders zo veel mogelijk nadeel zouden brengen en zouden beletten dat zij zich te Lagoendi zouden vestigen.
Dit verbond bestond tussen Orahili, Botohosi, Hilibobo, Lahoesa, Hilidjekono en Hilidjomboi; volgens opgave van kapitein de Vos zouden deze
kampongs 6.000 weerbare mannen in het veld kunnen brengen; een paar moordenaars, wier uitlevering eerder gevraagd was, hadden zich aan het hoofd van hen
gesteld en titels aangenomen als verdelgers der kampongs enz. Ook de vorst van Sindegassi had een aanbod gekregen om zich aan te sluiten, maar dit
afgeslagen omdat hij onzijdig wenste te blijven.
Vroeg in de morgen ontscheepten de troepen en rukten op in de richting van Hilibobo; instructies verboden alle handelingen die tot gevechten zouden kunnen leiden.
Aan de kust werd nu een fort gebouwd en er vonden diverse vriendschappelijke aanrakingen met hoofden plaats. Nadat het fort voltooid was keerde majoor Crena naar
Sibogha terug en liet het gezag verder in handen van luitenant Heijligers.
Na het vertrek van de hoofdmacht werd te Lagoendi het gezag gehandhaafd; de heersende koortsen echter sleepte menig soldaat ten grave en gaven aanleiding
tot voortdurende vervanging van aanvoerders; Heijligers werd bijna stervend geëvacueerd.
Wordt voortgezet
Dagorders 06 April-20141855 - Expeditie naar Nias 2
Aanleiding tot de expeditie
De radja's van Botohosi en Orahili, op de zuidkust, waren sinds jaren onafgebroken in oorlog met die van Fadoro en Sindegeassi. Een moord, een strooppartij
op het grondgebied van een naburige kampong, om enige gevangenen als slaven in bezit te krijgen gaven gewoonlijk aanleiding tot vijandelijkheden die
generaties lang konden duren.
Gebruikmakend van een kortdurende schijnbare vrede smeedden de radja's van Botohosi en Orahili in het geheim een plan en
overvielen onverwachts hun vijanden; Tate-Geko, radja van Fadoro en de broer van de vorst van Sindegeassi werden vermoord. Die moordaanslag kreeg een
politieke betekenis omdat de neutrale grond, de vrijplaats van de zogenaamd verzoende partijen, geschonden was. Toen de betrokken vorsten daarop weigerden
de boeten te betalen en de schuldigen uit te leveren, zoals de adat dat voorschreef, verkreeg de zaak een nog ernstiger aanzien.
Wat het Nederlands gouvernement
echter helemaal niet dulden kon was het streven van de radja's van Botohosi en Orahili naar suprematie over geheel Nias en hun vijandelijke gezindheid tegen het
Nederlandse gezag. Generaal Van Swieten gaf nu de opdracht tot de samenstelling van een expeditie; onder aanvoering van kapitein Vos zou een detachement geformeerd
worden uit een gedeelte van de bezetting van Sibogha (westkust van Sumatra) en van Goenong Sitoli terwijl een peloton inlandse matrozen van de bemanning van de
schoener Banda getrokken zou worden, om het detachement te versterken. Op de 2de januari 1856 kwam Z.M. schoenerbrik Panda aan in de baai van Lagoendi, waar de
kruis -en laadboten al voor anker lagen.
De mislukte expeditie onder kapitein De Vos
Commandant De Vos begaf zich onmiddellijk aan de wal om een geschikte plaats voor het bivak te vinden; op de vierde januari waren alle bouwwerkzaamheden
afgelopen en ontscheepte het gehele detachement teneinde naar Orahili op te rukken. Kapitein De Vos stelde de pelotonscommandanten verantwoordelijk voor
nodeloze vernieling of brandstichting en hield de manschappen voor dat hij tot het laatste ogenblik onderhandelingen en verzoeken om vergeving aannam en
pas bij vijandelijk initiatief van de wapens gebruikmaken zou.
Voor het aanbreken van de dag, de 6de januari, stond het detachement tot de opmars naar
Orahili gereed. Vlak voor Orahili vond men de weg door de vijand versperd met een zware versterking en werden de troepen met geweervuur begroet; overal
lagen randjoes en wolfskuilen; majoor Schwenk werd dodelijk getroffen en sergeant Sopla ernstig gewond; beschoten door de in de versterking gedekt staande
vijand nam het aantal gewonden steeds meer toe en moest men terugtrekken, twee doden in handen van de vijand latend. Men telde achttien gewonden, waarvan
zes zwaar; bovendien waren de officieren Hamers, de Ravallet en Schuurman lichtgewond; men had, aldus, de vijand te licht geacht.
Nu besloot generaal van Swieten om feitelijk bezit van het onwillige Nias te nemen alvorens onderwerping en gehoorzaamheid te eisen. Het plan was nu een
vast punt te bezetten en van daar, niet zo zeer met behulp van de wapens maar door overtuiging, door langzame inmenging met de staatshuishoudkunde de invloed
van het Nederlandse gouvernement te verspreiden.
wordt voortgezet
Dagorders 05 April-20141855 - Expeditie naar Nias 1
De Expeditie naar Nias was een strafexpeditie van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger
aan het eind van 1855, die, met tussenpozen, duurde tot 1864.
Het eiland Nias is gelegen bij de westkust van Sumatra; al in 1693 sloot de Verenigde Oost-Indische Compagnie de eerste contracten met enkele vorsten en richtte in
het district Telok Dalam een post op. Twee jaar later bleek dat de kosten van de nederzetting niet door de opbrengsten werden gedekt en trok men de post weer in.
In 1756 werden de contracten hernieuwd maar ook deze keer mislukte de poging om zich ergens aan de kust met vrucht te vestigen.
Overeenkomsten tot wering van de slavenhandel, door Raffles gemaakt, werden door het Nederlands gouvernement hernieuwd na de overname van de bezittingen op de
westkust van Sumatra en een post te Goenong Sitoli, door de Engelsen opgericht, werd door Nederlandse troepen bezet. Na de intrekking van die post, in 1836,
reikte men aan een Atjehnees, die op Nias zijn verblijf hield, een actie van waarnemend posthouder uit, met de bepaling dat hij de Nederlandse vlag zou voeren.
In 1840 evenwel werd te Goenong Sitoli weer een fort gebouwd en door een detachement infanterie bezet, terwijl het civiele en militaire gezag aan een officier werd opgedragen.
De onderlinge vijandschap van de Niassers aan de ene kant, het geringe belang van die eindeloze twisten en oorlogen voor het Nederlandse gezag aan de andere,
waren er oorzaak van dat de bezetting van Goenong Sitoli steeds een passieve rol speelde.
In 1846 probeerden de Niassers van Lagoendi luitenant Donleben te vermoorden, toen die officier, met een topografische opname belast, op de zuidkust aan wal stapte.
Om die reden ging luitenant-kolonel van der Hart in het volgend jaar met enige troepen aan boord van van Z.M. brik Koerier en landde met de schoeners Bank en Banda
in de Lagoendi-baai; na een kort gevecht, waarbij kapitein Kroesen door een lanssteek werd gewond, werd de kampong verbrand.
Tot zo ver bepaalden de Nederlandse betrekkingen zich met het eiland Nias. Nadat echter Sumatra aan het Nederlandse gouvernement was toegevoegd kwam het moment
dat het gouvernement meer aandacht kon gaan besteden aan Nias. Het bestuur van de westkust van Sumatra was in handen van generaal Van Swieten; hij wenste dat
de Nederlandse troepen een meer actieve rol te Nias zouden uitoefenen.
Aan het einde van 1855 werd de expeditie samengesteld en werden de troepen naar het oorlogsgebied gebracht (29 december 1855). Op de 2de januari kwam Z.M. schoenerbrik
Panda aan bij de baai van Lagoendi, alwaar de kruisboten al voor anker lagen; commandant Vos begaf zich direct aan wal om een geschikte plaats voor het bivak te zoeken.
Bron : Wikipedia Wordt voortgezet
Dagorders 04 April-2014De Koninklijke Marine in Indië Filmpje
Filmbeelden uit het jaar 1928
Een film over het functioneren van de Koninklijke Marine in N.O.I. aan het eind van de twintiger jaren.
In deze akte opnamen van oefeningen op zee met torpedo’s; kannoneerboten en onderzeeërs.
00.00 3-90 akte 1 00.06
De Koninklijke Marine in de Nederlandsch-Indische wateren 00.46
00.00 3-90 akte 1 00.06
Tekst : Algemene onderzeebootoefeningen en het inschieten van torpedo’s Gelijke tekst in het Maleis 00.52
Aan boord van Hr.Ms. Siboga 00.56
In beeld Hr.Ms. Siboga als hulpvaartuig van de torpedo-inschietcommissie even achterlijk van stuurboord ingezien. Op de voorgrond rechts een stoomsloep 01.02
Tekst : De torpedo’s zijn aan boord van het moederschip meegenomen naar het inschietterrein aan de oostkust van Madoera Gelijke tekst in het Maleis 01.12
In beeld een torpedo op een houten stelling. Het staartstuk wordt getoond 01.23
In de morgen vroeg komt de onderzeeboot de Hr.Ms. K III, die de torpedo’s moet lanceren, langszij van de ‘Siboga’ 02.00
Het keesje wordt vanaf de midscheeps overgegooid. Op de brug van de K III staan vier man, waaronder de commandant.
Achter de brug is ook een tent opgetuigd 02.12
Een davit van de Siboga is in beeld 02.14
Tekst : Op de ‘Siboga’. De torpedo’s worden klaargemaakt 02.18
Een onderofficier staat gebogen over een torpedo 02.23
Hij opent de klep van een machinekamer en draait aan een kraan 02.28
Resevoirs van de torpedo worden gevuld met olie, water en petroleum. Aan de torpedo is een manometer bevestigd waarop de druk af te lezen valt.
De machinedelen worden ingesteld evenals het roer en de diepteregelaar 03.35
De torpedo is klaar en wordt afgegeven aan de onderzeeboot K III, waar ze in het inwendige van de boot worden gebracht.
Dit gebeurt met behulp van takels 04.43
De manschappen van de onderzeeboot maken het schip klaar om onder water te gaan.
De mast wordt neergehaald, de tent verdwijnt van de brug en de matrozen begeven zich via het voorluik naar de ruimten binnenin het schip 06.46
De K III duikt en weldra ziet men niets anders dan een periscoop boven water uitsteken.
Na een tijdje verdwijnt ook de periscoop onder water om door het periscoopgolfje geen doelwit aan vliegtuigen te bieden 07.44
Het eerste schot gaat af. Er verschijnt een afvuurbel op het water. Vanaf deze afvuurbel loopt een bellenbaan door de oppervlakte van het water.
Aan het einde van deze bellenbaan springt de torpedo uit en blijft boven water drijven 08.48
De ‘Siboga’ verschijnt weer in beeld 08.54
Het schip laat een stoomsloep uit om de torpedo op te pikken. Dit gebeurt met behulp van een haak. De sloep vaart terug naar het schip.
Zij voert de torpedo aan een tros mee 09.30
De Siboga maakt zich gereed om de torpedo over te nemen 09.32
Met behulp van twee trossen, die om het voorstuk en om het achterstuk van het wapen worden gelegd, hijst men de torpedo aan boord 10.03
De torpedo wordt binnenboord gehaald en hangt boven de railing 10.05
Boven de railing wordt de torpedo gedraaid zodat de neus naar het achterschip wijst. Dan wordt de torpedo voorzichtig op het dek neergelaten 10.28
Dan komt de Hr.Ms. K III weer langzaam boven water 10.42
De Hr.Ms. K XII komt in beeld. Er worden beelden van een omgekeerde vlet, die achter de brug zichtbaar is 10.52
Beeld van een kanonneerboot (Soemba of Flores) 10.57 De K VIII komt in zicht. Ook op dit schip is duidelijk een omgekeerde vlet zichtbaar 11.04
Dagorders 03 April-20141 April 1914 - Radio Likeur
1 April grappen uit de oude doos
Het tijdschrift Het Leven publiceerde rond 1 april 1914 een vals artikel over een slaapziekte-epidemie in Nederland. Hier een zogenaamde menigte mensen die zou wachten op verder nieuws over deze epidemie. In werkelijkheid is dit de installatie van een nieuwe burgemeester van Zaandam in 1914.
Het tijdschrift Het Leven publiceerde rond 1 april 1914 een vals artikel over een slaapziekte-epidemie in Nederland. Hier een zogenaamde menigte mensen die zou wachten op verder nieuws over deze epidemie. In werkelijkheid is dit de installatie van een nieuwe burgemeester van Zaandam in 1914.
In het tijdschrift Het Leven van rond 1 april 1931 verscheen een valse reportage over radio-likeur,
oftewel levensmiddelen die per chemische radiogolven overgebracht zouden kunnen worden.
Hier zijn enkele mensen in de weer met de zogenaamde speciale radioapparatuur.
1 April-grap van tijdschrift Het Leven uit 1932 : het winnen van parels uit haringen.
Hier worden de zogenaamde parels uit haringen gehaald.
Dagorders 02 April-2014Stralings Experimenten bij Koninklijke Marine 1960-1966
Geschiedenis, stralingsdosis en normen
Tussen 1960 en 1966 zijn er op een aantal schepen van de Koninklijke Marine experimenten uitgevoerd met
stralingsbronnen. Bij deze testen werden met behulp van radioactieve bronnen de omstandigheden van een
nucleaire fallout in een atoomoorlog nagebootst en stralingsmetingen in de diverse ruimtes op een schip verricht.
In 1998 verschenen een serie artikelen over deze experimenten in het tijdschrift van een vakbond voor militair
personeel. Ook in enkele Nederlandse dagbladen werd aandacht aan de zaak besteed. In de publicaties kwamen
ex-marinemedewerkers aan het woord en werd een verband gelegd tussen het gebruik van de stralingsbronnen en
een aantal kankergevallen onder betrokkenen.
De experimenten zijn ongeveer 40 jaar geleden uitgevoerd. Hoewel een aantal documenten uit die tijd nog
beschikbaar waren is ook veel informatie uit die tijd niet meer terug te vinden. Zo werd bijvoorbeeld alleen van
een experiment op de Hr.Ms.“Karel Doorman” een verslag gevonden. Van de experimenten op andere schepen
waren geen afzonderlijke verslagen terug te vinden.
Een volledige reconstructie van alle experimenten (op alle
schepen) en de omstandigheden tijdens de experimenten was dan ook moeilijk te maken.
In dit rapport zijn we wel verder ingaan op de diverse onzekerheden. Voor een goede beantwoording
van de onderzoeksopdracht was dit noodzakelijk, hoewel we moeten constateren dat het een ingewikkeld dossier is geworden.
In het tijdschrift Oplinie van de militaire vakbond AFMP, Algemene Federatie van Militair Personeel) werd in
september 1998 het verhaal gepubliceerd van oud-dienstplichtig matroos van der Blij. Deze dienstplichtige had
in de 60-er jaren meegewerkt aan de stralingsexperimenten op schepen van de Koninklijke Marine. De
geïnterviewde heeft sinds 1991 de Ziekte van Kahler, een vrij zeldzame vorm van kanker.
Ook een collega matroos had inmiddels deze ziekte maar kon zich van de stralingsexperimenten niets herinneren, ondanks de foto
die bij het artikel geplaatst was en waarop hij zelf te zien was bij een experiment. Na het bewuste artikel meldde
zich inmiddels nog een derde betrokkene. Hoewel hij zelf geen gezondheidsklachten had was zijn dochter, die
twee jaar na de test was geboren, al op 22-jarige leeftijd overleden aan beenmergkanker.
Na de twee publicaties in Oplinie melden zich bij Defensie meer ex-dienstplichtigen die zich zorgen maakten over hun gezondheid en
de risico’s van straling bij de experimenten.
Na de aanschaf van de benodigde meetapparatuur begon men begin jaren ’60 met de experimenten
op de schepen. Bij een aanval zouden marineschepen besmet kunnen raken met de radioactieve fallout van
kernwapens en dit zou tot verhoogde straling voor de soldaten aan boord kunnen leiden. Om te bepalen hoe hoog
de straling dan zou zijn in de verschillende ruimtes op een schip werden de experimenten met de
stralingsbronnen uitgevoerd. Door middel van een over het dek bewogen stralingsbron werd een besmetting van
het dek gesimuleerd en de straling in de ruimtes eronder gemeten. Zodoende kon worden bepaald waar de
straling in het schip het laagst zou zijn en dus wat de meest geschikte schuilplek voor soldaten zou zijn. Over
deze experimenten gaat dit rapport.
Het volledige rapport naar dit onderzoek is te veel omvattend om hier in zijn geheel te publiceren.
Heeft u er belangstelling voor dan is het hier te vinden : Kernenergie in Nederland
Dagorders 01 April-2014Oude filmopname's uit 1900-1902
Te waterlating Koningin Regentes 25 April 1900.
Nieuws van de Dag van 26 april 1900
Van de te waterlating van pantserschip Kon Regentes is geen YouTube filmpje voorradig.
Het is wel via deze link te bekijken:
Te waterlating Pantserschip Kon. Regentes
Koningin Wilhelmina ‘in functie’(1900-1902)
Bij de films van het Nederlandsch Centraal Filmarchief (NCF) vallen de
opnames met het koninklijk huis op. Van enkele van deze films kunnen we met zekerheid
vaststellen dat het om een opname's van Anton Nöggerath gaat, namelijk van het Huwelijk van het
Koninklijk Echtpaar op 7 Februari 1901. Opnamen van de rijtoer. Die opname
werd namelijk ook internationaal gedistribueerd.
‘Gisteren, tusschen tweeën en half drie in de middag passeerde de koninklijke
stoet de Kattenburgerbrug, gaande naar 's landswerf voor het afloopen van het
oorlogsschip. De heer Nöggerath, directeur van het specialiteiten-theater Flora,
had zich met den heer Boedels in de buurt opgesteld om photographieën voor de
bioscoop op te nemen. In één minuut werden 1160 beelden opgenomen. Na de opnemingen
maakte de heer Nöggerath alles gereed voor vertooning, en gisteravond
reeds te kwart voor elf deed de heer Nöggerath die in zijn theater vertoonen.
Men ziet rechts het Kattenburgerplein en links een stuk van het magazijn der
marine, een bereden politie-agent er voor. Dan komen al de rijtuigen aanrijden,
eindelijk dat der koninginnen, waarin vooral H.M. Koningin Wilhelmina, vriendelijk
buigend, duidelijk uitkomt; dan nog meer rijtuigen, en ten leste het
escorte. De muziek speelde bij dit nummer : ‘In naam van Oranje doe open de
poort’. Het publiek geraakte in groote geestdrift en sloeg aan het hoera-roepen,
alsof zij de koninginnen werkelijk zagen. ’t Is wel snel !. Nog geen 9 uur na het
bezoek aan ’s lands werf zag men alles reeds vertoonen in Flora. De heer Nöggerath
is wel echt van zijn tijd !
Nöggerath
Nöggerath was blijkbaar in staat steeds razendsnel zijn films te ontwikkelen dankzij
het bezit van een eigen ontwikkellaboratorium en vervolgens in zijn Flora-theater en
in het Circus-Variété in Rotterdam te vertonen. De – tot nog toe ongeïdentificeerde
– film van het NCF van de Koningin Regentes laat echter een geheel ander
tafereel zien dan de beschrijving in de krant, namelijk de werkelijke tewaterlating
van het pantserschip, gefilmd van flinke afstand. Het standpunt laat wel goed de
beweging van het schip zien, maar negeert de zeelieden aan dek evenals het publiek
en de hoge gasten.
Enkele zeer oude foto's hanteren nagenoeg eenzelfde perspectief.
Dagorders 24 Maart-2014ArbeidsVitamine 24 Maart 1933
Pakkie Sultan ofwel de Krakepoot !
De destijds zeer bekende Helderse orgelexploitant Hein de Wolf met zijn orgel Pakkie Sultan,
ook wel De Krakepoot genoemd (straatorgels hebben altijd een naam)
Niet alleen feestelijke gelegenheden werden door draaiorgelmuziek opgeluisterd,
soms ook werden dagelijkse werkzaamheden onder het genot van vrolijke orgelklanken uitgevoerd.
De afbeelding toont Hein de Wolf (de man met zijn handen op de rug), nu aan de Buitenhaven,
waar hij met zijn orgel het kolenladen van het Pantserdekschip Hr. Ms. Gelderland begeleidt.
Arbeidsvitaminen in de jaren dertig van de twintigste eeuw !
Dagorders 23 Maart-2014USS Enterprice
Obscene video's kosten commandant USS Enterprise z'n job
Owen P. Honors Jr., de commandant van het Amerikaanse marineschip USS Enterprise, is ontslagen nadat er video's zijn opgedoken waarin
de man erop los vloekt, lacht met homofielen en obscene en suggestieve gebaren maakt.
Hij deed dit in verschillende filmpjes, die dateren uit 2006 en 2007 en als vertier aan de duizenden soldaten aan boord getoond werden.
Honors Jr. promoveerde in 2010 tot commandant. Zijn onprofessionele gedrag ondermijnt zijn geloofwaardigheid als gezagvoerder echter,
vindt de legertop. De man is daarom ontslagen.
Dagorders 22 Maart-2014Kom bij de Marine !
Nachtmerrie
''Ga nou maar weer lekker slapen ouwe en maak mij niet weer wakker met je ''Alle hens aan dek.''
Kom bij de Marine !
Het is twee uur in de nacht. Mien werd wakker van een harde schreeuw. Het was even stil en toen hoorde ze haar vent duidelijk roepen :
''Alle hens aan dek''.
Ze stootte hem aan.
''Wat heb je Wouter met je hens aan dek.''
''Ik droomde dat jij als eerste vrouw was bevorderd tot marine officier.
Je lag in bed toen een jonge officier naast je onder de dekens glipte. Je sliep naakt en hij begon je te betasten, vooral bij je buik.
Je had een prachtig lichaam, maar een lelijk gezicht als een dracula.''
''Hoe kom je daar nou bij, idioot.''
''Je werd wakker van dat gewriemel aan je buik. Je schrok je kapot en deed het licht aan. Je zag een grote kerel naast je met dikke zoenlippen. Je probeerde die vent uit je
bed te duwen en je schreeuwde moord en brand, maar hij hield je stevig vast en begon je te zoenen. Opeens zag hij je lelijke kop, een scheve neus en grote snijtanden.
''Zeg halvegare, ik heb helemaal geen lelijke harses. Jij hebt een rare muizenkop.''
''Dat weet ik Mien, maar het was maar een droom. Die vent nam meteen de benen en je kon er niet achter komen wie het geweest was. Ik droomde verder, dat je als commandant
van een oorlogsschip uitgezonden werd naar de Arabische zeeën.
Naast het grote aantal matozen waren er twintig vrouwelijke bemanningsleden aan boord, prachtige meiden met heerlijke lichamen. Iedereen verveelde zich verschrikkelijk,
want de vijand liet zich niet zien. Voor het naar bed gaan liepen de vrouwen vaak alleen gekleed in een slipje of string door het waslokaal van de mannen. De jongens keken hun
ogen uit en de meiden hadden de grootste lol, lekker de jongens ophitsen, want daar waren ze goed in.
Wanneer een matroos het niet kon nalaten een mokkel even op de kont te tikken, dan was zo'n griet hevig verontwaardigd en dreigde ze naar de commandant te gaan. Je moet weten,
het waren allemaal gezonde jongelui en ver van huis. De hormonen gingen dus opspelen, vooral met het vrouwelijke volk erbij. Dat is niet te vermijden, het is de natuur, darling.
Jij kwam het te weten, want een vrouwelijke matroos had het naar je toe gefluisterd, en je nam meteen strenge maatregelen.
Iedereen aan boord was bang voor je, vooral door die gemene kop van je.''
''Zeg luilebol, houd je een beetje in, heb ik dat.''
''Het was maar een droom, lieverd, je mag er best wezen, dat weet je toch. Ik ga verder, want je hoorde van nog meer ongerechtigheden tussen de jongens en de meiden.
Sommige mokkels waren er wel van gediend, dat ze gepakt werden, want ze hadden ook jeuk. Er was er één bij, die het niet nam, dat een kerel bij haar in bed kroop.
Ze deed haar beklag. Toen waren de rapen gaar bij jou.
Iedereen moest op het dek verschijnen en je hield een toespraak. Je liet de jongelui weten, dat je het wel begreep, dat er toestanden zouden ontstaan, wanneer lange tijd
mensen zich moesten onthouden van seks. Je vertelde ook nog, dat je had gezien, dat vrouwelijke matrozen hun tieten lieten zien aan vertrekkende Italianen. Die waren helemaal
van slag geraakt, en ze liepen allemaal met grote bulten in hun broek achteruit naar de meiden te wuiven.
Je nam strenge maatregelen. Met luide stem zei je tegen de mannen : ''Ik wil als commandant geen narigheid tussen mannen en vrouwen aan boord, dus kunnen jullie straks bij de
foerier een vrouwelijke opblaaspop halen. Ze zijn bijna niet van echt te onderscheiden en wippen genoeglijk mee, ze hebben ook exotische namen. Het was een vermakelijk gezicht,
toen jij een matroos een pop liet opblazen. Wat waren de jongens enthousiast en klapten in hun handen. Jij werd toegezongen als de beste commandant van de zeestrijdkrachten.''
''En de vrouwen dan, ouwe ?''
''Ja, die vrouwen, ze waren zeer ontstemd, zeg maar uiterst verontwaardigd. Ze zagen het mannelijke lid verdwijnen, maar jij als commandant, had een verrassing voor ze.
Ze kregen allemaal een grote vibrator op batterijen. Er ging een luid gejoel bij hun op, wat waren ze blij. Er gebeurden geen wanordelijkheden meer aan boord.
Iedereen was uitermate tevreden. Jij werd zelfs bevorderd tot admiraal.
Elke avond was het heerlijk stil aan boord. Je hoorde alleen maar het kreunen van de meiden en het klaarkomen van de mannen. Eén matroos had pech, want hij was zo wild,
dat hij met zijn scherpe pinknagel de bil van een pop stuk maakte. Met veel gesis stroomde de lucht eruit en de pop vloog weg door de patrijspoort naar buiten.
Dat was het einde van mijn droom, darling.''
''Ga nou maar weer lekker slapen ouwe en maak mij niet weer wakker met je ''Alle hens aan dek.''
Dagorders 21 Maart-2014Ebay
Te koop aangeboden:
Erg duur. Beslist geen koopje..
Dagorders 20 Maart-2014Vlissingen - Westerschelde
Een gratis reis naar Amerika
"Ik weet wel zeker dat je genaaid wordt" zei de kapitein" ... "want dit is de veerboot Vlissingen -Breskens"
Een vrouw is zo depressief dat ze besluit een einde aan haar leven te maken; ze stond op het punt om in de Westerschelde te springen.
Ze stond boven aan de dijk te kijken naar het ijskoude water, toen een knappe matroos voorbij liep.
De knappe matroos zag haar huilen, kreeg medelijden en sloeg een arm om haar heen en vroeg wat er loos was.
Hij toonde veel begrip en zei dat springen in de Westerschelde ook niet de oplossing was.
De matroos stelde haar voor om mee naar Amerika te varen om daar een nieuw leven op te bouwen
Hij zou haar verbergen op zijn schip en haar als verstekeling naar Amerika smokkelen.
Hij zou haar elke avond eten komen brengen en ze zou niets tekort komen.
Inderdaad elke avond vier boterhammen, een stuk fruit en een avond vol passie.
Tot de 17de dag ...... ze werd gevonden door de kapitein.
"Wat heeft dit te betekenen ?" vroeg de kapitein.
De vrouw legde uit "ik heb een regeling met een van uw matrozen, ik krijg gratis eten, een gratis reis naar Amerika en hij naait me".
"Ik weet wel zeker dat je genaaid wordt" zei de kapitein" ... "want dit is de veerboot Vlissingen -Breskens"
Dagorders 19 Maart-2014Explosion on Dutch Cruiser Gelderland
Persbericht Special Leased Wire:
Dagorders 18 Maart-2014 1811 - Invasie van Java 07
Nasleep - Het Verdrag van Parijs.
De Nederlandse eilanden of gebiedsdelen Ambon, Harouka, Saparoea, Nasso-Laut, Boeroe, Manipa, Menado, Koepang, Amenang, Kemar, Twangwoo en Ternate hadden
zich in 1810 overgegeven aan de Engelse troepen onder leiding van kapitein Edward Tucke, terwijl kapitein Christopher Cole de Banda-eilanden veroverde,
waarmee de verovering van de Nederlandse bezittingen in de Molukken voltooid was.
Java was de laatste belangrijke koloniale bezitting die nog niet onder Engels bewind was en de val daarvan markeerde het einde van de oorlog in de Indische
wateren. Raffles werd benoemd tot luitenant-gouverneur van Java. Hij maakte een einde aan de Nederlandse administratieve methodes, liberaliseerde het landbezit
en breidde de handel uit. Engeland gaf Java en andere Oost-Indische bezittingen in 1814, als een gevolg van het Verdrag van Parijs, aan Nederland terug.
Dagorders 17 Maart-2014 1811 - Invasie van Java 06
Latere acties
Commandant van de Bucephales, kapitein Charles Pellew, liet het schip omkeren en probeerde de achtervolgende Franse schepen in een hinderlaag te lokken, maar deze zagen het gevaar en voeren weg. Op 31 augustus veroverden troepen van de fregatten Hussar Phaeton en Sir Francis Drake en de sloep Dasher het fort en de stad Soemenep op Madoera; dat was in het zicht van een grote Nederlandse troepenmacht.
Wordt voortgezet
Schepen van de Engelse marine bleven patrouilleren langs de kust en doelen aanvallen. Op 4 september probeerden 2 Franse kanonneerboten, de Méduse en de Nymphe,
te ontsnappen van Soerabaja. Zij werden achtervolgd door de Bucephalus en de Barracouta, totdat de Barracouta het contact verloor. De Bucephalus bleef hen
achtervolgen tot de 12de september, toen de Franse fragatten terugvoeren en dreigden het schip aan te vallen.
Commandant van de Bucephales, kapitein Charles Pellew, liet het schip omkeren en probeerde de achtervolgende Franse schepen in een hinderlaag te lokken, maar deze zagen het gevaar en voeren weg. Op 31 augustus veroverden troepen van de fregatten Hussar Phaeton en Sir Francis Drake en de sloep Dasher het fort en de stad Soemenep op Madoera; dat was in het zicht van een grote Nederlandse troepenmacht.
Het overige gedeelte van Madoera en verschillende eilanden in de omgeving daarvan plaatsten zichzelf niet
lang daarna onder Brits bestuur. Omdat men aannam dat Janssen naar Cheribon was gevlucht landde aldaar op 4 september een troepenmacht vanaf de Lion, de President,
de Phoebe en de Hesper, waardoor de verdedigers van die plaats zich al snel overgaven.
Generaal Jamelle, een lid van de staf van Janssen, werd gevangengenomen tijdens de val van de stad. De stad en het fort Taggal gaven zich op 12 september over,
nadat de Nisus en de Phoebe daar aan de kust arriveerden.
Terwijl de marine de kuststeden innam veroverde het leger verder de binnenlanden van het eiland. Janssens had op 3 september opnieuw een leger van 1.200 manschappen
onder prins Prang Wedono en andere Javaanse militairen bijeen weten te brengen. Op 16 september viel Salatiga in Britse handen.
Janssens viel een Britse legermacht onder kolonel Samuel Gibbs aan maar werd verslagen. Veel inheemse militairen vermoordden hun officieren in een poging aan de
strijd te ontsnappen. Nu zijn effectieve troepenmacht gereduceerd was tot een handvol manschapen kon Janssen niet anders meer dan zich op 18 september
aan de Engelsen over te geven.
Wordt voortgezet
Dagorders 15 Maart-2014 1811 - Invasie van Java 05
Overmeestering van het fort Cornelis
Het fort Cornelis werd verdedigd door 200 man en er stonden 80 kanonnen opgesteld op de wallen en bastions. De verdediging werd gevormd door een mengeling
van Nederlandse, Franse en Oost-Indische troepen. De meeste van die inlandse troepen waren van twijfelachtig kaliber wat betreft loyaliteit en gevechtskracht,
hoewel er manschappen bij waren van Celebes, die als krachtige artilleristen bekend stonden.
Het veroverde fort te Weltevreden was voor de Engelsen een goede basis,
van waaruit zij Fort Cornelis konden gaan bestoken. Op 14 augustus hadden zij de toegangswegen door de bossen en peperplantages klaar, waarlangs zij zwaar geschut
en munitie konden aanvoeren; nu werden nieuwe werken aangelegd aan de noordelijke kant van het fort. Een aantal dagen lang vond er een hevige vuurgevecht plaats
tussen het fort en de Engelse batterijen; dat vuur werd voornamelijk onderhouden door de marine en marineofficieren van de Nisus.
In de vroege morgen van de 22ste augustus wisten de verdedigers van het fort voor een korte tijd drie Engelse batterijen ernstige schade toe te brengen maar zij
werden uiteindelijk teruggedreven. Het vuur tussen de partijen nam toe, zwakte af op de 23ste augustus en nam de dag daarop weer toe. De Frans-Nederlandse positie
verslechterde steeds meer toen een deserteur generaal Gillespie hielp twee van de redoutes te overmeesteren.
Gillespie, die aan koorts leed, stortte in maar herstelde op tijd om een derde redoute te bestormen. De Franse generaal Jauffret werd krijgsgevangen genomen.
Twee Nederlandse officieren, majoor Holsman en majoor Muller, offerden hun leven op door het kruitmagazijn op te blazen.
De drie redoutes die verloren waren gegaan hadden de sleutel gevormd tot de verdediging en het verlies daarvan demoraliseerde de Oost-Indische troepen van Janssens.
Veel van hen verafschuwden ook hun verbinding met de Fransen. De Engelsen bestormden het fort omstreeks middernacht van de 25ste augustus, na een bitter gevecht,
dat de Engelsen een verlies van 630 manschappen kostte.
De verliezen van de verdedigers waren echter groter, maar alleen die aan officieren werden geregistreerd.
Van hen werden 40 gedood, 63 gewond en 230 gevangengenomen, onder hen ook twee Franse generaals. In totaal werden ongeveer 5.000 man gevangengenomen, waaronder
drie generaals, 34 veldofficeren, 70 kapiteins en 150 subalterne officieren.
In het fort werden 1.000 doden gevonden, deze manschappen waren tijdens de eerdere
aanval gesneuveld. Janssens zelf ontsnapte met een paar andere overlevenden naar Buitenzorg maar werd gedwongen deze stad te verlaten toen de Engelsen naderden.
De totale verliezen van de Engelsen, na de val van Fort Cornelis, was ongeveer 141 aan doden, 733 gewonden en 13 vermisten (leger) en 15 doden, 45 gewonden en 3
vermisten (marine); in totaal werden 156 man gedood, raakten 788 gewond en werden er 16 vermist (27 augustus).
Wordt voortgezet
Dagorders 14 Maart-2014 1811 - Invasie van Java 04
Val van Batavia
Generaal Janssens dacht dat het tropische klimaat en ziekten het Engelse leger zouden verzwakken. De Engelsen hadden het voordeel van deze verkeerde aanname en namen de ene positie na de ander. Het Nederlandse leger- en marinestation bij Weltevreden viel in Engelse handen na een aanval op 10 augustus. De Engelsen verloren 100 man, terwijl de verdedigers er meer dan 300 kwijt waren. In een van de schermutselingen werd Janssens Franse collega, generaal Alberti, gedood toen hij de Engelse troepen, die gestoken waren in groene uniformen, voor Nederlandse aanzag. Weltevreden was een aantal kilometer verwijderd van Fort Cornelis en op 20 augustus begonnen de Engelse troepen fortificaties aan te leggen; enkele waren slechts een paar meter verwijderd van de Frans-Nederlandse posities.
Wordt voortgezet
Generaal Janssens trok, op het vernemen van het bericht van de Engelse landing, met zijn leger (dan tussen de 8.000 en 10.090 man) terug van Batavia en betrok het garnizoen te Fort Cornelis. De Engelse troepen trokken intussen naar Batavia op en bereikten de stad op 8 augustus. Batavia werd niet tot nauwelijks verdedigd en gaf zich over aan de Engelsen onder kolonel Gillespie, nadat Broughton en Auchmuty beloofd hadden particulier bezit te respecteren.
De Engelsen waren teleurgesteld toen zij ontdekten dat een deel van de stad in brand stond en dat veel opslagplaatsen, waar koffie en suiker bewaard werden,
onder water gezet waren. Op 9 augustus 1811 kwam admiraal Robert Stopford te Batavia aan en verving Broughton, die door zijn superieuren als te voorzichtig
was beoordeeld. Stopford had bevel om admiraal Albemarle Bertie als bevelhebber op te volgen, maar bij zijn aankomst vernam hij de dood van Drury en de voorgestelde expeditie naar de rest van Java, waarna hij doorreisde.
Generaal Janssens dacht dat het tropische klimaat en ziekten het Engelse leger zouden verzwakken. De Engelsen hadden het voordeel van deze verkeerde aanname en namen de ene positie na de ander. Het Nederlandse leger- en marinestation bij Weltevreden viel in Engelse handen na een aanval op 10 augustus. De Engelsen verloren 100 man, terwijl de verdedigers er meer dan 300 kwijt waren. In een van de schermutselingen werd Janssens Franse collega, generaal Alberti, gedood toen hij de Engelse troepen, die gestoken waren in groene uniformen, voor Nederlandse aanzag. Weltevreden was een aantal kilometer verwijderd van Fort Cornelis en op 20 augustus begonnen de Engelse troepen fortificaties aan te leggen; enkele waren slechts een paar meter verwijderd van de Frans-Nederlandse posities.
Dagorders 13 Maart-2014 1811 - Invasie van Java 03
Java-expeditie
Deze samengestelde troepenmacht zeilde naar Malakka, waar men op 1 juni aankwam. Aldaar verenigde zij zich met de troepenmacht uit Bengalen onder
luitenant-generaal Samuel Auchmuty; hij werd begeleid door Broughton aan boord van de kanonneerboot Illustrious.
Auchmuty en Broughton werden vervolgens benoemd tot de opperbevelhebbers van de land- en zeemacht en van de expeditie. Nu de troepen verzameld waren had
Auchmuty ongeveer 11.960 man onder zijn commando; de eerdere sterkte was door ziekte gereduceerd tot ongeveer 1.200 man. Diegenen die te ziek waren om
te reizen werden bij Malakka aan land gezet en op 11 juni zeilde de vloot verder.
De Engelse troepen waren vroeg in het jaar 1811 verzameld op hun bases in India en werden aanvankelijk gecommandeerd door viceadmiraal William O'Bryen Drury;
na zijn dood werd het commando overgenomen door schout-bij-nacht William Robert Broughton. De eerste divisie troepen, onder kolonel Rollo Gillespie,
verliet Madras op 18 april en werd daarbij geëscorteerd door een troepenmacht onder kapitein-ter-zee Christopher Cole (aan boord van de kanonneerboot Caroline).
De troepen bereikten Penang op 18 mei en werden op 21 mei verder aangevuld door de tweede divisie, geleid door generaal-majoor Frederick Augustus Wetherall,
die Calcutta op 21 april verlaten had en begeleid werd door een troepenmacht onder kapitein Fleetwood Pellew (aan boord van de kanonneerboot Phaeton).
Na onderweg diverse plaatsen te hebben aangedaan landde de troepenmacht
op 30 juni bij Indramayu. Aldaar wachtte de vloot een tijd om te bezien wat de sterkte van de Nederlanders was. Kolonel Mackenzie, een officier die was
aangewezen om de kust op te nemen, deed de suggestie om een landing uit te voeren bij Cilincing, een niet-verdedigd vissersplaatsje ten oosten van Batavia.
De vloot ankerde op 4 augustus bij de Marandi-rivier en de troepen begonnen met de landing om 2 uur 's middags. De verdedigers werden door de aanval
overvallen en pas na bijna negen uur arriveerden Frans-Nederlandse troepen ter versterking; toen waren al 8.000 man aan Engelse troepen geland.
Er vonden nog enige schermutselingen plaats en de Frans-Nederlandse troepen werden teruggeslagen.
Wordt voortgezet
Dagorders 12 Maart-2014 1811 - Invasie van Java 02
Achtergrond
Nederland was al een aantal jaren onder bestuur van Frankrijk en in oorlog met Engeland. De pro-Franse H.W. Daendels werd benoemd tot gouverneur-generaal
van Nederlands-Indië in 1807. Hij kwam aan boord van het Franse schip Virginie in 1808 te Java aan en begon met de fortificatie van het eiland om het te
verdedigen tegen de dreiging van de Britse troepen.
Hij stichtte een omheind kamp, Fort Cornelis, een paar kilometer ten zuiden van Batavia gelegen en
verbeterde de defensieve kracht door de bouw van nieuwe ziekenhuizen, barakken, wapenopslagplaatsen en een militair opleidingsinstituut. In 1810 werd
Nederland formeel geannexeerd door het Franse Keizerrijk.
Als gevolg van deze bestuurlijke verandering werd J.W. Janssens persoonlijk door keizer Napoleon
benoemd tot vervanger van Daendels als gouverneur-generaal. Hij was eerder in die functie werkzaam geweest in de Kaapkolonie en was daar gedwongen geweest
te capituleren nadat hij door de Engelsen verslagen was tijdens de Slag van Blaauwberg in 1806.
Hij kwam in april 1811 aan boord van de Franse fregatten
Méduse en Nymphe en de korvet Sappho op Java aan en werd daarbij vergezeld door een grote troep (enkele honderden) lichte infanterie manschappen en enkele
Franse officieren.
De Engelsen hadden al de Nederlandse-Indische bezittingen op Ambon en de Molukken geannexeerd en hadden kort daarvoor de Franse eilanden Réunion en Mauritius
bezet. T.S. Raffles, een officier van de Britse Oost-Indische Compagnie, die gedwongen was geweest de Nederlandse bezittingen bij Malakka te verlaten toen
Nederland werd geannexeerd, stelde aan Lord Minto, de gouverneur-generaal van India, voor Java en de andere Nederlandse bezittingen te veroveren met de
hoeveelheid troepen die beschikbaar waren geweest tijdens de Mauritius-expeditie; hij stelde zelfs voor deze expeditie te begeleiden.
De strijd
De Engelse marine kwam in actie bij de Javaanse kustlijn voor en tijdens de expeditie. Op 23 mei 1811 viel de bemanning van het oorlogsschip Sir Francis Drake
een vloot van 14 Nederlandse kanonneerboten bij Soerabaja aan en wist negen daarvan te veroveren. Marrack, gelegen in het noordwesten van Java, werd aangevallen
en het fort, dat de stad moest verdedigen, werd op 30 juli grotendeels vernietigd door manschappen van de schepen Minden en Leda. Diezelfde dag werd een vloot
van 6 Nederlandse kanonneerboten onder Franse vlag aangevallen door de Procris, waarbij vijf schepen veroverd werden en de zesde tot zinken gebracht.
Wordt voorgezet
Dagorders 11 Maart-2014 1811 - Invasie van Java 01
Britse amfibische operatie tegen het Nederlands-Indische eiland Java tussen augustus en september 1811
klik voor grote afbeelding
Bron : Wikipedia - wordt voortgezet
De invasie van Java in 1811 was een succesvolle Britse amfibische operatie tegen het Nederlands-Indische eiland Java tussen augustus en september 1811 tijdens de
Napoleontische oorlogen. Java was daarvoor een kolonie van Nederland en kwam tijdens de Napoleontische tijd in Franse handen, eerst nog onder de Franse vazalstaat
van het Koninkrijk Holland en vanaf 1810 direct onder Frankrijk. Administratief en militair gezien bleef het al die tijd grotendeels door Nederlanders gerund.
Samenvatting :
Na de inname van de Franse kolonies in West-Indië in 1809 en 1810 en een succesvolle campagne tegen de Franse heerschappij op Mauritië (1809-1810), werd de aandacht van de geallieerden gericht op Nederlands-Indië. In april 1811 werd vanuit India een expeditie gezonden, terwijl een kleine vloot fregatten instructie kreeg voor de kust van het eiland te kruisen, de doorvaart te hinderen en aanvallen te doen tegen diverse kustdoelen. Op 4 augustus werden de eerste troepen aan land gezet en op 8 augustus viel de niet versterkte stad Batavia. De verdedigers verzamelden zich op het fort Cornelis; dit fort werd door de Engelsen belegerd en viel in de vroege morgen van 26 augustus. De resterende Nederlandse, Franse en inlandse militairen trokken zich terug, achtervolgd door de Engelsen. Een serie nieuwe aanvallen brak het resterende verzet; de stad Salatiga werd op 16 september veroverd, gevolgd door de officiële capitulatie van Java op 18 september. Het eiland bleef in Engelse handen voor de resterende tijd der Napoleontische oorlogen en het Nederlandse gezag werd pas na het Verdrag van Parijs in 1814 hersteld.
klik voor grote afbeelding
Dagorders 09 Maart-2014Strafexpeditie naar de westkust van Guinea (1869 1870) 07
Doel van de expeditie
De vestiging aan de kust van Guinea had geen andere doel dan de slavenhandel; de plantages in de Nederlandse West hadden arbeiders nodig en Afrikaanse
stammen leverden slaven. Kwam er enige handel bij, dan was dit bijzaak; men bekommerde zich weinig om kennis van land en volk te verhogen en dacht zelfs
niet aan het innen van belastingen.
Toen Engeland de slavernij afschafte, een eskader op de kust onderhield om de mensenhandel tegen te gaan en later
Nederland zelf zijn slaven vrijliet, had de Nederlandse vestiging aan de kust van Guinea zijn bestaansrecht verloren. Het primaire doel van deze expeditie
was het Nederlandse gezag te handhaven aan de kust van Guinea, dat door de opstand aangetast dreigde te worden, ook in de ogen van de Engelsen, met wie
een verdrag (eerder genoemde tractaat van 5 maart 1867) was gesloten en die erop rekenden dat Nederland zijn gezag kon doen eerbiedigen.
Dit gezag was naar aanleiding van onder meer de perikelen rond het hijsen van de vlag ondermijnd en was anders een voorwerp van spot en minachting geworden.
Fantijn waagde het zelfs St. George d'Elmina te belegeren. Tijdens de overgave van Dixcove, dat bij ruil door Engeland aan Nederland werd overgegeven, was
de inlandse regering niet erg tevreden en klaagde wij willen ons wel onderwerpen, maar wat voor steun geeft ons het Nederlandse gouvernement; het is onmachtig,
geeft geen hulp aan onder hem staande volkeren; wij zien zelfs nooit een oorlogsschip langs de kust stomen, terwijl de Engelsen dikwijls hier komen.
Het was dus de vraag of Nederland de onder zijn gezag staande gebieden aan regeringloosheid zou overlaten of niet. De eerste vereiste voor een bewind was dat
zij krachtig was. Een zwak bestuur kon niet anders dan toekomstige ellende voor het Nederlandse bestuur betekenen, zowel ten aanzien van de westkust van Guinea
als voor de overige koloniën, vandaar dat een militaire expeditie noodzakelijk werd.
Dagorders 08 Maart-2014Strafexpeditie naar de westkust van Guinea (1869 1870) 06
Acties in januari 1870
Nog vijf anderen werden zwaargewond (in totaal waren er 11 gewonden); de meesten onderhielden met de gezonde manschappen de verdediging en eindelijk trok de vijand zich terug. Voor het dorp gekomen stonden de troepen onder het kruisvuur van een overmacht; de bosrand en de huizen wemelden van vijanden, die dapper stand hielden en steeds doorgingen met hun vuur.
Luitenant ter zee eerste klasse Quispel rukte voorwaarts, er werd nog een aanval beproefd en afgeslagen; aan de Nederlandse kant vielen steeds meer
gewonden, onder meer de adelborst Lamie.
Wordt voortgezet
De vijand was nu overal op de been en van alle kanten hoorde men het krijgsgeschreeuw; het leek of men de aanval verwacht had. De tocht ging steeds langzaam voorwaarts, man voor man, en aan de voorhoede was het vuur juist enigszins verminderd, toen plotseling een hevige aanval op de achterhoede plaats had.
De vijand had de hoofdtroep laten passeren en richtte langs daartoe gemaakte oorlogspaden een verwoede aanval in de rug om de Nederlandse troepen in verwarring te brengen. Dat gelukte hem echter niet bij de achterhoede. Ondanks dat reeds bij de eerste schoten het grootste gedeelte van de 18 man sterke sectie gewond raakte en verscheidene daarvan buiten gevecht, werd er niet aan gedacht voor het moorddadige vuur te wijken.
Commandant Hudig, aan het achterhoofd gewond, gaf met kalmte zijn bevelen, schiemansmaat De Groot raakte zwaargewond aan zijn knie maar onderhield,
terwijl hij de anderen aanmoedigde, met kalmte zijn vuur, tot zijn gewonde hand het gebruik weigerde.
Matroos tweede klasse Stromeier ontving 9 schoten, waarvan 7 in de borst, deed nog een paar schoten en viel toen levenloos neer. Matroos eerste klasse Van der Laar viel door 7, matroos tweede klasse Burgers werd door 3 schoten dodelijk getroffen.
Nog vijf anderen werden zwaargewond (in totaal waren er 11 gewonden); de meesten onderhielden met de gezonde manschappen de verdediging en eindelijk trok de vijand zich terug. Voor het dorp gekomen stonden de troepen onder het kruisvuur van een overmacht; de bosrand en de huizen wemelden van vijanden, die dapper stand hielden en steeds doorgingen met hun vuur.
De tien dragers, bij het stuk geschut ingedeeld, waren of gewond of gevlucht. Lader, matroos De Bruin, was
aan het been gewond maar onafgebroken vlogen de puntgranaten door de lemen muren en na ieder schot naderde men tot men op 15 passen afstand van het
vijandelijke vuur stond; deze toestand kon tegenover een dergelijke overmacht niet lang duren.
Luitenant-ter-zee Zegers Veeckens, die nog een rekening te vereffenen had (hij had een tijd gevangengezeten bij de vijand) stormde met de stormpas door
de voorhoede heen, kreeg een schot in de arm maar ging door.
Hij werd gevolgd door luitenant der mariniers Braam Houckgeest; ook deze stortte gewond neer maar telde zijn wonden niet en uiteindelijk werd het dorp bestormd en werd Commendah veroverd door de Nederlandse troepen.
Officier van gezondheid tijdens de expeditie was Matak Fontein.
Wordt voortgezet
Dagorders 07 Maart-2014Strafexpeditie naar de westkust van Guinea (1869 1870) 05
Diplomatie faalt, hernieuwde strijd in december 1869
Naar aanleiding van de stand van zaken was het niet onverstandig te weten welke partij de andere stammen zouden kiezen, en daarom waren reeds in het
midden van februari resident Le Jeune en het lid van de koloniale raad Molenaar naar Oost-Wassa gezonden. Wassa wilde niets van het Nederlandse
protectoraat weten.
Omdat Het Metalen Kruis geen proviand meer had en het fort te Commany slechts half voltooid was en bovendien de regentijd begon in
te vallen, waardoor de manschappen door zware koortsen werden geteisterd, besloot men Commany te ontruimen en alle aandacht te besteden aan de verdediging
van Elmina. Daar hadden de Fantijnen zich samengetrokken maar om die plaats werden door met het gouvernement bevriende inlanders redoutes opgeworpen,
kampen ingericht en maatregelen tot tegenweer genomen, zodat het voldoende versterkt was om iedere aanval af te slaan.
Na verschillende schermutselingen vond in december en januari 1869 een nieuwe en laatste strijd met het nemen van de hoofdplaats van het Commendah-gebied,
Kwassie Krom, plaats, dat in het oerwoud gelegen was en waarvan men de eigenlijke ligging niet met zekerheid kende. Alles werd voor een tocht door het
oerwoud gereed gebracht. In het geheel was de bijeen gebrachte macht sterk: 9 officieren en adelborsten, 18 Europeanen en 17 Afrikanen.
De Koning van Equaffo had 32 bosnegers ter beschikking gesteld en 80 koelies waren bij de troep ingedeeld. De tocht was uiterst moeilijk omdat zij door een
smal bospad ging, zodat een lange rij gemaakt moest worden, waardoor de commandant niet snel genoeg orders kon geven en de officieren de meeste tijd op eigen
gezag moesten handelen. Tegen vijf uur in de morgen rukte de troep op en kwam tegen zes uur in een dicht bos, toen plotseling enige schoten vielen. De gids
van de voorhoede viel dadelijk dodelijk gewond neer, een koelie werd gewond en de bosnegers drongen verschrikt op de voorhoede terug.
Deze hield echter stand en opende het vuur.
Wordt voortgezet
Dagorders 06 Maart-2014Strafexpeditie naar de westkust van Guinea (1869 1870) 04
Acties over en weer
Ashantijnse Danseressen
Op het bericht dat er aanzienlijke versterkingen van Wassa in aantocht waren en dat het bos vol gewapende inlanders was werd om versterking geseind, waarop nog 35 man met het landingsgeschut gedebarkeerd werden. Nogmaals werd een poging aangewend om tot een vredelievende oplossing te komen. Een parlementair werd het dorp ingezonden om de bevolking tot onderwerping aan te manen maar het antwoord was : wij willen vechten !
Toen pas werden de mortieren gericht, drong een deel der troepen het dorp binnen en vluchtten de leden van Commendah, die hadden willen vechten; de reden
van het verzet was dat de dorpelingen bang waren geweest dat zij werden overgegeven aan de willekeur van de Ashantijn (zij behoorden zelf tot de Fantijnen,
die elkaar bitter bestreden) en hadden daarnaast besloten als Engeland zich aan zijn protectie onttrok het Nederlandse protectoraat niet aan te nemen maar
zich liever zelf te wapenen en zo nodig zonder hulp Ashantijn te beoorlogen.
Wordt voortgezet
Ashantijnse Danseressen
Uit Elmina kwam dezelfde avond nog een debarkement van 25 inlandse soldaten en de volgende morgen debarkeerden 50 man der landingsdivisie van Het Metalen Kruis en stelde zich op bij de ruïnes van het Engelse fort. De Nederlandse vlag werd onder het slaan van de parademars en een saluut van Het Metalen Kruis gehesen.
Nauwelijks ontplooide de vlag haar banen of van alle kanten kwamen gewapende inlanders opdagen, schreeuwend en op fluiten en hoorns blazend.
Met dreigende gebaren werd de vlag begroet, de geweren werden op de soldaten gericht maar de order luidde : geen geweld gebruiken.
Op het bericht dat er aanzienlijke versterkingen van Wassa in aantocht waren en dat het bos vol gewapende inlanders was werd om versterking geseind, waarop nog 35 man met het landingsgeschut gedebarkeerd werden. Nogmaals werd een poging aangewend om tot een vredelievende oplossing te komen. Een parlementair werd het dorp ingezonden om de bevolking tot onderwerping aan te manen maar het antwoord was : wij willen vechten !
Nadat de rust weergekeerd was vertrok Het Metalen Kruis op 2 februari weer naar Elmina. Een detachement van 30 inlandse soldaten bleef ter bescherming van
het daar nabij gelegen dorp Commany achter. Alles leek zich verder rustig aan te zien maar er broeide wat; een samenkomst met de hoofden van Commendah werd
georganiseerd, maar voor het zover was haalden de Commenday's de witte vlag weg en dreigden een
ieder die in het dorp kwam neer te schieten.
De Fantijnen besloten hun soortgenoten te hulp te komen en trokken van alle kanten samen, terwijl de Comendah's
door talrijke bendes uit Wassa maar ook uit Dinkira, wiens koning een van de leiders van de opstandelingen was, ondersteund werd. Het kleine detachement te
Commany dreigde door een grote overmacht omsingeld te worden waardoor terugtocht op Elmina onmogelijk werd.
Hierop besloot de commandant van Het Metalen Kruis op 15 februari het detachement, wat enige versterking had gekregen, ter hulp te snellen; dadelijk na aankomst
werd begonnen met een versterking op te werpen en werden er nogmaals pogingen tot onderhandelingen met Elminese groten ondernomen.
In de middag van de 24ste februari vond een verwoede aanval op de Nederlandse
troepen plaats en werd de Nederlandse linie van alle kanten aangevallen maar de kleine bezetting hield dapper stand en sloeg de vijand op alle punten met
verlies terug. Commendah werd nu bezet en tegen het vallen van de avond had er weer een aanval op de Nederlandse troepen plaats, die eveneens werd afgeslagen.
Na een laatste afgeslagen aanval de dag erop trok de vijand zich en nu voorgoed terug.
Wordt voortgezet
Dagorders 05 Maart-2014Strafexpeditie naar de westkust van Guinea (1869 1870) 03
Verzet van Commendah
Nu werden achtereenvolgens Axim en Apollonia aangedaan en ook elders werden de bezittingen van Engelse in Nederlandse handen overgedragen. De Metalen Kruis keerde terug naar Elmina. Ten westen van Elmina lagen nog twee Engelse plaatsen, Commendah en Saccondee, die aan het Nederlandse gouvernement moesten worden overgegeven.
Nu werden achtereenvolgens Axim en Apollonia aangedaan en ook elders werden de bezittingen van Engelse in Nederlandse handen overgedragen. De Metalen Kruis keerde terug naar Elmina. Ten westen van Elmina lagen nog twee Engelse plaatsen, Commendah en Saccondee, die aan het Nederlandse gouvernement moesten worden overgegeven.
Op Commendah aangekomen werd de Britse vlag neergehaald maar de adjudant van de gouverneur weigerde de Nederlandse vlag te hijsen omdat de inlandse regering
niet tegenwoordig was en ook haar toestemming niet wilde geven. Op Saccondee slaagde men beter, maar omdat er geen gelegenheid was de vlag te hijsen werd hij
slechts vertoond, hoewel zeer tegen de zin van de bevolking. Gouverneur Boers scheepte zich in met de Engelse administratie op de Metalen Kruis en ankerde
de 30ste januari 1868 voor die plaats.
Om alle schijn van geweld te vermijden zonden zowel de Engelse als de Nederlandse gouverneurs hun adjudant naar de wal om te trachten regering en bevolking over te
halen de Nederlandse vlag te hijsen en werkelijk vonden zij de inlandse regering gezind om het Nederlandse gezag te erkennen, waarop beide gouverneurs zich aan de wal begaven.
Terwijl de gouverneurs, vergezeld van enige leden van het etat-major van Het Metalen Kruis, zich naar de ruïnes van het Engelse fort begaven kwamen van
alle kanten gewapende inlanders te voorschijn, terwijl de koning met de hoofden slechts zeer langzaam volgde. Uiteindelijk waren de gouverneurs door de
overmacht gedwongen onverrichter zake aan boord terug te keren, op de voet door een grote groep gewapende inlanders gevolgd.
Alle pogingen om zonder machtsvertoon de vlag te hijsen waren vruchteloos, van haar erkenning wilde men niets weten. Diezelfde middag, toen de koning zijn toestemming tot het
hijsen had gegeven werd hij van de troon vervallen verklaard en een ander in zijn plaats benoemd.
Er zat niets anders op dan de vlag met geweld te hijsen
want langer toegeven zou als zwakheid uitgelegd worden; als Commendah zich zou blijven verzetten, dan was de invoering van het Nederlandse belastingstelsel
onmogelijk omdat daar ongestraft gesmokkeld zou kunnen worden en dit zou ook tegen het traktaat strijden. Ook moest het onder het Nederlandse gezag staande
volk zien dat het gouvernement niet machteloos was.
Dagorders 04 Maart-2014Strafexpeditie naar de westkust van Guinea (1869 1870) 02
Strafexpeditie naar St. George d' Elmina: begin van de strijd.
De reden van de expeditie naar George d'Elmina was de uitvoering van eerder genoemd tractaat van 5 maart 1867; deze uitvoering begon met het overgeven van Accra aan de Britse autoriteiten; de overgave had met grote plechtigheid plaats; het Metalen Kruis vertrok vervolgens naar Elmina, terwijl bepaald was dat Berkoe, Apam, Cormantijn en Mauree door een paar officieren overgegeven zouden worden, hetgeen geschiedde, en vervolgens naar Dixcove, waar het de volgende dag ankerde.
Om de inlanders een blijk te geven van de Nederlandse macht werd die morgen 50 man der landingsdivisie van Het Metalen Kruis en 32 man van de Lee ontscheept, welke troepen gezamenlijk het fort aldaar bezetten en onder het bulderen van het kanon werd de Nederlandse vlag gehesen. Het fort werd na de overdracht door een sergeant en zes inlandse soldaten bezet, terwijl aan een assistent het beheer over de afdeling Dixcove werd overgegeven. De berichten die ontvangen werden waren van zeer geruststellende aard, nergens verzet of samenscholingen.
Bron: Wikipedia Wordt voortgezet.
Het hijsen van de Nederlandse vlag
St. George d'Elmina was de hoofdzetel van het Nederlandse gezag en bestond uit eerder genoemd kasteel en directe omgeving. Elmina was de streek eromheen; de naam ontleende het aan de Portugezen,
die, met het oog op de grote massa goud die daar op de markt werd gebracht, de streek El Mina (de mijn) noemden; in officiële stukken werd het aangeduid als St. George d'Elmina.
Veel bewoners van Elmina waren in dienst geweest van het Indische leger en namen deel aan expedities naar Bali, Borneo, Boni, Palembang of Montrado.
De reden van de expeditie naar George d'Elmina was de uitvoering van eerder genoemd tractaat van 5 maart 1867; deze uitvoering begon met het overgeven van Accra aan de Britse autoriteiten; de overgave had met grote plechtigheid plaats; het Metalen Kruis vertrok vervolgens naar Elmina, terwijl bepaald was dat Berkoe, Apam, Cormantijn en Mauree door een paar officieren overgegeven zouden worden, hetgeen geschiedde, en vervolgens naar Dixcove, waar het de volgende dag ankerde.
Bron: Wikipedia Wordt voortgezet.
Dagorders 03 maart-2014Strafexpeditie naar de westkust van Guinea (1869-1870) 01
Een strafexpeditie van de Nederlandse Marine in 1869 en 1870 naar Commendah, aan de westkust van Guinea.
In de morgen van 6 november 1867 verliet het stoomschip Het Metalen Kruis de rede van Texel om een zending naar de kust van Guinea te volbrengen, waar men op 26 november van dat jaar aankwam. De hoofdzetel van het Nederlandse gezag aldaar was gevestigd in St. George d'Almina in het kasteel St. George en in het daar vlakbij gelegen fort Koenraadsburg. De rivier Assinie in het westen, het Koninkrijk Ashantijn in het noorden en de Golf van Guinea in het zuiden vormden de grenzen van de strook land op de Goudkust, die tot de Nederlandse bezittingen behoorde.
In de morgen van 6 november 1867 verliet het stoomschip Het Metalen Kruis de rede van Texel om een zending naar de kust van Guinea te volbrengen, waar men op 26 november van dat jaar aankwam. De hoofdzetel van het Nederlandse gezag aldaar was gevestigd in St. George d'Almina in het kasteel St. George en in het daar vlakbij gelegen fort Koenraadsburg. De rivier Assinie in het westen, het Koninkrijk Ashantijn in het noorden en de Golf van Guinea in het zuiden vormden de grenzen van de strook land op de Goudkust, die tot de Nederlandse bezittingen behoorde.
Deze Goudkust maakte deel uit van Opper-Guinea, dat verdeeld was in zes kuststreken. Genoemde streken waren door Nederland overgenomen van de Portugezen, die daar ooit meester waren door
vrijwillige overgifte der inwoners, dat wil zeggen dat zij een belasting hieven van eentiende vis, welke belasting overgenomen werd door de Nederlanders. De in 1641 en 1661 met Portugal gesloten
verdragen behelsden dat niet alleen de forten maar ook alle gebied daarom heen als bezit diende te worden aangemerkt. Ook beloofde de inlandse regering door een verdrag (het Pen en contract) het
Nederlandse gouvernement gehouw en getrouw te zijn. Er bestond verder een koopbrief, waarbij voor 16 benda's goud (NLG 1.280) de grond van de berg St. Jago tot aan de linkeroever van de
Bossum Prah aan Nederland verkocht werd.
Bij tractaat van 5 maart 1867 tussen Nederland en Engeland gesloten werd grondgebied geruild zonder de inlandse regering daarin te kennen; dit bewees dat beide mogendheden zich eigenaar van dat
gedeelte der Goudkust rekenden en er eigenmachtig belasting hieven. Daar stond tegenover dat de Europeanen voor het stichten of bezetten der forten grondrenten aan de Koningen of kabocëers
(volkshoofden) moesten betalen. De Portugezen die zich op de kust vestigden (1469) kwamen eerst als gewone handelaren, daarna bouwden zij forten (1482), waarop de slavenhandel ontstond;
meerdere naties vestigden zich toen op de kust; men onthield zich over het algemeen van inlands bestuur.
De Portugezen werden uiteindelijk verdreven door de Nederlanders, die zelfs het innen der
belastingen verwaarloosden. Toen eenmaal de slavenhandel was afgeschaft verloor de kust van Guinea aan betekenis; tot 1858 bleef hier nog het stelsel regeerder en koopman in gebruik.
Bij de regeling van 5 maart 1867 werden de bezittingen van de Engelsen, Apollonia, Dixcove, Saccondee en Commendah aan Nederland afgestaan, terwijl Ashanta als veroverd gebied werd beschouwd.
Deze bezittingen waren verdeeld in zeven afdelingen, te weten Apollonia, Axim, Dixcove, Bountry, Saccondee, Chama en Elmina.
Bron: Wikipedia. Wordt voortgezet.
Dagorders 02 Maart-2014Het leven aan boord van een VOC-schip 4
Rotting en Bederf
Via gaten tussen de balken onder in het ruim kon het kielwater weg worden gepompt. Via deze weg echter wist ongedierte zich naar binnen te werken. Duizendpoten, schorpioenen, ratten, muizen, vlooien, luizen en schadelijke mieren wisten allemaal naar binnen te komen. De steken van de duizendpoten en schorpioenen waren zeer giftig en veroorzaakten hevige pijnen en dus moest men constant oplettend zijn.
De bemanning kreeg driemaal daags te eten: het ontbijt bestond uit gort met pruimen en boter, ’s middags en ’s avonds erwten, bonen of rijst met boter en enorme hoeveelheden mosterd. Zondags en donderdags 5 pond gepekeld rundvlees, dinsdags 3 1/2 pond gepekeld varkensvlees en vrijdags en zaterdags 2 pond stokvis. In warme streken werd het rantsoen verminderd, maar werd meer bier verstrekt. Met drinkwater was men zeer zuinig en de kwaliteit was, na enige maanden in kuipen, slecht. Het gewone scheepsvolk at in groepen van zes of zeven man gezamenlijk uit één bak. Ondervoeding en uitdrogingsverschijnselen waren niet zeldzaam op de VOC schepen.
Naast het spelen van spelletjes vermaakten de zeelieden zich door te dansen en muziek te maken. Normaliter werd dit slechts gedaan door de rijkere opvarenden. Er werd dan veel gedronken en gedanst. Maar was de kapitein in een goed humeur dan werd het ook aan het volk voor de mast toegestaan om muziek te maken. Zij sloegen dan op de trommels van de tamboer, de trompetter speelde een lied en een ieder die een instrument wist te bespelen deed dit ook. Het kon dan groot feest zijn op het schip.
Barre omstandigheden
Naarmate de reis langer duurde werden de omstandigheden op het dichtbevolkte dek steeds slechter. De stank van het kielwater onderin het schip vermengde zich met de sterke lichaamsgeuren van de bemanningsleden en de onaangename lucht van uitwerpselen van ratten, de scheepskat en soms ook menselijke ontlasting. Als de stank ondragelijk werd of er veel zieken waren, dan ging men over tot het sprenkelen van azijn of het branden van buskruit met jeneverbessen en andere kruiden, om de lucht te zuiveren. Echter wanneer er een storm uitbrak verslechterden de omstandigheden nog meer aangezien dan de luiken dicht moesten om te voorkomen dat al het water naar binnen spoelde.
Ongedierte
Naarmate de reis langer duurde werden de omstandigheden op het dichtbevolkte dek steeds slechter. De stank van het kielwater onderin het schip vermengde zich met de sterke lichaamsgeuren van de bemanningsleden en de onaangename lucht van uitwerpselen van ratten, de scheepskat en soms ook menselijke ontlasting. Als de stank ondragelijk werd of er veel zieken waren, dan ging men over tot het sprenkelen van azijn of het branden van buskruit met jeneverbessen en andere kruiden, om de lucht te zuiveren. Echter wanneer er een storm uitbrak verslechterden de omstandigheden nog meer aangezien dan de luiken dicht moesten om te voorkomen dat al het water naar binnen spoelde.
Via gaten tussen de balken onder in het ruim kon het kielwater weg worden gepompt. Via deze weg echter wist ongedierte zich naar binnen te werken. Duizendpoten, schorpioenen, ratten, muizen, vlooien, luizen en schadelijke mieren wisten allemaal naar binnen te komen. De steken van de duizendpoten en schorpioenen waren zeer giftig en veroorzaakten hevige pijnen en dus moest men constant oplettend zijn.
De maaltijd
De maaltijden van de lieden voor de mast verschilde ook enorm van dat van andere opvarenden. Al was de hoeveelheid eten voor de zeelieden en soldaten wel vaak voldoende, de maaltijden waren wel zeer eenzijdig, te zout en veel te vet. Er werd gezorgd voor voldoende calorieën maar er was een groot tekort aan vitaminen. Zo kreeg een man 5 kazen per reis, 1/2 pond boter en 5 pond scheepsbeschuit per week en per dag ruim een liter bier en een mutsje (1 dl.) wijn of jenever.
Drie maal daags
De maaltijden van de lieden voor de mast verschilde ook enorm van dat van andere opvarenden. Al was de hoeveelheid eten voor de zeelieden en soldaten wel vaak voldoende, de maaltijden waren wel zeer eenzijdig, te zout en veel te vet. Er werd gezorgd voor voldoende calorieën maar er was een groot tekort aan vitaminen. Zo kreeg een man 5 kazen per reis, 1/2 pond boter en 5 pond scheepsbeschuit per week en per dag ruim een liter bier en een mutsje (1 dl.) wijn of jenever.
De bemanning kreeg driemaal daags te eten: het ontbijt bestond uit gort met pruimen en boter, ’s middags en ’s avonds erwten, bonen of rijst met boter en enorme hoeveelheden mosterd. Zondags en donderdags 5 pond gepekeld rundvlees, dinsdags 3 1/2 pond gepekeld varkensvlees en vrijdags en zaterdags 2 pond stokvis. In warme streken werd het rantsoen verminderd, maar werd meer bier verstrekt. Met drinkwater was men zeer zuinig en de kwaliteit was, na enige maanden in kuipen, slecht. Het gewone scheepsvolk at in groepen van zes of zeven man gezamenlijk uit één bak. Ondervoeding en uitdrogingsverschijnselen waren niet zeldzaam op de VOC schepen.
Scheepsspelletjes
In de vrije uren vermaakte het scheepsvolk zich door elkaar verhalen te vertellen, te stoeien en spelletjes te spelen. Deze spelletjes liepen uiteen van bord- en kaartspellen tot zelf verzonnen spellen. De laatste genoemde konden er soms erg grof aan toe gaan. Neem als voorbeeld het molenaarsspel dat een Duitse soldaat in een brief naar huis heeft beschreven. In dit spel zijn er een stuk of twaalf mannen die zich voor doen als graanzakken. De molenaar zingt een lied en rammelt met een vat met daarin een kanonskogel. Dan komt de boer die zijn levende graanzakken aan de molenaar aanbiedt. Deze worden vervolgens in een kring gezet, waarbij één ongelukkige graanzak in het midden wordt geplaatst. De ‘molen’ gaat draaien waarbij alle mannen in de kring met hun voeten tegen de middelste graanzak aanschoppen. Wanneer de levende graanzak omvalt wordt deze weer overeind geduwd en zo gaat het malen van de molen door.
Feest
In de vrije uren vermaakte het scheepsvolk zich door elkaar verhalen te vertellen, te stoeien en spelletjes te spelen. Deze spelletjes liepen uiteen van bord- en kaartspellen tot zelf verzonnen spellen. De laatste genoemde konden er soms erg grof aan toe gaan. Neem als voorbeeld het molenaarsspel dat een Duitse soldaat in een brief naar huis heeft beschreven. In dit spel zijn er een stuk of twaalf mannen die zich voor doen als graanzakken. De molenaar zingt een lied en rammelt met een vat met daarin een kanonskogel. Dan komt de boer die zijn levende graanzakken aan de molenaar aanbiedt. Deze worden vervolgens in een kring gezet, waarbij één ongelukkige graanzak in het midden wordt geplaatst. De ‘molen’ gaat draaien waarbij alle mannen in de kring met hun voeten tegen de middelste graanzak aanschoppen. Wanneer de levende graanzak omvalt wordt deze weer overeind geduwd en zo gaat het malen van de molen door.
Naast het spelen van spelletjes vermaakten de zeelieden zich door te dansen en muziek te maken. Normaliter werd dit slechts gedaan door de rijkere opvarenden. Er werd dan veel gedronken en gedanst. Maar was de kapitein in een goed humeur dan werd het ook aan het volk voor de mast toegestaan om muziek te maken. Zij sloegen dan op de trommels van de tamboer, de trompetter speelde een lied en een ieder die een instrument wist te bespelen deed dit ook. Het kon dan groot feest zijn op het schip.
Ziekte, dood en verderf
Deze mooie momenten stonden echter in groot contrast met vele zeer gevaarlijke en zeer droevige tijden die men mee maakte op het schip. Hoewel er zo nu en dan aan boord van de schepen een kind werd geboren waren ziekte, dood en verderf vele male vaker en duidelijker aanwezig. Hoe verder de reis vorderde hoe meer zieken er aan boord waren. De scheepschirurgijn had er zijn handen vol aan.
Bron: Zeeuws Archief
Deze mooie momenten stonden echter in groot contrast met vele zeer gevaarlijke en zeer droevige tijden die men mee maakte op het schip. Hoewel er zo nu en dan aan boord van de schepen een kind werd geboren waren ziekte, dood en verderf vele male vaker en duidelijker aanwezig. Hoe verder de reis vorderde hoe meer zieken er aan boord waren. De scheepschirurgijn had er zijn handen vol aan.
Dagorders 28 Februari-2014Het leven aan boord van een VOC-schip 3
Vorm van slavernij
Drie dozijn pijpen, zes pond peperkoek, twee stoop sterke drank, drie pond tabak, twee pond tamarinde (een laxeermiddel), twee pond suiker, twee paar kousen en twee paar wanten, twee slaapmutsen, een half dozijn messen, vier grove en vier fijne kammen, een kannetje inkt, een pennemes, pennen, papier en een stukje rode lak. Verder ontbrak ook niet het bijbeltje, een pistool, kleding, een hangmat, dekens, een kussen, een bord en 3 lepels. Hun uitrusting verschilde van keer tot keer. Dat was afhankelijk van leeftijd, de rang die ze gingen bekleden en de bestemming van de reis.
De scheepsjongens
De VOC maakte dankbaar gebruik van weesjongens uit het armen- en het burgerweeshuis. Het bestuur van zo’n weeshuis kreeg een behoorlijke vergoeding voor het ‘leveren’ van een scheepsjongen. Het was bovendien een uitkomst om lastige jongens naar zee te sturen. Overigens wilden veel jongens maar al te graag naar zee. Tussen 1720 en 1773 voeren maar liefst 63 jongens uit het Armen- en Burgerweeshuis in dienst van de VOC naar de Oost. Ze mochten aan het werk gaan als
De jongens kregen als uitrusting mee :
De VOC maakte dankbaar gebruik van weesjongens uit het armen- en het burgerweeshuis. Het bestuur van zo’n weeshuis kreeg een behoorlijke vergoeding voor het ‘leveren’ van een scheepsjongen. Het was bovendien een uitkomst om lastige jongens naar zee te sturen. Overigens wilden veel jongens maar al te graag naar zee. Tussen 1720 en 1773 voeren maar liefst 63 jongens uit het Armen- en Burgerweeshuis in dienst van de VOC naar de Oost. Ze mochten aan het werk gaan als
hulpje van de matroos, kuiper, timmerman, chirurg of ziekentrooster. Dikwijls was zo’n jongen nog maar net twaalf jaar oud.
Drie dozijn pijpen, zes pond peperkoek, twee stoop sterke drank, drie pond tabak, twee pond tamarinde (een laxeermiddel), twee pond suiker, twee paar kousen en twee paar wanten, twee slaapmutsen, een half dozijn messen, vier grove en vier fijne kammen, een kannetje inkt, een pennemes, pennen, papier en een stukje rode lak. Verder ontbrak ook niet het bijbeltje, een pistool, kleding, een hangmat, dekens, een kussen, een bord en 3 lepels. Hun uitrusting verschilde van keer tot keer. Dat was afhankelijk van leeftijd, de rang die ze gingen bekleden en de bestemming van de reis.
Na de reis
Een reis naar China duurde zo’n anderhalf jaar. Als ze weer veilig de thuishaven bereikten werden de jongens uit huis geplaatst. Volgens het bestuur van het weeshuis konden ze met hun ervaring echt niet meer bij de onschuldige kinderen in de weeshuizen verblijven. Als ze geluk hadden, kwamen de jongens in loondienst bij een of ander gezin. Als ze pech hadden, kwamen ze terecht bij een ‘zieleverkoper’ die hen ‘opsloot’ in een volkslogement tot er weer een schip naar de Oost vertrok.
Een reis naar China duurde zo’n anderhalf jaar. Als ze weer veilig de thuishaven bereikten werden de jongens uit huis geplaatst. Volgens het bestuur van het weeshuis konden ze met hun ervaring echt niet meer bij de onschuldige kinderen in de weeshuizen verblijven. Als ze geluk hadden, kwamen de jongens in loondienst bij een of ander gezin. Als ze pech hadden, kwamen ze terecht bij een ‘zieleverkoper’ die hen ‘opsloot’ in een volkslogement tot er weer een schip naar de Oost vertrok.
Dagorders 27 Februari-2014Het leven aan boord van een VOC-schip 2
Het leven achter de mast
Achter de mast werd het gewone leven zo goed en zo kwaad als het kon voortgezet. Missen, huwelijken en begrafenissen vonden dan ook gewoon plaats op de schepen. In geval van overlijden werden, indien mogelijk, de lichamen van de edelere reizigers aan land begraven. Echter wanneer dit te lang ging duren werden deze lichamen, net als die van de minder bevoorrechten, gewoon overboord gezet.
Voor de mast was het leven compleet anders. Hier verbleven de onder andere de zeelieden, soldaten. Zij leefden op het overloopdek tussen plunjekisten en hangmatten, kanonnen en handelsgoederen. Door het lage plafond moesten zij zich voorover gebogen door het ruim verplaatsen. Waar de edele lieden nog op matrassen konden slapen moest deze lui het zich zo comfortabel mogelijk zien te maken op een strozak met een haren deken of in een hangmat.
De dagelijkse werkzaamheden van de zeelieden waren o.a. op de uitkijk staan en het bedienen van de zeilen en lenspompen. Verder teerden de matrozen het schip, verrichten zij allerlei reparaties onder leiding van de ambachtslieden en moesten zij elke dag ‘schoonschip’ maken. In hun schaarse tijd luierden de mannen in hun hangmatten benedendeks. Bij goed weer zaten zij aan dek, voor de grote mast, op en onder het bakdek dat hun domein was. Zij verstelden hun kleding, maakten muziek of speelden een stuk schertstoneel.
Lading
De reizigers die achter de mast verbleven waren vrij om naast de benodigde levensmiddelen wat eigen lading mee te nemen die zij vaak verkochten in Indië. Deze goederen konden uiteen lopen van glaswerk, boeken en hoedenkisten tot tabak, koffie en chocola.
Huwelijken en begrafenissen
De reizigers die achter de mast verbleven waren vrij om naast de benodigde levensmiddelen wat eigen lading mee te nemen die zij vaak verkochten in Indië. Deze goederen konden uiteen lopen van glaswerk, boeken en hoedenkisten tot tabak, koffie en chocola.
Achter de mast werd het gewone leven zo goed en zo kwaad als het kon voortgezet. Missen, huwelijken en begrafenissen vonden dan ook gewoon plaats op de schepen. In geval van overlijden werden, indien mogelijk, de lichamen van de edelere reizigers aan land begraven. Echter wanneer dit te lang ging duren werden deze lichamen, net als die van de minder bevoorrechten, gewoon overboord gezet.
Het leven VOOR de mast
Het leven voor de mast
Voor de mast was het leven compleet anders. Hier verbleven de onder andere de zeelieden, soldaten. Zij leefden op het overloopdek tussen plunjekisten en hangmatten, kanonnen en handelsgoederen. Door het lage plafond moesten zij zich voorover gebogen door het ruim verplaatsen. Waar de edele lieden nog op matrassen konden slapen moest deze lui het zich zo comfortabel mogelijk zien te maken op een strozak met een haren deken of in een hangmat.
De matroos
De kist van de zeeman was gevuld met een stel extra kleren (een jas, een of twee broeken, een aantal hemden en onderbroeken, een slaapmuts en soms een paar schoenen). Verder stopte de zeeman in zijn kist een tabaksdoos, pijpen en een tondeldoos om vuur te maken, een stuk zeep, een spiegeltje en enkele kammen, een bord, messen, lepels, een kan en een kroes, alles met zijn initialen gemerkt, en enig naaigerei. Diegenen die konden lezen en schrijven namen papier en inkt mee, een bijbel of navigatiehandboek. Iedereen nam enige kazen, hammen, stroop en flessen jenever mee voor de eerste weken aan boord.
Dagelijkse werkzaamheden
De kist van de zeeman was gevuld met een stel extra kleren (een jas, een of twee broeken, een aantal hemden en onderbroeken, een slaapmuts en soms een paar schoenen). Verder stopte de zeeman in zijn kist een tabaksdoos, pijpen en een tondeldoos om vuur te maken, een stuk zeep, een spiegeltje en enkele kammen, een bord, messen, lepels, een kan en een kroes, alles met zijn initialen gemerkt, en enig naaigerei. Diegenen die konden lezen en schrijven namen papier en inkt mee, een bijbel of navigatiehandboek. Iedereen nam enige kazen, hammen, stroop en flessen jenever mee voor de eerste weken aan boord.
De dagelijkse werkzaamheden van de zeelieden waren o.a. op de uitkijk staan en het bedienen van de zeilen en lenspompen. Verder teerden de matrozen het schip, verrichten zij allerlei reparaties onder leiding van de ambachtslieden en moesten zij elke dag ‘schoonschip’ maken. In hun schaarse tijd luierden de mannen in hun hangmatten benedendeks. Bij goed weer zaten zij aan dek, voor de grote mast, op en onder het bakdek dat hun domein was. Zij verstelden hun kleding, maakten muziek of speelden een stuk schertstoneel.
De soldaat
Omstreeks 1700 beschreef Nicolaas de Graaff dat de VOC een toevluchtsoord was voor armoedzaaiers waaronder ‘Polakken, Sweeden, Deenen, Noord-luyde, Jutte, Hamborgers, Bremers, Lubekkers, Dantsikers, Konixbergers, Hoogduytse, Oosterlingen, Wesfaalders, Bergse, Gulikse, Kleefse, en voorts allerhande Moffen, Poepe, Knoete, Hannekemaijers en andere kassoepers, die ’t gras nog tussen de tanden steekt…’
Om de uitgestrekte Nederlandse bezittingen tegen indringers te beschermen, had de VOC zo’n 15.000 soldaten in dienst. Zestig tot zeventig procent van het VOC-personeel in Azië bestond uit soldaten. Zij waren afkomstig uit dezelfde eenvoudige sociale milieus als het scheepsvolk. Door een groot tekort aan soldaten uit eigen land werden veel militairen en soms zelfs
hele regimenten in het buitenland geronseld. Het militaire voetvolk vormde de laagste rang in de VOC-hiërarchie. Hun werkzaamheden bestonden voornamelijk uit wachtlopen voor de Nederlandse bezittingen.
Omstreeks 1700 beschreef Nicolaas de Graaff dat de VOC een toevluchtsoord was voor armoedzaaiers waaronder ‘Polakken, Sweeden, Deenen, Noord-luyde, Jutte, Hamborgers, Bremers, Lubekkers, Dantsikers, Konixbergers, Hoogduytse, Oosterlingen, Wesfaalders, Bergse, Gulikse, Kleefse, en voorts allerhande Moffen, Poepe, Knoete, Hannekemaijers en andere kassoepers, die ’t gras nog tussen de tanden steekt…’
Word vervolgd
Dagorders 26 Februari-2014Het leven aan boord van een VOC-schip 1
Zo schreef een boekhouder uit Enkhuizen aan zijn moeder :
“Waarde moeder, als die jonge maatjes in het vaderland eens wisten hoe het hier in Indië toeging, dan zouden ze wel beter hun best doen en niet zo makkelijk zeggen: ‘Ik ga naar Oostinje, als boekhouder.’ Nou, het zijn grote heren zolang hun geldje dat ze meegenomen hebben nog toereikend is, voor een maand of zes of acht, maar helaas, raakt dat geld op, dan worden het slechte zijden of lakens kleedjes, zo sjofel dat men eerder een verlopen kwakzalver dan een boekhouder van de Compagnie lijk”.
Stephanus Versluys, Middelburg 1694-1736 Batavia, gouverneur van Ceylon. Achter de mast leefden de hoge heren zoals de opperstuurmeester, opperkoopman, de predikant, de chirurgijn en de gasten die aan boord waren. Onder de gasten bevonden zich zo nu en dan ook vrouwen. Echtgenotes of zusters van hoge bemanningsleden die in Oost-Indië de huishoudens gingen leiden of huwelijken gingen sluiten met de daar aanwezige Hollandse elite.
Overdag vermaakten de opvarenden achter de mast zichzelf in de grote kajuit gelegen op het ondergelegen verdek. Er was in overvloed eten beschikbaar : verse groente, vele soorten vlees en vers gevangen vis, poffertjes en pannenkoeken of rijst met krenten. Ook tijdens de middagthee ontbrak er niets: confiture, noten en amandelgebak, alles was beschikbaar. Men vermaakte zich met toneel- of muziekavonden, schreef in hun dagboek of deed een poging om vis te vangen.
En dan zijn de schepen gereed en staat de bemanning klaar voor een maandenlange reis richting het Oosten.
Een reis die voor velen werd ondernomen met de hoop om als een rijk man terug te keren naar Holland.
Maar de moeilijke tijden die hem stonden te wachten ontnamen aan velen die hoop.
Zo schreef een boekhouder uit Enkhuizen aan zijn moeder :
“Waarde moeder, als die jonge maatjes in het vaderland eens wisten hoe het hier in Indië toeging, dan zouden ze wel beter hun best doen en niet zo makkelijk zeggen: ‘Ik ga naar Oostinje, als boekhouder.’ Nou, het zijn grote heren zolang hun geldje dat ze meegenomen hebben nog toereikend is, voor een maand of zes of acht, maar helaas, raakt dat geld op, dan worden het slechte zijden of lakens kleedjes, zo sjofel dat men eerder een verlopen kwakzalver dan een boekhouder van de Compagnie lijk”.
Echter het leven van de avonturiers stond al lange tijd voor de aankomst in Oost-Indië op zijn kop, geteisterd door
de gevaarlijke reis en de erbarmelijke omstandigheden op de schepen. Het leven aan boord van een VOC schip was namelijk
voor de meeste opvarenden geen pretje. En er zat een groot verschil tussen het leven voor de mast en het leven daarachter.
Het leven achter de mast
Stephanus Versluys, Middelburg 1694-1736 Batavia, gouverneur van Ceylon. Achter de mast leefden de hoge heren zoals de opperstuurmeester, opperkoopman, de predikant, de chirurgijn en de gasten die aan boord waren. Onder de gasten bevonden zich zo nu en dan ook vrouwen. Echtgenotes of zusters van hoge bemanningsleden die in Oost-Indië de huishoudens gingen leiden of huwelijken gingen sluiten met de daar aanwezige Hollandse elite.
Comfortabele hutten
Het leven achter de mast was in vergelijking met dat van voor de mast ontzettend luxe. Deze passagiers woonden in kleine, doch zeer comfortabele hutten. De hutten waren voorzien van onder andere een tafel met stoelen, een bed, een kast en soms zelfs een bank. Hoewel de hutten gesloten waren en de overige passagiers dus niet konden zien wat er zich binnen de hut afspeelde was de privacy van deze passagiers toch niet veel groter dan dat van de overige passagiers. De dunne houten tussenschotten hielden geen geluid tegen en dus kon men wel degelijk horen wat er binnen aan de hand was.
Vermaak
Het leven achter de mast was in vergelijking met dat van voor de mast ontzettend luxe. Deze passagiers woonden in kleine, doch zeer comfortabele hutten. De hutten waren voorzien van onder andere een tafel met stoelen, een bed, een kast en soms zelfs een bank. Hoewel de hutten gesloten waren en de overige passagiers dus niet konden zien wat er zich binnen de hut afspeelde was de privacy van deze passagiers toch niet veel groter dan dat van de overige passagiers. De dunne houten tussenschotten hielden geen geluid tegen en dus kon men wel degelijk horen wat er binnen aan de hand was.
Overdag vermaakten de opvarenden achter de mast zichzelf in de grote kajuit gelegen op het ondergelegen verdek. Er was in overvloed eten beschikbaar : verse groente, vele soorten vlees en vers gevangen vis, poffertjes en pannenkoeken of rijst met krenten. Ook tijdens de middagthee ontbrak er niets: confiture, noten en amandelgebak, alles was beschikbaar. Men vermaakte zich met toneel- of muziekavonden, schreef in hun dagboek of deed een poging om vis te vangen.
Wordt vervolgd
Dagorders 25 Februari-2014Voor wie de pijnen wil verdrijven...
Gij allen met uwe pijnlijke kwalen lees dit goed !
Dagorders 24 Februari-2014De warme hap bij de Koninklijke Marine
Maandag, dag van de snert...
In de begin jaren van de vorige eeuw, toen er nog weinig ontspanningsmogelijkheden waren aan boord van schepen of instellingen van de Koninklijke Marine, was de warme hap een hoogtepunt in het sobere marine leven. Naar het eten werd met verlangen uitgekeken. De maaltijd was niet gevarieerd en hij was eenvoudig van samenstelling. De rantsoenen die verstrekt werden waren onvoldoende om de maag van een Hollandse jongen te vullen. Het systeem van tafelgelden was nodig om de maaltijden te verfraaien en aan te vullen. Ondanks het toch nog krappe budget werden door botteliers, koks en hofmeesters hoogstandjes verricht om tot een smakelijke maaltijd te komen.
De woensdag was een feestdag bij de Marine, de dag van de rijsttafel. De doordringende geur van gebakken kroepoek, ragout, sajoer lodeh en diverse sambals hing op en in het schip of de instelling. De sambals waren te verdelen in drie groepen: rauwe sambal, sambal goreng en sambal boeboeks. Vergaderingen of afspraken werden verzet, speciaal voor de rijsttafel. Oudgedienden of wervianen arbeiders van de Rijkswerf) kwamen regelmatig bij de oude Zuiderkruis een hapje ophalen en stonden zelfs in de rij met potjes en pannetjes (gamellen). Deze nasi of rijsttafel was ook traditie bij ouderdagen of grote vergaderingen.
Wat ook traditie van het zuiverste water was, was het proefbordje. Dit was een begrip voor iedere marineman. Het bestond uit het voorproeven van de maaltijd door de Commandant, de Eerste Officier en de Arts. Deze ceremonie werd verzorgd door de Chefkok.
In de jaren vijftig was in het menu, de vrijdag gereserveerd voor de Rooms Katholieke bemanningsleden. Die mochten toen op vrijdag geen vlees eten, dus was het vis! Gekookte of gebakken aardappelen met wortelen en doperwten (punten en strepen). Op Goede Vrijdag werd er vaak stokvis op het menu gezet. Dit werd door niemand gegeten en ging rechtstreeks naar de spoelington. Oud Marineofficieren aten vaak bij of na afloop van zeilwedstrijden of andere samenkomsten, het zogenaamde zeven gangen menu. Dat bestond uit stokvis, rijst, stroop, bonen, schijfjes aardappelen en uien of augurken, soms sla.
Duitse aardappel
De Duitse aardappel was een delicatesse en een favoriete hap bij de mijnendienst en de witte vloot (Hydrografische Dienst). De samenstelling van de Duitse aardappel bestond uit gebakken aardappelen, spek, ham en uien. Het werd veel gegeten bij veeg- en dregwerkzaamheden van de Mijnendienst die in de avond of nacht plaatsvonden. Wekelijks werd het afgewisseld met rijst en kippenlevertjes.
In de begin jaren van de vorige eeuw, toen er nog weinig ontspanningsmogelijkheden waren aan boord van schepen of instellingen van de Koninklijke Marine, was de warme hap een hoogtepunt in het sobere marine leven. Naar het eten werd met verlangen uitgekeken. De maaltijd was niet gevarieerd en hij was eenvoudig van samenstelling. De rantsoenen die verstrekt werden waren onvoldoende om de maag van een Hollandse jongen te vullen. Het systeem van tafelgelden was nodig om de maaltijden te verfraaien en aan te vullen. Ondanks het toch nog krappe budget werden door botteliers, koks en hofmeesters hoogstandjes verricht om tot een smakelijke maaltijd te komen.
Maandag, dag van de snert
De vroege vogels die op maandagochtend de haven of marinekazerne betraden, werden getrakteerd op de lucht van snert. Men was gelijk klaar wakker. Het was maandag, de dag van de snert met nasi - bami of witte rijst met goulash. Maar de hoofdzaak was snert. Een traditie bij de Koninklijke Marine. De samenstelling was vrij eenvoudig: men trok bouillon van een varkenskop of hamschijven, zwoerd, erwten, prei en andere groenten. De dan verkregen soep werd rijkelijk voorzien van dobbelsteentjes spek en werd snert met drijfijs genoemd. In een later stadium werd er 's maandags ook de bekende bruine bonensoep geserveerd. Als er snert op het menu stond dan werd er bij het avondeten theewater oftewel doorgeslagen snert geserveerd. Dit theewater bestond uit het restant snert van het middagmaal, dat was fijngewreven door een zeef en bij de broodmaaltijd werd opgediend.
Woensdag, feestdagDe vroege vogels die op maandagochtend de haven of marinekazerne betraden, werden getrakteerd op de lucht van snert. Men was gelijk klaar wakker. Het was maandag, de dag van de snert met nasi - bami of witte rijst met goulash. Maar de hoofdzaak was snert. Een traditie bij de Koninklijke Marine. De samenstelling was vrij eenvoudig: men trok bouillon van een varkenskop of hamschijven, zwoerd, erwten, prei en andere groenten. De dan verkregen soep werd rijkelijk voorzien van dobbelsteentjes spek en werd snert met drijfijs genoemd. In een later stadium werd er 's maandags ook de bekende bruine bonensoep geserveerd. Als er snert op het menu stond dan werd er bij het avondeten theewater oftewel doorgeslagen snert geserveerd. Dit theewater bestond uit het restant snert van het middagmaal, dat was fijngewreven door een zeef en bij de broodmaaltijd werd opgediend.
De woensdag was een feestdag bij de Marine, de dag van de rijsttafel. De doordringende geur van gebakken kroepoek, ragout, sajoer lodeh en diverse sambals hing op en in het schip of de instelling. De sambals waren te verdelen in drie groepen: rauwe sambal, sambal goreng en sambal boeboeks. Vergaderingen of afspraken werden verzet, speciaal voor de rijsttafel. Oudgedienden of wervianen arbeiders van de Rijkswerf) kwamen regelmatig bij de oude Zuiderkruis een hapje ophalen en stonden zelfs in de rij met potjes en pannetjes (gamellen). Deze nasi of rijsttafel was ook traditie bij ouderdagen of grote vergaderingen.
Donderdag, Hollandse rijsttafel
De donderdag was ingeruimd voor de Hollandse of Zeeuwse rijsttafel. Dat was voor de botteliers, koks en hofmeesters - naast de woensdag - de topdag. Zij hadden dan de mogelijkheid om hun vakkennis ten toon te spreiden. De Hollandse of Zeeuwse rijsttafel was een uitgebreide maaltijd bestaande uit rijst, schijven gebakken aardappels, bruine bonen of grauwe erwten (raasdonders), veel sla, tomaat, augurken, komkommers, speklap en spekvet met kaantjes (schipper).
De Chef d Équipage bij de Marine werd Kaan genoemd, vandaar die associatie met de naam schipper voor kaantjes. Wat vooral niet vergeten mocht worden, waren de uitjes. Gebakken en rauwe
uitjes. Daarnaast natuurlijk sambal en piccalilly.
De donderdag was ingeruimd voor de Hollandse of Zeeuwse rijsttafel. Dat was voor de botteliers, koks en hofmeesters - naast de woensdag - de topdag. Zij hadden dan de mogelijkheid om hun vakkennis ten toon te spreiden. De Hollandse of Zeeuwse rijsttafel was een uitgebreide maaltijd bestaande uit rijst, schijven gebakken aardappels, bruine bonen of grauwe erwten (raasdonders), veel sla, tomaat, augurken, komkommers, speklap en spekvet met kaantjes (schipper).
Door de toeloop van buitenstaanders werd de maaltijd vaak verzet en/of aangepast. Bij deze maaltijd waren de seizoensgebonden artikelen belangrijk.
Proefbord
Wat ook traditie van het zuiverste water was, was het proefbordje. Dit was een begrip voor iedere marineman. Het bestond uit het voorproeven van de maaltijd door de Commandant, de Eerste Officier en de Arts. Deze ceremonie werd verzorgd door de Chefkok.
Vaste menulijst
De menulijst bij de Marine stond vast op hoofdlijnen, alleen het toebehoren verschilde vaak. Op de donderdag (Hollandse of Zeeuwse rijsttafel) was de stamppot, zuurkool met leuning (worst) een favoriete maaltijd. Of de oranje rats, stamppot wortelen en uien en stamppot boerenkool met leuning of gehaktbal uit blik. Verder werd er vaak provinciaal op tafel gezet - vooral op dinsdag - wat bestond uit een stevige ragout met veel vlees, wortelen en doperwten en het klapstuk niet te vergeten.
Vrijdag, visdag
De menulijst bij de Marine stond vast op hoofdlijnen, alleen het toebehoren verschilde vaak. Op de donderdag (Hollandse of Zeeuwse rijsttafel) was de stamppot, zuurkool met leuning (worst) een favoriete maaltijd. Of de oranje rats, stamppot wortelen en uien en stamppot boerenkool met leuning of gehaktbal uit blik. Verder werd er vaak provinciaal op tafel gezet - vooral op dinsdag - wat bestond uit een stevige ragout met veel vlees, wortelen en doperwten en het klapstuk niet te vergeten.
In de jaren vijftig was in het menu, de vrijdag gereserveerd voor de Rooms Katholieke bemanningsleden. Die mochten toen op vrijdag geen vlees eten, dus was het vis! Gekookte of gebakken aardappelen met wortelen en doperwten (punten en strepen). Op Goede Vrijdag werd er vaak stokvis op het menu gezet. Dit werd door niemand gegeten en ging rechtstreeks naar de spoelington. Oud Marineofficieren aten vaak bij of na afloop van zeilwedstrijden of andere samenkomsten, het zogenaamde zeven gangen menu. Dat bestond uit stokvis, rijst, stroop, bonen, schijfjes aardappelen en uien of augurken, soms sla.
Theewater
De avondmaaltijd (theewater) was karig en bestond uit brood, smeerkaas, jam, muisjes gekleurd (technicolor), sardines en hagelslag gewoon. Vaak werd er een schijf gebakken bloedworst met een schijf appel er op als aanvulling geserveerd. Ook kwam er af en toe gebakken marinier op tafel. Dat was een gerecht dat bestond uit gebakken cornedbeef, uien en sambal. Vaak bestond het echter uit blokjes gesneden boterhamworst (Leusderheiworst).
Binnen het korps mariniers was men niet gecharmeerd van de benaming gebakken marinier. De smeerpastei uit blik werd amper gegeten op brood, maar werd wel vermengd met uien, mayonaise,
paprika, chilisaus, gesneden komkommer en opgediend op schalen, gegarneerd met sla, tomaten en ei.
De avondmaaltijd (theewater) was karig en bestond uit brood, smeerkaas, jam, muisjes gekleurd (technicolor), sardines en hagelslag gewoon. Vaak werd er een schijf gebakken bloedworst met een schijf appel er op als aanvulling geserveerd. Ook kwam er af en toe gebakken marinier op tafel. Dat was een gerecht dat bestond uit gebakken cornedbeef, uien en sambal. Vaak bestond het echter uit blokjes gesneden boterhamworst (Leusderheiworst).
Duitse aardappel
De Duitse aardappel was een delicatesse en een favoriete hap bij de mijnendienst en de witte vloot (Hydrografische Dienst). De samenstelling van de Duitse aardappel bestond uit gebakken aardappelen, spek, ham en uien. Het werd veel gegeten bij veeg- en dregwerkzaamheden van de Mijnendienst die in de avond of nacht plaatsvonden. Wekelijks werd het afgewisseld met rijst en kippenlevertjes.
Vaak had het wachtvolk ‘s avonds en ‘s nachts weinig te eten. Er waren wel rantsoenen maar die bestonden veelal uit brood met weinig beleg. Dit brood werd dan geroosterd
en bestrooid met suiker, dan was het nog wel te eten.
De bakszeun was naast een traditie ook een begrip. Het was meestal de jongste matroos en hij diende zorg te dragen voor de maaltijd aan de bak of klas. Dat hield in: tafeldekken,
onderhoud van het komaliwant (bestek en servies) en het ophalen van de rantsoenen. Daarnaast tuigde hij de hangmat of kooi op van de baksmeester.
Dagorders 23 Februari-2014Machinistenschool Hellevoetsluis (de Veste)
1876 - MACHINISTENSCHOOL
De vestiging van de machinistenschool in Hellevoetsluis in 1876, vindt zijn oorzaak in de ontwikkeling van de stoomschepen met daaraan parallel de perfectionering van de stoommachine, als aandrijfmiddel voor vaartuigen in het algemeen. Het eerste kontact dat het Koninkrijk der Nederlanden met de stoomboot had, was met de ‘Defiance’ die in 1816 Veere, Dordrecht, Rotterdam en Amsterdam aandeed. Koning Willem I legde bij deze bezoeken een bijzonder grote belangstelling voor het schip aan de dag. Op 8 juni 1816 vertrok vanuit Rotterdam de in Engeland aangekochte stoomboot ‘Orwell’ onder de naam van ‘Prins van Oranje’ de Rijn op, waarbij tot ieders verbazing het schip met sterke tegenstroom toch de stad Keulen bereikte. De reis had geduurd van 8 juni tot en met 12 juni.Een Antwerps consortium kocht een Engelse stoomboot waarmee in 1817 een veerdienst op Rotterdam werd geopend.
Machinistenschool tegenwoordig.
De vestiging van de machinistenschool in Hellevoetsluis in 1876, vindt zijn oorzaak in de ontwikkeling van de stoomschepen met daaraan parallel de perfectionering van de stoommachine, als aandrijfmiddel voor vaartuigen in het algemeen. Het eerste kontact dat het Koninkrijk der Nederlanden met de stoomboot had, was met de ‘Defiance’ die in 1816 Veere, Dordrecht, Rotterdam en Amsterdam aandeed. Koning Willem I legde bij deze bezoeken een bijzonder grote belangstelling voor het schip aan de dag. Op 8 juni 1816 vertrok vanuit Rotterdam de in Engeland aangekochte stoomboot ‘Orwell’ onder de naam van ‘Prins van Oranje’ de Rijn op, waarbij tot ieders verbazing het schip met sterke tegenstroom toch de stad Keulen bereikte. De reis had geduurd van 8 juni tot en met 12 juni.Een Antwerps consortium kocht een Engelse stoomboot waarmee in 1817 een veerdienst op Rotterdam werd geopend.
Met een aanzienlijke steun van de koning werd het stoomtijdperk in de Nederlanden ingeluid. John Cockerill bouwde een stoomboot waarmee hij in 1821 Rotterdam en Amsterdam bezocht.
In 1822 ontwierp Gerhard M. Roentgen, een geniaal oud marineofficier, een veerboot voor de Kil en Moerdijk. De boot werd in Engeland besteld en in 1822 onder de naam ‘De Wilhelmina’ in de vaart gebracht. Hierna volgden in 1825 het zeestoomschip ‘Baron van de Capellen’, uitgerust met een Engelse stoommachine installatie, in 1826 het radarstoomschip ‘Willem de Eerste’ gebouwd voor de Amsterdamsche Stoomboot Maatschappij en op 19 september 1829 opende de Nederlandse Stoomboot Maatschappij een dienst op Londen met ‘De Batavier’ gebouwd bij Fop Smit te Kinderdijk en voorzien van machines van John Cockerill te Seraing. In de jaren twintig van de negentiende eeuw werden in de Nederlanden tientallen meest kleinere stoomschepen en boten gebouwd. Men kan dan ook niet spreken over een gebrek aan activiteiten. De lijst van namen breidde zich voortdurend uit.
Het eerste raderstoomschip van de Koninklijke Marine werd in 1826 verkregen door aankoop van de nieuwe pakketboot ‘Calpe’ te Dover in Engeland gebouwd. Het schip werd omgedoopt in ‘Curaçao’ en in 1827 te Hellevoetsluis in dienst gesteld. Later maakte Zr. Ms. Curaçao als eerste stoomschip, grotendeels op stoomkracht drie reizen naar Suriname en de Nederlandse Antillen. In 1828 werd de Zr. Ms. Suriname in dienst gesteld, d
it schip was gebouwd op de Marinewerf te Vlissingen. Op 22 september 1828 maakte Zr. Ms. stoompakket ‘Atlas’, gebouwd in opdracht van het Departement van Marine en Koloniën een bevredigende korte proeftocht van Fijenoord naar Vlaardingen en terug. Het schip werd op 27 augustus 1829 door de regering overgenomen. Het schip stond onder bevel van de luitenant ter zee Moll. Nadat enkele gebreken aan het schip waren verholpen bleek dat bij het uitvaren de monding van de Maas te ondiep was voor dit grote schip. Men was gedwongen binnendoor naar het Haringvliet te varen om op deze wijze de zee te bereiken. ‘De Batavier’ sleepte ‘De Atlas’ naar Dordrecht, vanwaar op eigen kracht werd doorgestoomd naar Hellevoetsluis.
In 1822 ontwierp Gerhard M. Roentgen, een geniaal oud marineofficier, een veerboot voor de Kil en Moerdijk. De boot werd in Engeland besteld en in 1822 onder de naam ‘De Wilhelmina’ in de vaart gebracht. Hierna volgden in 1825 het zeestoomschip ‘Baron van de Capellen’, uitgerust met een Engelse stoommachine installatie, in 1826 het radarstoomschip ‘Willem de Eerste’ gebouwd voor de Amsterdamsche Stoomboot Maatschappij en op 19 september 1829 opende de Nederlandse Stoomboot Maatschappij een dienst op Londen met ‘De Batavier’ gebouwd bij Fop Smit te Kinderdijk en voorzien van machines van John Cockerill te Seraing. In de jaren twintig van de negentiende eeuw werden in de Nederlanden tientallen meest kleinere stoomschepen en boten gebouwd. Men kan dan ook niet spreken over een gebrek aan activiteiten. De lijst van namen breidde zich voortdurend uit.
‘De Atlas’ overwinterde in de monding van het nieuwe Voornse Kanaal, de Koopvaardijhaven van Hellevoetsluis, die speciaal voor dit doel moest worden uitgediept. Nadat een aantal kleine gebreken opgelost waren vertrok het schip op 18 juli 1830 naar zee om op de Schelde een proeftocht te maken, het bleek een uitstekend zeeschip te zijn en het stuurde en zeilde goed ondanks het kleine tuig. Zelfs voor die tijd was het stoomverbruik groot en daarmee ook het verbruik aan kolen. Na de proefvaart stoomde ‘De Atlas’ op naar Nieuwe Diep voor een volgende overwintering alwaar het schip in conservatie werd genomen en in 1832 aldaar op last van de Koning werd gesloopt. De opsomming van de in Nederland gebouwde schepen en machines bleef stijgen. De kwaliteit van stoomketels en machines nam zo toe, dat in 1840 twee complete ketel- en machine installaties van 540 npk voor de Franse oorlogsfregatten Vauban en Decartes werden geleverd. In 1842 kwamen daar nog twee installaties van ieder 300 npk bij voor fregatten van de Keizerlijke Russische Marine.
Er dient te worden opgemerkt dat rond 1820-1825 bij de Koninklijke Marine studies gaande waren rond het onderwerp stoomaandrijving. Dit blijkt uit de levensloop van Jan Willem Moll (1792-1849) Sbn, die theorie en praktijk rond het stoomschip op particulieren schepen opdeed. Moll werd belast met de werving van personeel te Rotterdam, hij werd daarbij toegevoegd aan de Ktz. Jhr. A.C. Twent dit ‘ter oefening in de stoomvaartdienst’.
De personen, een commissie ingesteld door de koning, die zich met de stoomaandrijving bezig hielden stonden bekend als ‘de stoomheren’ die zich afvroegen : ‘Moeten er stoomschepen worden gebouwd en zijn deze schepen bekwaam om te worden bewapend en dient de regering, deze ontwikkeling financieel ondersteunen’.Opmerkelijk is, dat er nergens wordt gesproken over opleidingen of instituten voor machinisten en stokers binnen de Koninklijke Marine.
De oorzaak zou kunnen liggen, dat de toekomstige technische officieren, dikwijls in de leer gingen op particulieren Nederlandse en buitenlandse schepen.
Door de opheffing van Landswerf te Rotterdam in het kader van bezuinigingen van de regering, in november 1848 waarbij de ketelmakerij van de Rotterdamse Landswerf werd overgeplaatst naar Hellevoetsluis. Men zou kunnen concluderen, dat dit de aanzet zou kunnen zijn geweest van de machinisten opleiding in Hellevoetsluis. Deze opleidingen vonden in eerste instantie plaats aan boord van de eerste stoomoorlogsschepen, zoals het schip ‘Bonaire’ en niet te vergeten het ijzeren Koninklijke raderstoomjacht ‘Leeuw’. Het schip ‘Leeuw’ was het eerste in Nederland gebouwde ijzeren schip dat op de marinewerf in Rotterdam werd gebouwd. Het was een ontwerp van P. Clavimans jr. met de bijzonderheid dat het was voorzien van een platte bodem en geen kimrondingen had. Het schip ‘Leeuw’ werd in 1882 buiten bedrijf gesteld en deed daarna tot ver in de negentigerjaren van de negentiende eeuw dienst voor de opleiding voor stokers en machinisten te Hellevoetsluis.
Tussentijds had het schip nog een gedaanteverwisseling ondergaan, het werd verlengd en van een extra schoorsteen voorzien. Het schip verdwijnt dan nog voor de eeuwwisseling in de geschiedenis als zijnde het in 1826, eerste ijzeren stoomraderschip in Nederland gebouwd, een prestatie van techniek van de eerste orde.
Nadat meer dan tien jaar onderricht voor machinisten en stokers aan boord van oude en verouderde schepen was gegeven werd in 1859 vastgesteld dat er een machinisten opleiding zou komen. Het zou nog zeventien jaar duren voordat de eerste steen van de machinistenschool door Robert Louis de Haes (MWO) op 7 juni 1877 zou worden gelegd, dit volgens de later aangebrachte gevelsteen in de machinistenschool zelf. Andere bronnen spreken over de aanvang van de bouw van de school over het jaar 1876.
Iets over Robert Louis de Haes, geboren Zutphen 30 april 1818; overleden te ’s Gravenhage op 18 september 1884. De Haes was drager van de Militaire Willemsorde. (Koninklijk besluit van 14 september 1859 nr. 99 en het Koninklijk besluit van 1861 nr. 82). Hij verkreeg deze onderscheidingen door zijn
commandement tijdens de expedities in Sumatra, Sipora en Borneo. Voorst was De Haes directeur en commandant der marine te Hellevoetsluis en Willemsoord (1874-1879). Op 1 juli 1875 promoveerde hij tot schout bij nacht. Vanaf 16 augustus 1879 tot 1 mei 1883 was hij voorzitter van de commissie onderzoek naar de oorzaken van het vergaan van Zr. Ms. rammonitor ‘Adder’ op 5 juli 1882. Hij had een enorme ervaring op het gebied van stoomschepen zowel rader- als schroefschepen, die onder zijn commandement stonden, deze ervaring had hij opgedaan in Nederlands Oost Indië, Guinea (Nederlandse bezitting) en hier ten lande.
De intentie was om met de opleiding in 1882 te starten met 15 plaatsen in de machinisten opleiding die onder leiding stond van de officier der tweede klasse A.A. Jongkees en de machinist der tweede klasse J.F. Fauwel.
De cursus begon echter met 35 cursisten, waar van 19 in de eerste afdeling. Voor de kazernering van de cursisten werd het buiten bedrijf gestelde schip ‘Bonaire’ gebruikt.
Dit schip heeft dienst gedaan tot 1920 tot er een eind kwam aan de opleiding en de ‘Bonaire’ verhuisde naar Delfzijl. De opleiding voor machinisten heeft diepe wortels in Hellevoetsluis.
Wat ons nog rest van de opleiding is de voormalige machinistenschool nu bekend als het gebouw ‘De Veste’. Het gebouw met zijn neoclassicistische voorgevel gedekt door een fronton met in de timpaan het embleem van de toenmalige machinistenopleiding. De gevel is later ontsierd door de ingebrachte voordeur die nu de hoofdingang van het gebouw is. De oorspronkelijke ingang was aan de noordzijde van het gebouw, deze was gelegen binnen de immuniteit van het marine etablissement.
Machinistenschool in vroeger tijden.
Machinistenschool tegenwoordig.
Dagorders 06 Mei-2011Instructiefilm
Vandaag een instructiefilm.
Dagorders 05 Mei-2011Bevrijdingsdag
Vandaag bevrijdingsdag ! Iedereen vrijgesteld van de dienst voor zoverre dit mogelijk is. Dagelijkse corvée diensten en onderhoud vinden normaliter wel plaats.
Aanbeveling tot het lezen van het boek Zeuntje ! Wanneer Willem Verbaan, na twee jaar gevaren te hebben op de visserij, dienst neemt bij de Koninklijke Marine in opleiding voor lichtmatroos, wordt hij na zijn opleiding geplaatst bij de onderzeedienst. Het is dan mobilisatietijd.
Niet lang daarna breekt de oorlog uit en Willem verdwijnt uit zicht van Scheveningen. Na zes jaar komt hij weer terug, vertrekt na enige tijd naar de koopvaardij en doet daar verslag van. Verkrijgbaar in bibliotheken of boekhandel-
ISBN- 9789048415359 of ISBN- 9048415357
ISBN- 9789048415359 of ISBN- 9048415357
Dagorders 04 Mei-2011Dodenherdenking
Vandaag 4 Mei 2011 Dodenherdenking.
Dagorders werden dagelijks uitgevaardigd bij de Ned krijgsmacht ook bij de Kon Marine.
Iedere opvarende werd geacht dagelijks en zelfs meerdere malen per dag de publicatieborden te raadplegen of er door hemzelf of door de groep waartoe hij behoorde actie moest worden ondernomen.
Nu is ook de website Hr.Ms. Pantserdekschip Gelderland voorzien van een publicatiebord waarop regelmatig mededelingen zullen verschijnen.
Onverlet dat dit in werkelijkheid wel meerdere malen daags plaatsvind, bij de digtale versie van Hr.M. Pantserdekschip Gelderland is dit niet het geval. Zelfs niet dagelijks !
Geen opmerkingen :
Een reactie posten